100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Personen- en Vermogensrecht (Zwaartepunten van het vermogensrecht, Brahn/Reehuis) Deel Vermogensrecht $3.80   Add to cart

Summary

Samenvatting Personen- en Vermogensrecht (Zwaartepunten van het vermogensrecht, Brahn/Reehuis) Deel Vermogensrecht

4 reviews
 484 views  12 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het vak Personen- en Vermogensrecht (deel vermogensrecht). De verplichte stof uit het boek 'Zwaartepunten van het vermogensrecht' van Prof.mr. W.H.M. Reehuis en Prof.mr. O.K. Brahn is in deze samenvatting gecombineerd met de stof gegeven in de werkcolleges. De samenvatting is 24 pa...

[Show more]

Preview 7 out of 24  pages

  • No
  • Hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 11 en 12.
  • April 27, 2016
  • 24
  • 2015/2016
  • Summary

4  reviews

review-writer-avatar

By: danielle456 • 7 year ago

review-writer-avatar

By: Itsanicky • 7 year ago

review-writer-avatar

By: nnelieke • 7 year ago

review-writer-avatar

By: ruudtebiesebeek • 8 year ago

avatar-seller
Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



PERSONEN- EN VERMOGENSRECHT – SAMENVATTING DEEL VERMOGENSRECHT

Brahn/Reehuis, hoofdstuk 1

Waar vinden we het recht:
- wetten, regels, verordeningen, contracten
- Europa en Internationaal
Privaatrecht kom je iedere dag en overal tegen.

Aansprakelijkheidsrecht  iedereen draagt zijn eigen schade. Dus overeenkomst tussen
verzekeringsmaatschappij en ‘klanten’.

Privaatrecht: regelt de verhoudingen tussen personen, tussen burgers onderling. De overheid heeft er in
principe dus niets mee te maken
- paraplubegrip  heel algemeen, weinig zeggend
Voorbeelden van privaatrechtelijke vragen:
- Wie is eigenaar van dit gebouw?
- Op welke wijze kan eigendom worden overgedragen?
- Hoe komt een overeenkomst tot stand?
- Is een contract afdwingbaar?
- Het recht om vergeten te worden  gegevens en Google
- Etc.

Vermogen: het geheel van op geld waardeerbare – althans in de economische sfeer liggende – rechten en
verplichtingen die iemand heeft, dus het geheel van zijn activa en passiva. Dit is geen statisch gegeven.

Vermogensrecht is een dubbelzinnig woord: het kan gaan om het geheel aan geldende regels, of een krachtens
die regels aan iemand toekomende bevoegdheid.
- (Het) Objectieve recht  positieve/geldende recht: het neergeschreven recht, ofwel de binnen een
bepaald rechtsgebied op een bepaald tijdstip geldende regels (‘law’)  verdragen, gewoonte,
jurisprudentie.
 vermogensrecht: alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en plichten die onderdeel van
een vermogen kunnen vormen.
- (Een) Subjectief recht  het ‘zakelijk’ recht, heeft betrekking op concrete zaken. Het is een aan iemand
toekomende bevoegdheid (‘right’)  vorderingsrecht, eigendomsrecht.
 vermogensrecht: een aan een bepaalde persoon toekomend recht dat deel uitmaakt van zijn
vermogen, bestaande slechts bij de gratie van een regel van objectief recht.

De subjectieve vermogensrechten zijn te onderscheiden in rechten m.b.t. goederen en rechten m.b.t.
personen. Dit verschil bouwt voort in de onderscheiding van het objectieve vermogensrecht in goederenrecht
en verbintenissenrecht.
Verbintenissenrecht:
- betrekking op verhouding tussen twee of meer personen
- koop van een fiets
- rechten en verplichtingen van partijen
- geeft regels m.b.t. verbintenissen en de daaruit voortvloeiende vorderingen en schulden, die op hun beurt
een actief dan wel een passief van het vermogen van iemand vormen
Goederenrecht:
- betrekking op verhoudingen van personen tot goederen
- eigendom van een auto
- zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (art. 3:2 BW)
 Verbintenissen en goederenrecht zijn, als onderdelen van het vermogensrecht, onlosmakelijk met elkaar
verbonden.

, Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



Verbintenissenrecht: Goederenrecht:
- relatief  tegenover een bepaalde persoon - absoluut  tegenover iedereen inroepbaar
inroepbaar
- persoon  persoon - zaak  persoon
- regelend recht - dwingend recht
- open karakter - gesloten karakter
 art. 6:1 BW en HR Quint/Te Poel

Belangrijkste bronnen van het privaatrecht:
- Boek 1: Personen en familierecht
- Boek 2: Rechtspersonenrecht
- Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen  algemene regels vermogensrecht
- Boek 4: Erfrecht
- Boek 5: Zakelijke rechten  onderdeel van het goederenrecht. Het object van een zakelijk recht is een
zaak. Een zaak is een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object
- Boek 6: Verbintenissenrecht: overeenkomsten- en aansprakelijkheidsrecht  belangrijkste aanvulling op
boek 3
- Boek 7: Bijzondere overeenkomsten  bijzonder omdat de wet een nadere regeling geeft
- Boek 7A: vervolg (tijdelijk boek)
- Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer
- Boek 10: Internationaal privaatrecht (internationale kwesties die geen duidelijk rechtsgebied hebben)
 Het burgerlijk wetboek kent een gelaagde structuur; van algemeen naar specifiek

Brahn/Reehuis, hoofdstuk 2

Eigendom:
Eigendom (art. 5:1 BW)  het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
- Art. 5:1 lid 2 BW bepaalt dat het de eigenaar vrijstaat met uitsluiting van eenieder van de zaak gebruik te
maken  hij heeft dus het vrije genot daarvan en hij kan anderen dit genot buitensluiten.
- De eigenaar kan ook anderen het genot van de zaak toestaan, waarvoor hij een tegenprestatie kan
vragen.
- De eigenaar komt met uitsluiting van eenieder het recht toe om over zijn zaak te beschikken  alleen hij
kan een ander tot eigenaar van die zaak maken.
- De eigenaar kan het beschikkingsrecht ook door een ander laten uitoefenen  bijv. een galeriehouder
vragen een schilderij te verkopen. De galeriehouder is dan naast de eigenaar bevoegd gebruik te maken
van de in beginsel voor de eigenaar gereserveerde bevoegdheid over het schilderij te beschikken.

Het genots- en beschikkingsrecht van de eigenaar is niet onbeperkt  zie art. 5:1 lid 2 BW  ‘mits dit gebruik
niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht
gegronde beperkingen in acht worden genomen’.
- Beperking van het recht van de eigenaar door rechten van anderen  hebben ook anderen tegenover
de eigenaar recht op gebruik van de zaak, dan beperkt dit het vrije gebruik van de eigenaar  denk aan
door de eigenaar aan anderen gegeven gebruiksrechten met betrekking tot de zaak
- Beperking van het recht van de eigenaar door de wet  tal van wettelijke regelingen die de eigenaar
beperken in zijn recht  bijv. Monumentenwet beperkt het om huizen naar eigen inzicht te verbouwen.
- Beperking van het recht van de eigenaar door het ongeschreven recht  in het bijzonder stellen regels
van betamelijk gedrag grenzen aan de uitoefening van zijn eigendomsrecht  mag niet maatschappelijk
onaanvaardbaar zijn. Voorbeelden:
- Misbruik van eigendomsrecht  de eigenaar die zijn eigendomsbevoegdheden op zodanige wijze
uitoefent dat tegenover zijn belang een onevenredig grote schade bij een ander ontstaat, schendt
een betamelijkheidsregel, die ‘misbruik van eigendomsrecht oplevert’  art. 3:13 BW. Bijv. door de
bevoegdheid uit te oefenen:
- Met geen ander doel dan een ander te schaden

, Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



- Met een ander doel dan waarvoor zij is verleend  kan niet bij eigendomsrecht, want
eigendomsrecht is geen doelgebonden recht
- Ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening
en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had
kunnen komen
- Hinder  hierbij gaat het erom dat de één de ander zodanig in de uitoefening van diens subjectieve
recht belemmert dat die ander dat niet hoeft te accepteren  zie bijv. art. 5:37 BW.

Eigendom is een absoluut recht. Uitgangspunt van art. 5:1 lid 2 BW is dat de eigenaar met uitsluiting van
eenieder de bevoegdheid toekomt tot het vrije gebruik van de zaak  eigendomsrecht heeft dus een exclusief
karakter  de eigenaar kan zijn recht handhaven tegenover derden die hem beletten in de rechtmatige
uitoefening van zijn recht  dus absolute werking.

Art. 5:2 BW geeft de eigenaar de bevoegdheid zijn zaak van eenieder die haar zonder recht houdt, op te eisen
 revindicatie. Dit is een consequentie van de regel dat de eigenaar zijn recht tegen eenieder kan inroepen.
Indien de zaak uit zijn macht raakt, volgt zijn recht de zaak  dit wordt ook wel droit de suite of zaaksgevolg
genoemd.
De eigenaar kan zijn zaak ook als eigendom opeisen indien zij zich onder een failliet bevindt. De eigenaar is op
grond van de absolute werking van zijn recht een separatist. Een andere, minder duidelijke term daarvoor is
dat hij een droit de préférence heeft.
 Door het uitspreken van een faillissement komt op het vermogen van de schuldenaar een algemeen beslag
te liggen. De schuldenaar verliest dan de mogelijkheid om nog langer over de individuele
vermogensbestanddelen te beschikken. Op grond van art. 3:277 lid 1 BW geschiedt de verdeling naar
evenredigheid van de omvang van ieders vordering. Wanneer een persoon zich in het faillissement van een
ander op zijn eigendomsrecht beroept, komt hij niet als schuldeiser, maar als eigenaar in het faillissement op.
Deze persoon kan dan als eigenaar het goed uit het faillissement van de ander separeren, eruit lichten als ware
er geen faillissement.

Het recht van de eigenaar is een absoluut subjectief vermogensrecht. Het objectieve recht verschaft de
eigenaar het subjectieve recht – de bevoegdheid – om over de aan hem toebehorende zaak te beschikken en
daarvan met uitsluiting van anderen gebruik te maken.
- Vermogensrechten zijn op geld waardeerbare rechten, althans rechten die in de economische sfeer liggen
 zie art. 3:6 BW. Kenmerken van een vermogensrecht:
- Overdraagbaarheid  in de regel kan men een vermogensrecht aan iemand anders overdragen en
hem tot opvolgende rechthebbende maken. Is een recht niet overdraagbaar, kan het toch een
vermogensrecht zijn als het voldoen aan één van de andere twee criteria.
- Strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen  hierdoor is bijv. het recht van
gebruik en bewoning (art. 3:226 lid 4 BW) toch een vermogensrecht.
- Verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel  bijv. het door
een blinde tegen betaling bedongen recht zich te laten voorlezen.
- In tegenstelling tot bij vorderingsrechten, kan de eigenaar zijn recht niet slechts tegen één of meer
bepaalde personen inroepen, maar in beginsel tegen iedereen die op één of andere wijze met zijn
eigendomsrecht in aanraking komt  absoluut recht.
- Het recht van de eigenaar heeft een zaak als object, in tegenstelling tot een vorderingsrecht, waarbij het
object een prestatie is. Object van een eigendomsrecht is ALTIJD een zaak  zie art. 5:1 lid 1 BW.
 Een subjectief recht dat absoluut is, een vermogensrecht betreft en tot slot een zaak tot object heeft, wordt
een zakelijk recht genoemd. Eigendom is zo’n zakelijk recht.

Zaken zijn voor menselijke beheersing vatbare stoffelijk objecten  zie art. 3:2 BW. Het begrip ‘zaak’ maakt op
haar beurt deel uit van de omschrijving van het begrip ‘goed’ in art. 3:1 BW: ‘Goederen zijn alle zaken en alle
vermogensrechten’. Wat een vermogensrecht is, staat in art. 3:6 BW.

, Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



Men kan slechts een zaak in eigendom hebben. Daarom wordt gesproken over rechthebbende op een goed.
Ook de rechthebbende op een goed kan zijn rechtop dat goed in beginsel tegen iedereen inroepen. Dit ook
wanneer het goed geen zaak betreft  het is ook een absoluut recht.

Beperkte rechten:
Eigendom is niet het enige zakelijke recht. In Boek 5 zijn nog verscheidene zakelijke rechten te vinden. Al deze
zakelijke rechten zijn van het eigendomsrecht afgeleid. De eigenaar splitst ze als het ware van zijn
eigendomsrecht af, waarna ze de aan hem in eigendom toebehorende zaak bezwaren. Hij moet vervolgens
deze door hemzelf in het leven geroepen rechten op zijn zaak respecteren  vergelijk art. 5:1 lid 2 BW.

Deze van eigendom afgeleide rechten zijn beperkte rechten  art. 3:8 BW  een recht dat is afgeleid uit een
meeromvattend recht dat met dat beperkte recht is bezwaard. Een beperkt recht hoeft niet tevens ook een
zakelijk recht te zijn. De rechthebbende op een goed dat geen zaak is, kan eveneens van zijn absolute
vermogensrecht op het goed een beperkt recht afsplitsen. Dit beperkte recht is echter geen zakelijk recht,
omdat het geen zaak als object heeft.
- Vruchtgebruik  art. 3:201 BW  het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en
daarvan de vruchten te genieten. Ook wanneer het op een ander goed dan een zaak is gevestigd, is het
een absoluut werkend vermogensrecht.
- Pand en hypotheek  art. 3:228 en art. 3:227 BW  alle goederen zijn vatbaar voor de vestiging van een
recht van pand hetzij van hypotheek en het recht van pand en hypotheek is een beperkt recht op een
goed.

Beperkte rechten die zijn afgeleid uit absolute vermogensrechten op goederen, kennen op hun beurt weer
absolute werking. Naast de eigenaar heeft dus ook de beperkt gerechtigde een absoluut vermogensrecht op
de zaak. Wanneer de rechthebbende zijn met het beperkte recht bezwaarde goed vervreemd, kan de eigenaar
nog slechts over de met het beperkte recht bezwaarde zaak beschikken. De rechthebbende kan nog slechts
over een zaak beschikken waarop een tegen derden werkend recht rust  de ander verkrijgt een goed waarop
een recht drukt dat ook tegen hem werkt  het beperkte recht volgt het goed. Ook de beperkt gerechtigde
kan als separatist zijn recht blijven uitoefenen, in het geval van faillissement.

De rechthebbende kan op hetzelfde goed meerdere beperkte rechten vestigen. Bij een conflict gaat het oudste
beperkte recht voor. De oudste beperkt gerechtigde kan de later gevestigde beperkte rechten negeren 
prioriteitsbeginsel. Vorderingsrechten kennen geen prioriteitsbeginsel, denk aan faillissement 
schuldeisers hebben onderling een gelijk recht.

Op grond van art. 3:81 BW kan degene aan wie een zelfstandig overdraagbaar recht toekomt slechts de in de
wet genoemde beperkte rechten vestigen  gesloten systeem van beperkte rechten. Absolute rechten
hebben namelijk rechtstreeks invloed op de positie van derden.

Absolute vermogensrechten:
De term absoluut ziet op de omstandigheid dat de rechthebbende of de beperkt gerechtigde zijn recht (in
beginsel) tegen iedereen kan handhaven. Bijzondere consequenties daarvan zijn dat recht droit de suite heeft
en hem de positie van separatist in het faillissement van derden verschaft.

, Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



Schematische samenvatting:




Illustreert:
- Dat de begrippen relatief recht en persoonlijk recht synoniemen zijn
- Dat het begrip subjectief recht een verzamelbegrip is en dat niet elk subjectief recht een persoonlijk recht
is, doch dat een persoonlijk recht slechts één van de talrijke verschijningsvormen is van het begrip
subjectief recht
- Dat er verschillende soorten vermogensrechten zijn, maar dat niet alle subjectieve rechten
vermogensrechten zijn.

Brahn/Reehuis, hoofdstuk 3

Verkrijging en verlies van goederen: een vermogen is geen statisch gegeven. Onder gewone omstandigheden
ondergaat het met grote regelmaat grotere of kleinere wijzigingen door verkrijging en verlies van goederen.

Art. 3:80 lid 1 BW onderscheidt twee wijzen van verkrijging van goederen: ‘onder algemene titel’ en ‘onder
bijzondere titel’.
- Verkrijging onder algemene titel  hierbij volgt de verkrijger een ander op in een geheel of (evenredig)
deel van een vermogen: het is doorgaans een verkrijging van zowel een actief (het totaal van de
vermogensrechten) als een passief (het totaal van de schulden), dan wel een (evenredig) deel daarvan.
Art. 3:80 lid 2 BW noemt vier gevallen:
1. Erfopvolging  zie art. 4:182 BW
2. Boedelmenging  bij het sluiten van een huwelijk of aangaan van een geregistreerd partnerschap 
zie art. 1:94 lid 1 jo 1:80b BW
3. Fusie  doet zich alleen voor bij rechtspersonen
4. Splitsing  doet zich alleen voor bij rechtspersonen
- Verkrijging onder bijzondere titel  hierbij is GEEN sprake van opvolging in een geheel of evenredig deel
van een vermogen. Het is de verwerving van een bepaald goed, een actief vermogensbestanddeel dus. Dit
goed kan daarvoor onderdeel van een ander vermogen hebben uitgemaakt, maar dit hoeft niet. Iedere
verkrijging die niet onder algemene titel plaatsvindt, is – zo volgt uit art. 3:80 lid 3 BW – een verkrijging
onder bijzondere titel. Art. 3:80 lid 3 BW noemt o.a. drie voorbeelden:
1. Overdracht  hierbij gaat door partijhandeling een daarbij bepaald goed uit het vermogen van de
een in dat van een ander over.
2. Verkrijgende verjaring  hierbij verwerft iemand door tijdsverloop een goed, waarvan hij voorheen
nog geen rechthebbende maar slechts bezitter was.
3. Onteigening  verkrijging met een publiekrechtelijk karakter. Zij heeft tot gevolgd dat een goed
tegen de zin van de rechthebbende overgaat naar een overheidsorgaan, bijv. de staat of een
gemeente.

, Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



Gesloten stelsel van verkrijging en verlies van goederen:
De bepalingen die de verkrijging van goederen regelen, vormen een gesloten systeem  er zijn niet meer
wijzen van verkrijging van goederen dan zij die uit de wet voortvloeien  art. 3:80 lid 2 jo. lid 3 BW.
Men verliest (het gaat hier om juridisch verlies) goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven
wijzen, aldus art. 3:80 lid 4 BW.
- Verlies kan absoluut zijn  dat is het geval wanneer het goed tenietgaat.
- Verlies kan ook relatief zijn  het goed gaat niet teniet, maar een ander wordt rechthebbende op het
goed.

Originaire verkrijging tegenover derivatieve verkrijging:
- Bij derivatieve verkrijging verwerft men een recht van een rechtsvoorganger  er is sprake van een
rechtsovergang. Alle verkrijgingen onder algemene titel zijn per definitie ook derivatieve verkrijgingen.
Een verkrijging onder bijzondere titel is alleen derivatief wanneer zij het gevolg is van een rechtsovergang
(bijv. overdracht).
- Bij originaire verkrijging verwerft men een nieuw recht  van rechtsovergang is geen sprake (bijv. een
stoel van het grofvuil meenemen).

Het verschil tussen absolute en relatieve rechten in relatie tot wijze van verkrijging:
Het verschil tussen een absoluut recht en een relatief recht laat zich het scherpst illustreren, wanneer we een
naar inhoud gelijk recht zowel gieten in de vorm van een beperkt recht als in de vorm van een persoonlijk recht
en deze tegenover elkaar stellen  erfdienstbaarheid en een persoonlijk recht met dezelfde inhoud en
strekking:
- Er bestaat tussen partijen geen verschil of het een door hen gevestigd beperkt recht van
erfdienstbaarheid betreft, dan wel een tussen hen overeengekomen persoonlijk recht van ‘overpad’ met
dezelfde inhoud.
 het absolute karakter van een beperkt recht komt pas aan de orde indien er een derde bij betrokken is
- Er bestaat ook geen verschil tussen de mogelijkheid tot inroepen van het beperkte recht van
erfdienstbaarheid en die van het persoonlijk recht ‘van overpad’ bij opvolging van één of van beide
betrokken partijen onder algemene titel.
- Er bestaat ook geen verschil tussen de mogelijkheid tot het inroepen van het beperkte recht van
erfdienstbaarheid en die van het persoonlijk recht ‘van overpad’ bij opvolging onder bijzondere titel van
de eigenaar van het ‘heersende erf’, degene dus die in beide gevallen aan de ‘actieve zijde’ van het recht
staat.
- Er bestaat wel een verschil tussen de mogelijkheid tot het inroepen van het beperkte recht van
erfdienstbaarheid en dat van het persoonlijk recht ‘van overpad’ bij opvolging onder bijzondere titel van
de eigenaar van het ‘dienende erf’, degene dus die in beide gevallen aan de ‘passieve zijde’ van het recht
staat.
 Bij erfdienstbaarheid blijft het erf met de erfdienstbaarheid belast
 Het persoonlijke recht werkt alleen tussen de personen die de overeenkomst zijn aangegaan

Kwalitatieve rechten en kwalitatieve verplichtingen:
Een verbintenis werkt slechts tussen de partijen die de verbintenis aan zijn gegaan, maar hierop bestaan
uitzonderingen. Bij een verkrijging van een goed onder bijzondere titel gaat soms een door een
rechtsvoorganger met betrekking tot dat goed verkregen persoonlijk recht, of een door hem aangegane
persoonlijke verplichting mee over op de verkrijger  kwalitatief recht of kwalitatieve verplichting. Kan
slechts alleen bij derivatieve verkrijgingen.
- Kwalitatief recht  art. 6:251 lid 1 BW  een uit een overeenkomst voortvloeiend, voor overgang
vatbaar recht dat in een zodanig verband staat met een aan de schuldeiser toebehorend goed dat hij bij
dat recht slechts belang heeft zolang hij het goed behoudt. Een dergelijk recht gaat – ingevolge art. 6:251
lid 1 BW – van rechtswege mee op de rechtsopvolger onder bijzonder titel van dat goed  bijv. garantie
- Kwalitatieve verplichting  bij wijze van uitzondering kan ook een verplichting dusdanig met een goed
verbonden zijn dat zij van rechtswege met het goed mee overgaat op de rechtsopvolger onder bijzondere
titel van dat goed.

, Personen- en vermogensrecht – samenvatting deel vermogensrecht



- Krachtens de wet  verhuur en pacht  zie art. 7:226 lid 1 jo. art. 7:361 BW
- Uit overeenkomst  art. 6:252 lid 1 BW opent de mogelijkheid voor de rechthebbende op een
registergoed met betrekking tot dat goed een kwalitatieve verplichting aan te gaan. Het staat
partijen echter niet vrij iedere verplichting die betrekking heeft op een registergoed tot een
kwalitatieve te maken. De bepaling stelt als voorwaarde dat de verplichting een dulden of een niet
doen met betrekking tot dat registergoed inhoudt.

Brahn/Reehuis, hoofdstuk 4

Werking tegen derden en publicatie:
Vanuit de positie van de derde-verkrijger bezien, is de derdenwerking van een op een goed rustend absoluut
recht alleen te rechtvaardigen indien hij het ten tijde van de verwerving kende of had kunnen kennen.
Daarnaast belemmert de mogelijkheid van een onverwachte confrontatie met absolute rechten in ernstige
mate het handelsverkeer. Met betrekking tot tegen derden werkende rechten past een stelsel van
openbaarheid, van publicatie daarvan. Ons objectieve recht kent dan ook – afhankelijk van de aard van het
goed – verschillende soort van openbaarmaking van tegen derden werkende rechten.
Uitgangspunten in het wettelijk stelsel van openbaarmaking zijn:
- Alleen die subjectieve rechten hebbend derdenwerking, waaraan het objectieve recht zodanige werking
koppelt.
- Alleen de door het objectieve recht voorgeschreven wijze van openbaarmaking kan deze derdenwerking
bewerkstelligen.

Ook buiten de absolute rechten zijn er in ons rechtssysteem tal van rechtstoestanden en rechtsfeiten die onder
bepaalde voorwaarden aan derden tegenwerpbaar zijn (bijv. faillissement, minderjarigheid). Ook hier geldt dat
er in beginsel een stelsel van openbaarheid, van publicatie, dient te bestaan om te rechtvaardigen dat zij ook
aan ‘buitenstaanders’ kan worden tegengeworpen.

Registergoederen en de openbare registers betreffende registergoederen:
Met betrekking tot registergoederen kent de wet in de vorm van openbare registers een belangrijk
publicatiesysteem.

Art. 3:10 BW geeft drie vereisten waaraan een goed moet voldoen, wil het worden aangemerkt als
‘registergoed’:
1. Er moet een openbaar register met betrekking tot deze goederen bestaan.
2. Dit register moet bestemd zijn om daarin (mede) de vestiging en de overdracht van deze goederen te
publiceren.
3. De vestiging of de overdracht van deze goederen moet pas door de inschrijving in de openbare registers
tot stand komen; voor de vestiging of overdracht moet dus inschrijving zijn vereist.

Wat zijn nu registergoederen?
- Alle onroerende zaken zijn registergoederen  art. 3:10 jo. 3:89 BW. Op grond van art. 3:89 lid 1 BW is
voor overdracht van een onroerende zaak inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers vereist.
Wat een onroerende zaak is, staat in art. 3:3 lid 1 BW. Alle zaken die niet onroerend zijn, zijn roerend,
aldus lid 2. De onderscheiding tussen ‘roerend’ en ‘onroerend’ ziet alleen op zaken. Er zijn geen roerende
en onroerende vermogensrechten.
- Ook teboekstaande schepen en luchtvaartuigen zijn registergoederen  zie art. 8:199 lid 1 jo. 8:790 jo
8:1306 BW.
- Beperkte rechten op registergoederen zijn op hun beurt ook registergoederen  dit volgt uit de
schakelbepaling van art. 3:98 BW, die op de vestiging en overdracht van deze beperkte rechten art. 3:89
BW van overeenkomstige toepassing verklaart.
- Ook beperkte rechten op beperkte rechten op onroerende zaken zijn registergoederen  een hypotheek
op een stuk grond is een beperkt recht op een onroerende zaak en mitsdien een registergoed.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller FennaS. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.80. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.80  12x  sold
  • (4)
  Add to cart