100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Pedagogische Systemen Baby en Kindertijd $6.42   Add to cart

Summary

Samenvatting Pedagogische Systemen Baby en Kindertijd

 11 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Dit document bevat, alle stof voor de tentamen.

Preview 4 out of 34  pages

  • January 19, 2023
  • 34
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting Berns, 2016 Child, family, school, community socialization and support
Hoofdstuk 1: Ecology of the child
Ecologie is de wetenschap naar de onderlinge relaties tussen organismen en hun omgeving.
- menselijke ecologie (human ecology). Deze heeft betrekking op:
- de biologische,
- Psychologische
- Sociale
- Culturele contexten waarin een ontwikkelend persoon interacteert en de daaruit voortvloeiende
processen die zich in de loop van de tijd ontwikkelen
Epigenese: proces waardoor de genen tot uitdrukking komen in het fenotype .

Adaptation: een organisme en/of het gedrag van het organisme aangepast moet worden, zodat het
beter kan leven met de condities van de omgeving.
aanpassen aan :persoonlijke, sociale en maatschappelijke veranderingen, zoals demografische,
economische, politieke en technologische veranderingen.

 De term bio-ecologisch verwijst naar de rol die organismen spelen bij het vormgeven van hun
omgeving in de loop van de tijd. In het geval van menselijke organismen wordt er gekeken
naar biologische, sociale en psychologische kenmerken.

Socialisatie: is het proces waarbij individuen de kennis, vaardigheden en karaktereigenschappen
verwerven die hen in staat stellen om deel te nemen als effectieve leden aan groepen en de
samenleving.
Socialisatie zorgt ervoor dat het bestaan van een maatschappij en de sociale orde daarvan
kunnen bestaan.
Socialisatie vindt plaats in het gezin, op school, in de peer-groep in de gemeenschap, en via de
media.

Volgens, Handel, Cahil en Elkin vindt socialisatie plaats:
1. door de jaren heen
2. door interacties met belangrijke mensen om je heen
3. door middel van communicatie
4. in emotioneel belangrijke contexten.
Het is een uniek menselijk proces, doordat mensen taal hebben en kunnen denken. Er is een relatie
tussen taal, gedachtes, en gedrag: taal stelt mensen in staat om het vermogen tot redeneren en een
kenmerkend gedragspatroon te ontwikkelen. Het zijn redenering en het gedrag die ons in staat stellen
de attitudes van anderen te internaliseren. Vervolgens passen we ons gedrag daarnaar aan, waardoor
we gesocialiseerd worden als een generalized other.

Generalized other= It is the ability of a person to recognize the expectations of society and regulate
one's behaviors according to these rules

Internalisering: het proces waarbij individuen de kennis, vaardigheden en karaktereigenschappen
verwerven die hen in staat stellen als effectieve leden van groepen & de samenleving te participeren.

Naast dat socialisatie uniek is voor mensen, is het ook een wederkerig, dynamisch proces. Dit
wederkerige, dynamische proces wordt complexer naarmate kinderen zicht ontwikkelen door
veranderingen in het kind en in de mensen die het kind socialiseren.
 Wederkerig: wanneer een individu met iemand interacteert, dan lokt een reactie van de een vaak een
reactie in de ander uit.
 Dynamisch: interacties veranderen door de tijd heen, en individuen kunnen zowel responsen geven als
responsen van anderen ontvangen.
Kinderen spelen ook zelf een rol in hun socialisatie. Dit kan bijvoorbeeld komen door genen,
temperament en ontwikkeling/rijping (maturation).

Genotype: de totale samenstelling van erfelijke instructies gecodeerd in de genen op het
moment van conceptie

,Er zijn verschillende soorten genotype-omgeving interactie:

Passief: het genotype dat ze aan hun kind overdragen zorgt ervoor dat
het kind een bepaalde aanleg heeft om beïnvloed te worden door de
omgeving die de ouders creëren. Kind erft genotype van; de ouders +
omgeving die door de ouders geleverd wordt. Invloed op de
ontwikkelingsresultaten.

Evocatief: het genotype van een individu zal de neiging hebben om
bepaalde reacties op te roepen of uit te lokken in de omgeving waarin hij
of zij omgaat. Heeft ook invloed op ontwikkelingsresultaten.

Actief: het genotype van een individu zal de persoon ertoe aanzetten om omgevingen te zoeken
die het meest passen bij zijn of haar genetische aanleg. Genotype van het kind zoekt een
compatibele (overeenstemmende) omgeving.

Temperament: de aangeboren kenmerken die de gevoeligheid van een individu voor verschillende ervaringen
en het reactievermogen op patronen van sociale interactie
bepalen.

Er zijn drie soorten temperament: easy, slowy-to-warm-up, en
moeilijk. Als er echter geen goede ‘fit’ is tussen het temperament
van het kind en de opvoeders, dan zal socialisatie vaak moeilijk
gaan.

Maturation: zijn de veranderingen in iemands ontwikkelingen die samengaan met ouder worden. Die
veranderingen vereisen ook dat ouders hun verwachtingen en bepaalde aspecten van hun opvoeding bijstellen.
Ontwikkelingsveranderingen in verband met het biologische verouderingsproces.

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen opzettelijke en onbedoelde socialisatie (intentional/unintentional
socialization).
Intentionele socialisatie: ouders bepaalde waarden consequent en expliciet aan hun kind overbrengen, en dit
wordt gedaan door middel van goedkeuring voor de naleving en negatieve gevolgen voor het niet naleven.
Unintentional socialisatie: Onbewust bepaalde kennis overbrengen aan een kind. interacties of observatie van
interactie.

Wetenschappelijke theorie: een georganiseerde reeks uitspraken die observaties uitlegt, verschillende feiten of
gebeurtenissen integreert en toekomstige uitkomsten voorspelt.

Zoals duidelijk is worden kinderen door veel verschillende actoren in de maatschappij gesocialiseerd en
beïnvloedt. In een maatschappij vinden soms veranderingen plaats die ook die socialiserende actoren kunnen
beïnvloeden. Dit kan de socialiserende actoren direct beïnvloeden, bijvoorbeeld door onzekerheid, waardoor de
kinderen indirect worden beïnvloed.

Het bio-socio-ecologische model van Bronfenbrenner
Volgens Bronfenbrenner, bepaalt de sociale context van individuele interacties en ervaringen de mate waarin
individuen hun vaardigheden kunnen ontwikkelen en hun potenties kunnen realiseren. Hij onderscheid vier
systemen die de ontwikkeling van mensen kunnen beïnvloeden:
1. Microsysteem
2. Mesosysteem
3. Exosysteen
4. macrosysteem

Microsystems : activiteiten en relaties met belangrijke anderen die een persoon in de ontwikkeling ervaart in
een bepaalde kleine omgeving, zoals familie, school, leeftijdsgroep of gemeenschap.
 Familie: zorgt voor verzorging, affectie en mogelijkheden. Heeft de grootste invloed een kind.
 School: omgeving waar kinderen op een formele manier leren over hun maatschappij. Ook geeft het
rolmodellen en stimuleert en geeft motivatie om te leren.
 Peergroep: onafhankelijkheid ervaren, identiteit ontwikkelen, samenwerken en steun en vriendschap
bieden.
 Gemeenschap: kinderen leren door te doen. De faciliteiten die er zijn hebben grote invloed over de
ervaringen die ze wel of niet hebben.
 Media: kind kan de gehele wereld ontdekken. Officieel niet van Bronfenbrenner

,Mesosysteem: verbindingen en onderlinge relaties tussen twee microsystemen van een persoon, zoals thuis en
school. De impact van mesosystemen is afhankelijk van het aantal en de kwaliteit van de onderlinge relaties.

Exosystemen: omgeving waarin een kind zelf niet deelneemt, maar die wel invloed heeft op een van hun
microsystemen, zoals het werk van hun ouders, de schoolcommissie of de gemeenteraad.

Macrosysteem: de maatschappij en subcultuur waartoe het zich ontwikkelende persoon behoort, vooral de
geloofssystemen, levensstijlen, patronen van sociale interactie en levensveranderingen die daarbij horen.
Etniciteit en cultuur.
 Low-context macrosystemen: cultuur die gekenmerkt wordt door rationaliteit, bruikbaarheid,
concurrentie, individualiteit en vooruitgang.
 High-context macrosystemen: cultuur die gekenmerkt worden door intuïtiviteit, emotionaliteit,
samenwerking, groepsidentiteit en traditie.
Deze verschillende macrosystemen verschillen bijvoorbeeld in hun communicatie, in hun relaties met de natuur
en met de sociale omgeving, en in hun aangepaste gedrag om te overleven.

Maatschappij: een gemeenschap, natie of grote groep mensen die dezelfde tradities, instituties en collectieve
activiteiten en interesses hebben.

Etniciteit: een toegeschreven eigenschap van lidmaatschap van een groep waarin leden zich identificeren door
nationale afkomst, cultuur, ras of religie/godsdienst.

Cultuur: het aangeleerde of verworven gedrag, met inbegrip van kennis, geloof, kunst, moraal, wet, gebruiken
en tradities, dat kenmerkend is voor de sociale omgeving waarin een kind opgroeit.

Naast de vier genoemde systemen is er ook nog het Chronosysteem. Dit systeem zorgt voor tijdelijke
veranderingen in ecologische systemen of binnen individuen, waardoor nieuwe omstandigheden ontstaan die de
ontwikkeling beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan een economische crisis of terroristische aanslagen.

Het welzijn van kinderen onderzoeken:
Elk jaar wordt het welzijn van kinderen gemeten aan de hand van een aantal variabelen. Aan de hand van die
variabelen kan vervolgens gekeken worden naar waar subsidies en/of nieuwe programma’s nodig zijn. De
indicatoren zijn:
 familie en omgeving familie structuur.
 economische omstandigheden armoede
 gezondheidszorg lichamelijke gezondheid
 fysieke milieu en veiligheid huisvestingproblemen
 gedrag hoeveel kinderen zijn bezig met delinquent gedrag?
 educatie en gezondheid  laag geboortegewicht en school succes.

Hoofdstuk 2: ecology of socialization
Bronfenbrenner bestuurde de ecologie van de mens door de interactieprocessen in het gezin, de school en de
gemeenschap te onderzoeken. Hij was voornamelijk geïnteresseerd in proximale (directe) processen, ouder
kind. Hij hielt ook rekening met distale (indirect) processen, effect van federale financiering van
schoolprogramma’s.

Socialisatieprocessen omvatten intenties, doelen, methoden en resultaten. Het is een wederkerig, dynamisch
proces. Dynamisch houdt in dat de doelen en methoden van opvoeding met een kind mee veranderen.
Wederkerig wordt bedoeld dat kinderen bijdragen aan hun eigen ontwikkeling.

Socialisatieprocessen worden beïnvloed door biologische, sociaal-culturele en interactieve factoren:
 Biologigsche factoren (genetica, evolutie, hormonen): beïnvloeden belangrijke neurale verbindingen in
de hersenen tijdens de vroege ontwikkeling. Deze neurale verbindingen ontwikkelen zich onder
genetische invloed, onafhankelijk van ervaring, activiteit of stimulatie (experience-expectant)
 Sociaalculturele factoren: beïnvloeden ook belangrijke neurale verbindingen in de hersenen, alleen zijn
deze verbindingen wel afhankelijk van ervaringen (experience- dependent). Het is vooral belangrijk voor
het leren om je aan te passen.
 Interactieve factoren: levensgeschiedenis bepaalt de ontvankelijkheid van het kind voor socialisatie. Of
veerkracht.
Doelen van socialisatie: Socialisatie heeft tot doel een zelfconcept te ontwikkelen, zelfregulatie/controle
mogelijk te maken, prestaties te versterken (belangrijke volwassenen en peers zijn hierbij van invloed op
iemands motivatie om prestaties te behalen en succesvol te worden), sociale rollen te leren en
ontwikkelingsvaardigheden te implementeren.

, Het zelfconcept (Self-concept): is de perceptie van een individu van zijn of haar identiteit dat zich onderscheidt
van de identiteit van anderen.
Eigenwaarde (Self-esteem): is vervolgens de waarde die iemand hecht aan zijn/haar identiteit.

Volgens psycholoog Erikson wordt iemands zelfconcept gevormd door interacties die individuen hebben met hun
sociale omgeving; iemands zelfconcept wordt beïnvloed door psychosociale factoren. Hij identificeerde acht
fases van psychosociale ontwikkeling die van invloed zijn op iemands zelfconcept:
1. Trust versus mistrust (geboorte-1 jaar)
Het kind leert om zichzelf en anderen in hun omgeving te vertrouwen. Hierbij bepalen de kwaliteit en consistentie
van de zorg die het kind krijgt hoe succesvol de uitkomst van deze fase is. Enig wantrouwen is echter goed,
want het kan kinderen beschermen tegen gevaar.
2. Autonomy versus shame and doubt (2-3 jaar)
Als kinderen de mogelijkheid krijgen zich zelfvoorzienend te gedragen naar de vaardigheden die ze hebben, dan
is de uitkomst van deze fase een gevoel van autonomie. Is dit echter niet het geval dan kan het leiden tot
schaamte en twijfel. Enige schaamte is echter gezond, want het helpt kinderen om zich op een sociaal
geaccepteerde manier te gedragen.
3. Initiative versus guilt (3-5 jaar)
Als kinderen in staat worden gesteld om nieuwe dingen te leren en vragen te stellen, dan is de uitkomst van
deze fase een gevoel van initiatief. Is dit niet het geval dan kunnen ze een gevoel van schuld met zich
meedragen voor de rest van hun leven. Enig schuldgevoel is echter goed in dat het wangedrag kan voorkomen.
4. Industry versus inferiority (6 jaar-puberteit)
Tijdens de leerplichtige leeftijd ontwikkelt het kind het vermogen om van het werk te genieten, doordat het kind
leert instructies te aanvaarden en erkenning te verwerven door zich in te spannen en dingen te produceren. Het
resultaat van deze fase voor kinderen die geen erkenning krijgen voor hun inspanningen, kan een gevoel van
incompetentie en minderwaardigheid zijn. Sommige minderwaardigheid gevoelens zijn echter gezond, omdat ze
kunnen voorkomen dat het kind zich onoverwinnelijk voelt en gevaarlijke risico’s neemt.
5. Identity versus identity diffusion (adolescentie)
Jongeren proberen verschillende rollen uit om op die manier uiteindelijk een identiteit te vormen. Hoewel dit een
normaal proces is, is het mogelijk dat adolescenten niet in staat zijn een identiteit te kiezen en dus niet weten
wie ze zijn of wat ze.
6. Intimacy versus isolation (jongvolwassenheid)
Wanneer een identiteit is gevestigd, kunnen jongvolwassenen de intimiteit opzoeken met anderen en zichzelf.
Het gevaar hierbij is dat degenen die bang zijn hun identiteit te verliezen in een intieme relatie met een ander,
een gevoel van isolatie kunnen ontwikkelen. Enig isolement is echter gezond omdat het iemand in staat kan
stellen meer over zichzelf te leren en tijd vrij te maken voor individuele bezigheden.
7. Generativity versus self-absorption (volwassenheid)
Uit de ontwikkeling van intieme relaties komt generativiteit voort, een interesse in het vestigen en begeleiden van
de volgende generatie. In dit stadium kan een gebrek aan generativiteit resulteren in zelfopname, wat zich kan
uiten in depressie, hypochondrie, middelenmisbruik of promiscuïteit. Toch is enige zelfopname gezond, wat het
kan leiden tot creativiteit en het ontwikkelen van hobby's.
8. Integrity versus despair (late volwassenheid):
Dit is de laatste fase van het leven, waarin men begrip en acceptatie kan tonen, of juist kan denken dat ze nog
niet genoeg hebben bereikt, wat kan leiden tot extreme negatieve self-esteem. Voor degenen die die integriteit
niet hebben bereikt, kan deze fase wanhoop of een extreem negatief gevoel van eigenwaarde veroorzaken.

Self-regulation: het vermogen om bepaalde impulsen, gedragingen en emoties te controleren tot een geschikt
moment, plaats, of object beschikbaar is om het te uiten. Hechting van ouders is hierbij van belang.

Socialisatieactoren:
De belangrijkste socialisatieactoren zijn het gezin (, de school, de peergroup, de media en de gemeenschap.
Elke actor heeft zijn eigen functie wat betreft socialisatie. Soms vullen actoren elkaar aan, maar soms spreken
ze elkaar ook tegen

Socialisatie heeft tot doel kinderen sociale, emotionele en cognitieve vaardigheden te bieden, zodat ze
succesvol kunnen functioneren in de samenleving
Een developmental task is iets tussen de individuele behoefte en een maatschappelijke eis. Het zijn
dingen die je moet leren om goed met de samenleving te kunnen omgaan.
De familie waarin een kind wordt geboren is zijn ‘first reference group’. Dit is de groep waarvan een
persoon de aarden, normen en ervaringen overneemt, Het kind zijn observaties, ervaringen en interacties
vormen zijn normen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller NataliaV. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.42
  • (0)
  Add to cart