BEC 21806 inleiding bedrijfseconomie, bedrijfskunde en marktkunde
Institution
Wageningen University (WUR)
Een korte samenvatting van de leerstof van het financiële deel van Inleiding bedrijfseconomie, bedrijfskunde en marktkunde (BEC-21806). De leerstof bestaat uit Hoofdstuk 3, 4, 5A, 5B en 6 uit het boek 'Agrarische Bedrijfseconomie: Inleiding'. Deze samenvatting is voor meerdere studies aan Wagenin...
BEC 21806 inleiding bedrijfseconomie, bedrijfskunde en marktkunde
All documents for this subject (3)
4
reviews
By: Alecf • 6 year ago
By: thijshendrikse • 6 year ago
By: irenebisschop • 7 year ago
By: Alecf • 7 year ago
Seller
Follow
NienkeKlerks
Reviews received
Content preview
Inleiding bedrijfseconomie, bedrijfskunde en marktkunde (BEC-21806)
Samenvatting financiële deel
Nienke Klerks 2016
Hoofdstuk 3: Algemene grondslagen van de kostenleer
3.1 Het belang van waarderen
Een goed heeft voor een mens slechts waarde in economische zin, als het in enige mate kan bijdragen aan de
bevrediging van zijn behoeften. Altijd sprake van schaarste als het waarde heeft. 2 soorten goederen met
waarde: Direct (consumptiegoederen) en indirect (kaitaalgoederen). 4 situaties waarin waardering noodzakelijk
is:
1. Berekenen fiscaal inkomen
2. Rendabiliteits- en kostprijsberekening
3. Beslissingsondersteunende kostenberekeningen
4. Taxatie
4 waardebegrippen:
- Aanschafwaarde = prijs waarvoor een goed werd aangeschaft
- Opbrengstwaarde = prijs die een ondernemer kan krijgen op de afzetmarkt. Bij productiemiddelen
onderscheid maken tussen directe-opbrengstwaarde en indirecte-opbrengstwaarde.
- Vervaningswaarde. Onderscheid:
o Vervangingswaarde van voortgebrachte producten = bedrag waarvoor deze producten door
het bedrijf kunnen worden vervangen.
o Vervangingswaarde van productiemiddelen = de prijs die een onderneming op de markt zou
moeten betalen om het productiemiddel te vervangen door een nieuw productiemiddel met
dezelfde prestaties
Zie figuur 3.1
3.2 Kosten
“De kosten van het voortbrengen van een bepaald product bestaan uit de in geld uitgedrukte offers die
noodzakelijk zijn voor de productie (=enge kostendefinitie). Verspillingen zijn offers die voor productie niet
noodzakelijk zijn. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen niet-opzettelijke en opzettelijke verspillingen.
Waarde van een offer baseren op:
- Vervangingswaarden. Hierbij komt continuïteit niet in gevaar.
- Directe opbrengstwaarden. Gebaseerd op grensnutprincipe, geen alternatieve
aanwendignsmogelijjkheden.
In de rendabiliteitsbepaling trachten we aan te geven in hoeverre de continuïteit van het bedrijf gewaarborgd
is. Verantwoordt als kosten op basis van vervangingswaarden lager zijn dan de opbrengsten. Voor en na
caclulatie van rendabiliteit mogelijk. Bij voorcalculatie gebruikt met normaliseren van de prijzen. Bij
nacalculatie geldt de definitie voor kosten: “koste zijn de in geld gemeten hoeveelheden input die ten behoeve
van de output worden aangewend”. Kosten die geen uitgaven zijn:
- Arbeid van agrarische ondernemers
- Het gebruik van eigen vermogen en eigen grond van de ondernemer
- Interne leveringen
- Gebruik van in het verleden aangeschafte macheines, werktuigen en gebouwen
- Gebruik van in heen voorgaand boekjaar aangeschafte voorraden grond- en hulpstoffen
Uitgaven die geen kosten zijn:
- Uitgaven voor de aanschaf van werktuigen en machines
- De uitgaven voor grond- en hulpstoffen die pas in een volgend boekjaar worden aangewend
- Aflossingen die op van derden aangetrokken vermogen moeten worden gedaan
- Uitgaven voor de privé-huishouding van de agrarische ondernemer
Kostendefinitie van de grensnuttheorie: De kosten van een hoeveelheid productiemiddel voor de productie van
een goed zijn gelijk aan de niet verkregen opbrengsten bij de beste alternatieven aanwending van die
hoeveelheid productiemiddel. Variabele kosten hangen samen met de omvang van de productie, vaste kosten
hiervan onafhankelijk. Saldo = opbrengsten – variabele kosten.
Nienke Klerks Samenvatting financiële deel BEC-21806 1
, Hoofdstuk 4: Kostensoorten
4.1 Indeling van kosten
Indeling in kostensoorten:
- Grond
- Duurzame slijtende productiemiddelen
- Grond- en hulpstoffen
- Menselijke arbeid
- Dienstverlening
- Belastingen
De gebruikte hoeveelheid productiemiddelen en de waarde ervan bepalen de omvang van de kosten. Het
gebruik van productiemiddelen brengt rentekosten met zich mee.
4.2 Rentekosten
Bij berekenen van rentekosten krijgen we te maken met de tijds- hoeveelheids- en waardedimensie.
Onderscheid in betaalde en niet-betaalde rente. Betaalde rente = bedrag aan rente dat de ondernemer
verplicht is te betalen als uitvloeisel van eerder afgesloten leningen. Niet-betaalde rente = kosten voor gebruik
van eigen vermogen.
Rentekosten jaar n = gemiddeld geïnvesteerd vermogen jaar n*(rentepercentage/100)
Formule voor machines (lineaire waardedaling):
Rentekosten jaar n = (boekwaarde begin jaar n+boekwaarde einde jaar n)/2 * i
Boekwaarde = vervangingswaarde – afschrijvingen.
Bij niet lineaire waardedaling moeten rentekosten per dag berekend worden.
In het rentetarief is de risico-opslag nog niet meegenomen. De rentevoet is af te leiden uit beleggingen en
staatsobligaties. Rentevoet op bankleningen is hoger. Voor agrarische bedrijven een rentevoet voor eerste
hypotheken. Bij inflatie treedt financieringswinst op, wat een gevolg is van het feit dat bij inflatie de
opgenomen leningnominaal gelijk blijft terwijl de nominale waarde van de productiemiddelen toeneemt. 2
mogelijkheden om waardestijging te verwerken:
- Rentekosten corrigeren voor inflatie en waardestijging niet als opbrengst boeken (inflatiecorrectie)
- Rentekosten niet corrigeren n de waardestijging wel als opbrengst boeken.
Waardestijging voor sommige productiemiddelen wordt wel als opbrengst geboekt, anderen niet. Onderscheid
in:
- Vlottende productiemiddelen = productiemiddelen die in 1 productieproces in hun geheel verbruikt
worden. Hier geen inflatiecorrectie
- Duurzame slijtende productiemiddelen = productiemiddelen die langer dan 1 jaar meegaan,
geïnvesteerd vermogen komt gedeeltelijk vrij. Dus ook deel van inflatiecorrectie (vaak 50%)
- Grond (duurzaam niet-slijtend): geïnvesteerd vermogen komt niet vrij. Wel 100% inflatiecorrectie.
Als er dus gekozen wordt voor corrigeren van rentekosten voor inflatie, bevat de kostenberekening dus
verschillende rentevoeten voor vlottende productiemiddelen, duurzaam slijtende productiemiddelen en grond.
Reële rentevoet = volledig voor inflatie gecorrigeerde rentevoet. Betaalde rente is alleen rente op vreemd
vermogen, berekende rente is rente op VV + rente op EV.
4.3 Kostensoorten
Bij kosten grond wordt er onderscheid gemaakt tussen eigendom en pacht. De kosten van grond in eigendom
bestaan uit rentekosten en eigenaarskosten. Groot aantal factoren hebben invloed op de grondprijs. Bij pacht
bestaan de kosten uit de betaalde pachtsom.
Duurzame productiemiddelen (dpm’s) zijn alle productiemiddelen die langer meegaan dan 1 jaar, met
uitzondering van grond. Kosten van dpm’s bestaan uit:
- Afschrijving
- Rente
- Complementaire kosten: alle hulpmiddelen die nodig zijn om het dpm in productie te houden.
3 soorten levensduren van dmp’s:
- De technische levensduur = periode waarin het productiemiddel de prestaties kan leveren waarvoor
het werd geconstrueerd.
- De relatieve technische levensduur = echte levensduur van het product tot het niet meer werkt, altijd
korter dan absolute technische levensduur.
- Economische levensduur = periode waarin het productiemiddel doelmatig in het bedrijf kan worden
aangewend. Korter dan relatieve technische levensduur. Er zijn nieuwe technologien etc.
Nienke Klerks Samenvatting financiële deel BEC-21806 2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller NienkeKlerks. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.