100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Kennisbasis taal $3.75   Add to cart

Summary

Samenvatting Kennisbasis taal

2 reviews
 372 views  11 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

In de bijlage vind je een samenvatting die is gemaakt over het boek: 'basiskennis taalonderwijs'. In de samenvatting komen alle domeinen aan bod die ook naar voren komen in de toetsmatrijs voor de toets 'kennisbasis taal'. De volgende domeinen zijn apart behandeld, in onderwerpen: 1. mondelinge t...

[Show more]

Preview 5 out of 45  pages

  • Yes
  • April 26, 2016
  • 45
  • 2015/2016
  • Summary

2  reviews

review-writer-avatar

By: mvdg114 • 6 year ago

review-writer-avatar

By: FabRav • 7 year ago

top

avatar-seller

Available practice questions

Flashcards 22 Flashcards
Free 20 sales

Some examples from this set of practice questions

1.

Welke luisterstrategie past hier het beste bij? \'iets te weten willen komen\'

Answer: intensief luisteren

2.

Welke luisterstrategie past hier het beste bij? \'een bepaald gevoel willen ondergaan\'

Answer: globaal luisteren

3.

Welke luisterstrategie past hier het beste bij? \'zich een mening willen vormen\'

Answer: kritisch luisteren

4.

Welke leesstrategie past hier het beste bij? \'een bepaalde handeling willen uitvoeren\'

Answer: gericht luisteren

5.

Noem de 4 luisterstrategieën

Answer: intensief-, globaal-, kritisch- en gericht luisteren

6.

Noem de vier spreekdoelen

Answer: informeren-, amuseren-, instrueren- en overtuigen

7.

Welk spreekdoel past hierbij? \'het gaat om het overbrengen van informatie\'

Answer: informeren

8.

Welk spreekdoel past hierbij? \'de spreker heeft als doel om de toehoorders te vermaken, te boeien of te ontroeren\'

Answer: amuseren

9.

Welk spreekdoel past hierbij? \'De spreker wil iets uitleggen of verduidelijken, voorbeeld: je wilt iemand uitleggen hoe het koffiezetapparaat werkt. Als spreker ben je bezig met taken als uitleggen, vertellen, aanwijzen of voordoen\'

Answer: instrueren

10.

Welk spreekdoel past hierbij? \'Deze persoon wil de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of bepaalde mening in te nemen. Het kan soms inhouden dat de spreker de luisteraar wil overhalen om tot actie over te gaan, bijvoorbeeld een verkoper die probeert je de nieuwste I-Pad te verkopen.\'

Answer: overtuigen

Kennisbasis Taal

De toets bestaat uit 100 vragen. Deze gaan over de inhoud van de kennisbasis. De toets
bestaat uit meerkeuzevragen met 3 of 4 antwoordalternatieven.

Een antwoord is of goed of fout. Een goed antwoord levert 1 punt op, een fout antwoord of
geen antwoord 0 punten. In totaal zijn er 100 punten te behalen in deze toets.

Toetsmatrijs
Domein 1. Mondelinge taalvaardigheid (13 vragen, 13%)
Onderwerp (*) De deelnemer:
1.1.1 Luisterdoelen  Kan aangeven welke luisterstrategie
(globaal luisteren, intensief luisteren, gericht
luisteren, kritisch luisteren) geschikt is om
een bepaald luisterdoel (iets te weten
willen komen, een gevoel willen
ondergaan, een mening willen vormen,
een handeling willen uitvoeren, een spel
willen spelen) te realiseren.

1.1.3 Spreekdoelen  Kent de spreekdoelen amuseren,
informeren, instrueren en overtuigen en kan
in een taalgebruikssituatie aangeven welke
doelen een spreker hanteert.

1.1.5 Sociale taalfuncties  Kent de sociale taalfuncties
zelfhandhaving, zelfsturing, sturing van
anderen, structurering van het gesprek en
kan van een taalgebruikssituatie aangeven
welke sociale taalfunctie van toepassing is.

1.1.6 Cognitieve taalfuncties  Kent de cognitieve taalfuncties:
rapporteren, redeneren, projecteren en kan
cognitieve taalfuncties ordenen in mate
van complexiteit.
 Kan van een taalgebruikssituatie aangeven
welke cognitieve taalfunctie van
toepassing is.

1.1.7 Mondeling presenteren  Weet dat bij mondeling presenteren de
volgende stappen worden genomen:
oriënteren op de inhoud, doel en publiek
bepalen, plannen, presenteren, reflecteren
op doel en inhoud.

1.3.1 Taalverwerving  Kan in een taalgebruikssituatie aangeven
of een kind zijn taal leert ten aanzien van
semantische, fonologische, morfologische,
syntactische en pragmatische aspecten.
 Kent twee verschillende theorieën over
taalverwerving: creatieve constructie-
theorie en interactionele benadering.

1.3.2 Taalontwikkelingsfasen  Kent de taalontwikkelingsfasen en hun
kenmerken (prelinguaal: huilen, vocaliseren,
vocaal spel, brabbelen en linguaal:
vroeglinguale fase, differentiatiefase,

, voltooiingsfase)
 Kan aangeven in welke fasen de
prelinguale fasen de prelinguale fase van
de taalontwikkeling verloopt (huilen,
vocaliseren, vocaal spel, brabbelen): kan
aangeven in welke fasen de linguale fase
van de taalontwikkeling verloopt
(Vroeglinguale, differentiatiefase,
voltooiingsfase)
 Kan in taaluitingen van kinderen deze
taalontwikkelingsfasen herkennen.

1.3.3 Tweedetaalverwerving  Kent de verschillen tussen eerste en tweede
taalverwerving met het oog op de factor
taalkennis en tijd en kent de begrippen
simultane en successieve tweetaligheid.
 Kent het begrip interferentiefout en kan in
een taalgebuikssituatie aangeven of er
sprake is van interferentiefouten.

1.3.6 Cognitieve academische  Kent het verschil tussen Cognitieve
taalvaardigheid Academische Taalvaardigheid (CAT) en
Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT) en
herkent DAT en CAT in praktijkvoorbeelden.

,Luisterdoelen
Luisteren is soms een minder doelbewuste vaardigheid dan spreken. Je kunt toevallig iets
opvangen zonder dat je van tevoren een bepaald luisterdoel hebt. Maar een luisteraar kan
ook bewuster bepaalde doelen hanteren. Om luisterdoelen te realiseren, kies je als luisteraar,
bewust of onbewust een luisterstrategie.

Luisterdoel Luisterstrategie
Iets te weten willen komen Intensief luisteren
Een bepaald gevoel willen ondergaan Globaal luisteren
Zich een mening willen vormen Kritisch luisteren
Een bepaalde handeling willen uitvoeren Gericht luisteren

Spreekdoelen
Voorbeeld: “Jasper sprong van het ene been op het andere, zwaaide met zijn armen in de
lucht en toen ze vlak bij hem waren, verstonden ze eindelijk wat hij riep: ‘Ineke gaat weg!’
Verbaasd keken ze hem aan, want ze begrepen er nog niets van, totdat hij schreeuwde:
‘Onze juf gaat weg!’ ‘Wat?’, krijste Marloes die, zodra er iets bijzonders gebeurde, niet meer
normaal kon praten en ging gillen. ‘Gaat Ineke weg?’

In dit voorbeeld zijn kinderen in een klas uit de bovenbouw in gesprek. Welke bedoelingen
heeft Jasper met zijn tekst? In de eerste plaats kun je zeggen dat Jasper informatie, iets
feitelijks, wilde doorgeven: Juf Ineke gaat weg. Hij wilde informeren.
Waarschijnlijk wilde Jasper ook dat zijn luisteraars boos zouden worden om het vertrek van de
juf. Hij wilde een bepaalde emotie bij zijn luisteraars teweegbrengen. Sprekers kunnen dus
verschillende doelstellingen hebben. De vier belangrijkste zijn:
1. Informeren
Hierbij gaat het om het overbrengen van feitelijke informatie.
2. Amuseren
De spreker heeft als doel om de toehoorders te vermaken, te boeien of te ontroeren.
3. Instrueren
De spreker wil iets uitleggen of verduidelijken, je wilt bijvoorbeeld iemand duidelijk
maken hoe het koffiezetapparaat werkt. Een spreker is bezig met taken als uitleggen,
vertellen, aanwijzen of voordoen.
4. Overtuigen
Deze persoon wil de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of bepaalde
mening in te nemen. Het kan soms inhouden dat de spreker de luisteraar wil
overhalen om tot actie over te gaan, bijvoorbeeld een verkoper die probeert je de
nieuwste iPad te verkopen.

Andere spreekdoelen zijn:
 Emotioneren (de spreker wil bepaalde gevoelens losmaken of overbrengen)
 Waarderen (de spreker wil zijn oordeel over iets geven)
 Beschouwen (de spreker wil verschillende kanten van een probleem belichten)

Sociale taalfuncties
Door middel van taal kun je contact maken met andere mensen. Je kan je mening geven, je
standpunt verdedigen, om een vuurtje vragen of uitleggen wat de kortste weg naar het
station is. In al deze situaties zien we een communicatieve functie: we gebruiken de taal als
een communicatiemiddel. Een spreker wil steeds een boodschap doorgeven aan een
hoorder.

We spreken ook van een sociale functie van taal. Dat begrip geeft meer aan dat het bij
talige communicatie gaat om interactie tussen mensen.

Voorbeeld: “Johan, Aafke en Bernadette gaan spelen in de winkelhoek. ‘Ik ga naar de
bakker’, zegt Bernadette, ‘en dan ga ik een lekker broodje kopen. Ga je mee?’, vraagt ze
aan Aafke. ‘Dat is goed,’ zegt Aafke, ‘dan draag ik de tas wel.’ ‘Nee’, zegt Bernadette, ‘die

,houd ik vast. Ik had hem eerst.’ ‘Nou, dan neem ik het geld mee’, zegt Aafke. Zo komen ze bij
de winkel waar Johan hen staat op te wachten. ‘Hallo’, begroet hij hen. Het blijft stil. ‘Nou
moeten jullie zeggen wat je wilt kopen’, zegt Johan als een volleerd verkoper. ‘Ik wil een
bolletje’, zegt Aafke. ‘Ik ook’ , zegt Bernadette. Ze wijzen een bolletje aan: ‘Die ziet er lekker
uit. Wat kosten ze?’ Johan legt het uit: ‘Eén bolletje kost een euro. Dus twee bolletjes kosten 2
euro.’ Ze betalen en stoppen de bolletjes in hun tas. ‘Tot ziens’, zegt Johan. Er komt geen
groet terug.

In dit voorbeeld zie je interactie tussen drie kleuters en hier kun je verschillende sociale
taalfuncties aanwijzen:
 Zelfhandhaving
Bernadette komt op voor wat ze zelf wil: ze draagt de tas en wil daar geen afstand
van doen. Ze beschermt zichzelf en verdedigt wat ze heeft.
 Zelfsturing
Bernadette geeft aan wat ze gaat doen: ik ga naar de bakker. Zij ordent met
woorden haar handelen en kondigt haar plannen aan.
 Sturing van anderen
Je kunt de taal gebruiken om je eigen handelen te sturen, maar natuurlijk ook om het
gedrag van anderen te beïnvloeden. In het voorbeeld zie je dat Bernadette het
gedrag van Aafke beïnvloedt door te vragen: ‘Ga je mee?’
 Structurering van het gesprek
Hierbij gebruik je de taal om het gespreksverloop te beïnvloeden. Dat zien we bij
Johan als hij zegt: ‘Nou moeten jullie zeggen wat je wilt kopen’.

Cognitieve taalfuncties
Je gebruikt de taal om de werkelijkheid om je heen te ordenen. Er zijn drie cognitieve
taalfuncties:
1. Rapporteren
Dit is de meest eenvoudige taalfunctie. Dat is aan de orde als je een verslag doet van
iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Je hebt iets meegemaakt of gezien en je vertelt
erover. Daarbij kun je dingen benoemen, beschrijven en misschien ook vergelijken. Je
kunt bijvoorbeeld beschrijven hoe een auto een fietser heeft aangereden.
2. Redeneren
Dit is een wat complexere taalfunctie. Je gaat een stapje verder dan het beschrijven,
want je bewerkt de gebeurtenis door een extra denkstap in te bouwen. Bijvoorbeeld
door de gebeurtenis chronologisch te ordenen: er kwam een fietser aan en die ging
linksaf en toet kwam er van de andere kant een auto. Of je trekt conclusies: die fietser
lette gewoon niet goed op. Of je legt relatie tussen middel en doel: en als je niet
goed oplet, loop je de kans op een ongeluk. Je kunt ook relaties leggen tussen
oorzaken gevolg: die automobilist kon het niet goed zien, doordat die heg zo hoog is.
Misschien doe je ook een voorstel om het probleem op te lossen: als ze die heg nou
eens beter snoeien, dat zou het kruispunt een stuk veiliger maken.
3. Projecteren
Dit is een nog lastigere taalfunctie. Deze functie wil zeggen dat je je probeert te
verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders. Zo kun je bij je
verslag van het ongeluk nog iets zeggen oer de automobilist: ‘Ik denk dat hij het heel
erg vindt wat er is gebeurd. Maar volgens mij had hij geen schuld.

Mondeling presenteren
Hierbij staat het spreken en luisteren en het voeren van allerlei mondelinge gespreksvormen
centraal. Het gaat erom dat kinderen ervaring opdoen met bepaalde mondelinge
taalvormen, zoals een discussie of een spreekbeurt en dat ze leren om bepaalde spreek- en
luisterstrategieën te hanteren. Je leert kinderen bijvoorbeeld hoe je een goede vraag stelt,
hoe ze op elkaar kunnen reageren en hoe je iets uitlegt of spannend vertelt.

, Taalverwerving
Het is bijzonder om te zien hoe een pasgeboren kind zich in en paar jaar tijd ontwikkelt tot
een volwaardige taalgebruiker die alle taalregels perfect beheerst. In de loop der jaren zijn
er verschillende theorieën geweest over hoe kinderen hun taal verwerven.
1. Behaviorisme
Kinderen bootsen de taal die ze in hun omgeving horen na. Daarbij worden de meest
frequente woorden het eerste geleerd. Ook speelt de goedkeuring van de ouders
een belangrijke rol. Als een kind geprezen wordt omdat hij het woordje papa of
mama zegt, zal hij die woorden vaker zeggen. Het is zo dat de meest frequente
woorden in onze taal (zoals de, ik en die) niet het eerst door kinderen geleerd
worden. Dat zijn de concrete zelfstandige naamwoorden en werkwoorden die
verwijzen naar dingen en acties uit de directe omgeving van een kind, zoals stoel,
auto, en eten. Wel is het zo dat het voorbeeld van de ouders noodzakelijk is om de
taal te leren.

2. Creatieve constructietheorie
Binnen deze theorie gaat men ervan uit dat kinderen taal niet simpelweg imiteren,
maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een
creatieve manier zinnen kunnen bouwen. Een aanwijzing voor een aangeboren
taalleermechanisme ligt in het feit dat een kind elke willekeurige taal kan leren. Een
kind uit Iran dat geadopteerd wordt door Nederlandse ouders zal feilloos Nederlands
leren. Met het aangeboren taalleervermogen is een kind in staat om zelf structuur te
ontdekken in de taal en kan het ook zinnen vormen die het nog nooit eerder heeft
gehoord. Wel is het zo dat de volgorde waarin een kind zich een taal eigen maakt
wordt bepaald door biologische rijping. Alle kinderen beginnen pas vanaf een jaar of
één met het produceren van taal, omdat de hersenen dan zo ver ontwikkeld zijn dat
een kind er klaar voor is. Binnen de creatieve constructietheorie werd sterk de nadruk
gelegd op de creatieve manier waarop een kind met behulp van taalvermogen zelf
zijn taal construeerde. De aandacht voor het taalaanbod raakte wat op de
achtergrond.

3. Interactionele benadering
Binnen deze benadering onderschrijft men het belang van het aangeboren
taalleervermogen, maar men benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en
de interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren
van een taal. Wel is het zo dat het taalaanbod afgestemd moet zijn op de
mogelijkheden van het kind. Ouders passen dit vaak onbewust toe als ze tegen
kinderen praten. Ze spreken op een hogere toonhoogte, articuleren duidelijker,
gebruiken korte zinnen, concrete woorden (papa in plaats van ik) en herhalen vaak.
Dat geeft een kind de mogelijkheid om allerlei hypotheses op te stellen voer de
betekenis van woorden en de regels van de taal. Daarbij zal een kind de nodige
fouten maken, maar dat zijn noodzakelijke stappen op weg naar het leren van de
taal.

Taalontwikkelingsfasen
1. De prelinguale periode (van 0 tot 1 jaar)
Dit is de periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt. Deze periode loopt
vanaf de geboorte tot aan ongeveer het eerste levensjaar. Je kunt nog niet spreken
van taal, omdat een kind nog geen systeem van symbolen en regels hanteert
waarmee het een bepaalde boodschap overbrengt. De eerste fase van de
prelinguale periode is het huilen. Door het huilen kan een baby signaal geven dat hij
bijvoorbeeld honger heeft of pijn voelt. Na een week of zes beginnen baby’s zich
actief met taal bezig te houden. Ze luisteren naar stemgeluiden en beginnen ook zelf
klanken te produceren. In het begin zijn dit alleen nog klinkers of vocalen en deze
fase wordt ook wel het vocaliseren genoemd. Een kind ontdekt de klank van de taal
en oefent zijn spraakmechanisme en dat is weer een nieuwe stap op weg naar het
gesproken woord. Na ongeveer vier maanden begint een kind steeds meer te

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariadickhof. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

70055 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.75  11x  sold
  • (2)
  Add to cart