Biologie samenvatting H4
Paragraaf 1
Er zijn verschillende vormen van tuinbouw zoals tuinbouw met kunstlicht. Een andere vorm is
etioleren waarbij planten zich in het donker ontwikkelen met lange, slappe, gele stengels en kleine
gele bladeren. Zo worden witlof, asperges en taugé gekweekt. Doordat steunweefsel ontbreekt,
hebben ze een zachte smaak.
Paragraaf 2
Wortels, stengels en bladeren zijn organen. Elk orgaan heeft aan de buitenkant epidermis of kurk
dat ze beschermt tegen waterverlies en infecties. In de wortels groeit de epidermis uit tot
wortelharen.
In elk orgaan komen ook transportvaten voor die bestaan uit houtvaten en bastvaten.
In houtige planten liggen de houtvaten in jaarringen en bastvaten eromheen, in kruidachtige liggen
de vaten in vaatbundels. In bladeren liggen ze in nerven.
Het weefsel tussen epidermis en transportvaten is het vulweefsel (schors en merg). Dit is
belangrijk voor de fotosynthese, opslag en stevigheid.
Planten groeien hun hele leven als de omstandigheden gunstig zijn. Tijdens de groei zijn er veel
veranderingen zoals cellen die zich specialiseren en dan van vorm veranderen of organen die
veranderen. Deze veranderingen zijn de ontwikkeling.
De deling vindt plaats in meristeem (deelweefsel). Dit bevindt zich in de toppen van wortels en
stengels, in knoppen en bladeren. De toppen van wortels en stengels zijn de groeipunten en
zorgen voor lengtegroei. Er komt ook meristeem voor dat voor diktegroei zorgt en cambium heet.
In de meristeem komen ook stamcellen voor. Dit zijn niet gedifferentieerde cellen.
Als een van deze cellen zich deelt ontstaat 2 dochtercel; één blijft een meristeemcel en de ander
ondergaat celstrekking waarbij er celdifferentiatie (vorm verandering, neemt water op) en
celspecialisatie (functie krijgen) plaats vindt.
De diktegroei in houtachtige planten vindt plaats in het ringvormige cambium. Daarin delen cellen
zich waarbij 1 in het cambium blijft en de ander erbuiten gaat. Naar binnen toe vormt het cambium
houtcellen (houtvaten) en naar buiten toe bastcellen (bastvaten). Houtvaten ontstaan uit boven
elkaar gelegen houtcellen die tegen de verticale primaire celwanden dikke secundaire celwanden
afzetten van cellulose en houtstof (lignine). De dwarswanden en uiteindelijk de cellen verdwijnen
door enzymen. Bij bastvaten verdwijnen ze niet maar komen er openingen in (zeefplaat). De
cellen verdwijnen niet, wel de celkernen waardoor de cellen kort leven.
Uit het cambium ontstaan meer hout- dan bastcellen. Het hout dat tijdens 1 jaar is gevormd, is een
jaarring. Het cambium komt steeds meer naar buiten te liggen.
Jaarringen ontstaan doordat bomen in het voorjaar groeien en in de winter niet. In het voorjaar
ontstaan de wijde vaten met dunne wanden (voorjaarshout, lichte kleur) die veel vervoeren. In de
zomer ontstaan nauwere houtvaten met dikkere wanden (zomerhout). De overgang tussen donker
en licht komt doordat in de herfst en winter geen deling is en heet de jaargrens.
Paragraaf 3
Houtvaten vervoeren water en zouten van de wortels naar de bladeren (anorganische sapstroom).
Bastvaten vervoeren water en assimilatieproducten van de bladeren naar andere delen
(organische sapstroom).
De wortelharen (uitgegroeide epidermiscellen) nemen het meeste water en mineralen op. Door
deze vertakkingen is het worteloppervlak vergroot.
De hout- en bastvaten liggen in de centrale cilinder. De buitenste laag van deze cilinder is het
endodermis en zorgt voor de selectieve opname van mineralen.
, Vanaf de wortelharen tot aan de cilinder vindt transport plaats via celwanden die permeabel zijn
voor water en mineralen en poriën hebben.
Door capillaire werking van de poriën stroomt er water de wortels in.
De cohesiekrachten (water aan elkaar) en adhesiekrachten (water aan wand vast) zijn groter dan
de zwaartekracht. Bij dit transport van mineralen is diffusie belangrijk.
Endodermiscellen zijn met elkaar verbonden via een
kurklaagje waar water en mineralen niet doorheen
kunnen. Het kan er alleen door via het celmembraan
van de endodermiscellen die evenwijdig lopen met de
omtrek van de wortel.
Het celmembraan van de endodermis zorgt voor een
actief transport van mineralen van de schors naar de
cilinder. Daardoor wordt de osmotische waarde in de
cilinder groter. Door osmose gaat er water naar de
cilinder. Het kruk verhindert het water en stuurt het
terug naar de schors. Het water stijgt door de
houtvaten. Dit is de worteldruk. Als er meer water
naar het blad gaat dan er verdampt, komt er
druppelen.
Water gaat van cellen met een lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde.
Waterverplaatsing in de cel hangt ook af van de druk in een cel (turgor). Bij gelijke osmotische
waarde, gaat water van hoge druk naar lage druk. De verplaatsing is het waterpotentiaal (afhank.
van osmotische druk en turgordruk). De formule hiervoor is: Ψw = Ψp + Ψs
(waterpotentiaal = osmotisch potentiaal + drukpotentiaal (turgordruk))
De eenheid is MPa (pascal). Bij zuiverwater is de potentiaal bij een druk van 1 atmosfeer 0 MPa.
Het oplossen maakt de turgordruk negatief. Bij toename van de druk, wordt de osmotisch
potentiaal positief. Als de concentratie opgeloste stof lager en de druk in de oplossing hoger is, is
de waterpotentiaal hoger.
Water beweegt van een hoog potentiaal naar een laag.
Het transport in houtvaten is voornamelijk het gevolg van verdamping van water uit bladeren, van
capillaire werking (mogelijk door nauwe vaten) en waterpotentiaal (bij uiteinden). Het
waterpotentiaal komt door verdamping waarbij water die in luchtholten en intracellulaire ruimten
zit, via huidmondjes naar buiten gaat. Hierdoor zal in de celwanden ook water verdampen. Alles
wordt weer aangevuld vanuit de houtvaten en door capillaire werking. Door verdamping ontstaat
bovenin onderdruk waardoor het water naar binnen wordt gezogen.
Planten kunnen hun waterbehoefte regelen door hun huidmondjes te openen of sluiten. ’s Nachts
en bij een droge omgeving zijn ze meestal gesloten. Dit gebeurt door de vormverandering van de
sluitcellen. Als de turgor door watertekort afneemt, dan wordt de opening tussen de cellen kleiner
en gaat het mondje dicht. De plant verliest minder vocht dan. Als de turgor toeneemt, openen de
mondjes (ruimte groter)
De turgor is afhankelijk van de osmotische waarde van het vacuolevocht. Turgorverandering is er
door verdamping, door licht en verandering van het CO 2-gehalte. De mondjes zijn vooral aan de
onderkant van de bladeren zodat de wind de damp niet afvoert. Verdamping leidt tot
temperatuurdaling wat voorkomt dat enzymen niet meer werkzaam zijn.
De worteldruk kan maar enkele meters hoog komen. Als het warm wordt, kan het niet meer en is
de opwaartse transport vooral door verdamping in de bladeren. (zomers)
In het voorjaar is de worteldruk belangrijk omdat er dan nog geen bladeren zijn.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ayestibos. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.