100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting taalonderwijs - Portaal H1 t/m H8 $5.34
Add to cart

Summary

Samenvatting taalonderwijs - Portaal H1 t/m H8

27 reviews
 813 views  62 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Een samenvatting van het boek Portaal is een echte must! Deze uitgebreide en duidelijke samenvatting is een goede voorbereiding op meerdere taaltoetsen van de pabo. Hij is zelfs te gebruiken als voorbereiding op de landelijke kennisbasistoets. De samenvatting bevat 52 pagina's. De belangrijkste ho...

[Show more]

Preview 4 out of 52  pages

  • Yes
  • May 8, 2016
  • 52
  • 2015/2016
  • Summary

27  reviews

review-writer-avatar

By: geeskevandepoll • 5 year ago

review-writer-avatar

By: fleur09101999 • 5 year ago

review-writer-avatar

By: floor_nieuwenhuis • 5 year ago

review-writer-avatar

By: melissaekkel12 • 5 year ago

review-writer-avatar

By: marielle1982 • 5 year ago

Translated by Google

Clear summary, nice and concrete!

review-writer-avatar

By: mitchelvanbeekhoven • 5 year ago

review-writer-avatar

By: liessxxx • 5 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
Samenvatting taalonderwijs: Portaal - Harry Paus

Hoofdstuk 1: Taal en taalonderwijs
Achtergrondkennis: wat is taal?
Er zijn vier domeinen van taal; tussen mondelinge taal en schriftelijk taal en tussen receptieve en
productieve processen. Zie onderstaande tabel:
Productief Receptief
Mondeling 1-Spreken 2-Luisteren
Schriftelijk 3-Schrijven 4-lezen

In de omschrijving van taal vind je de volgende drie elementen terug:
- Taal heeft verschillende functies: communicatief, conceptueel en expressief.
- Taal heeft betekenis: het gaat ergens over en je kunt verwijzen naar iets wat er niet is.
- Taal heeft een systeem: klanken  tekens  woorden  zinnen.

Taal heeft verschillende functies
Communicatiemiddel: er is altijd sprake van een zender, een boodschap, een ontvanger en
eventuele feedback terug. In een communicatieve situatie onderscheiden we aan een boodschap:
Communicatieve situatie Boodschap voorbeeld
Zakelijk aspect De letterlijke betekenis A zegt: “Daar ligt een potlood op de
grond”
Appellerend aspect Hoe je iets interpreteert B denkt: Raap dat potlood eens op
Relatie tussen zender en Tegen wie kan je het wel of Wel tegen een leerling, maar niet
ontvanger juist niet zeggen tegen de directeur
Expressief effect De indruk die je achterlaat bij B zegt: “ja ik zie het” = zakelijk.
de ander op zakelijk aspect, Of B pakt gewoon het potlood op
appellerend aspect of relatie. = appellerend.
Of B pakt het potlood op en denkt: jij
moet ook altijd mij hebben = relatie.
Of B kijkt alleen en denkt: wat een
stuk chagrijn = expressief.

Daarnaast is er ook nog sprake van het non-verbale aspect. In schriftelijke uitingen werkt dat weer
anders, namelijk door zogenoemde extralinguïstische middelen (accenttekens, onderstrepingen, etc.)

zakelijk aspect
expressief appellerend
zender boodschap ontvanger
aspect aspect
relationeel aspect

feedback

Conceptualiserend middel: taal geeft je grip op de werkelijkheid, je kunt de werkelijkheid ‘vangen’ in
concepten die je weergeeft in taal. Taal is dus een middel om te leren. Van de woorden die je
leest/leert maak je beelden in je hoofd = het maken van concepten.

Een expressiemiddel: ieder mens doet dat op zijn eigen manier, het kan door middel van verbale en
non-verbale expressie. Soms kun je schriftelijk werk herkennen door de manier van schrijven.

1

,Taal heeft betekenis
Semantische aspect van taal: is het feit dat taal een betekenis heeft en dat het verwijst naar een
werkelijkheid die buiten de taal ligt. De semantiek is de leer van de betekenis en kan vaak verschillen:

Je hebt woorden met een afhankelijke betekenis: er moet duidelijk zijn voor de ontvanger waarnaar
verwijst wordt en dat kan op verschillende manieren (met woorden als deze en hij):
- Het kan worden afgeleid uit de context: (wijzend gebaar) “deze vind ik mooi”.
- Het is in de situatie al eerder genoemd: “Peter heeft een nieuwe baan, dus hij is erg druk”.
Het antecedent (=datgene waarnaar verwezen wordt) moet dus altijd duidelijk/bekend zijn.

Je hebt ook lexicale woorden en dat zijn woorden met een eigen betekenis, zoals stoel of lopen. Je
kan de woorden opzoeken in een woordenboek. Je moet wel weten wat de eventuele afgeleiden zijn.

Bij polysemie kan hetzelfde woord in verschillende contexten leiden tot een verschil in betekenis.

Homoniemen zijn woorden die dezelfde klank hebben en dezelfde schriftelijke weergave, maar een
geheel andere betekenis. Synoniemen hebben dezelfde betekenis, maar andere klanken.

Hoe verwijzen woorden dan naar de werkelijkheid?
Lexicale woorden verwijzen het meest duidelijk en direct naar de werkelijkheid. Iedereen vormt zich
een beeld bij het woord: stoel. Zo heeft iedereen een eigen catalogus in de gedachten ontwikkelt
voor het begrip stoel. In Nederland is dat stoel, Engels is dat chair. Het woord dat je eraan geeft is de
labelnaam. Het kan per land verschillen, maar dezelfde werkelijkheid oproepen. Een concreet
voorwerp is makkelijker dan een abstract woord als ‘liefde’ of ‘vrijheid’. Het geheel van de
bijbetekenissen aan een woord noemen we: connotaties. De connotaties zijn afhankelijk van de
cultuur, persoonlijke interesses, contacten en eigen kennis van de wereld.

Vaktaalwoorden: de woorden binnen een vakterminologie en verwijzen naar specifieke begrippen.
Op school zijn dat woorden als Tweede Wereldoorlog, Watersnoodramp, etc.
Schooltaalwoorden: deze woorden worden specifiek in onderwijssituaties gebruikt. Zoals
oorzaak/gevolg. Een leerling heeft deze woorden nodig om in een schoolse context nieuwe
informatie te kunnen verwerven en verwerken, maar ook omdat ze buiten school in wat formelere
contexten worden gebruikt.
Signaalwoorden: dit zijn woorden die de lezer informatie verschaffen over de taal- en denkrelaties in
een tekst. Bijvoorbeeld: het verband tussen taal en werkelijkheid (morgen), bepaalde redeneringen
ondersteunen (belangrijk), verbanden tussen zinnen en alinea’s aanduiden (desondanks), etc.

Taal heeft een systeem
Het is opgebouwd uit verschillende lagen. Bij spreken en luisteren ga je van een spraakklank/foneem
naar een gesprek en bij schrijven en lezen ga je van een letter/grafeem naar een tekst. In dit systeem
worden van klein naar groot onderscheiden:
1. Fonologie (spraakklanken of fonemen: klinkers, tweeklanken, medeklinkers).
2. Morfologie (vormleer van woorden: we spreken over woordsoorten, morfemen,
samenstellingen, afleidingen en uitgangen).
3. Syntaxis (zinsbouw: rangschikking en functie van woorden en woordgroepen).
4. Teksten (opbouw en taalgebruik).

1. Fonologie: de kleinste taaleenheid is een foneem en Nederland heeft er 40. Er is onderscheid in:
- Klinkers (of vocalen). = a, aa, e, ee, eu, oe, etc.
- Tweeklanken (of diftongen). = ei, ui, aai, etc.
- Medeklinkers (of consonanten). = waar gevormd in stemorgaan? Bilabialen: worden met
beide lippen gevormd (p/b/m/w), labiodentalen: met onderlip en boventanden (f/v),

2

, dentalen: met tongpunt en harde gehemelte (t/d/s/z/l/r/n), palatalen: met tongblad en
harde gehemelte (tj/kj/sj/zj/j/nj) en velaren: met tongblad en grens van het harde en zachte
gehemelte (k/ch/g/ng).
explosieve medeklinkers (t/d/p/b/k), neusklanken (m/n/ng) en glijders (w/v/s/z/l/ch/g).
stemloze glijder is een h en de w en j worden ook wel halfvocalen genoemd.
Assimilatie: het verschijnsel dat verschillende spraakklanken invloed op elkaar uitoefenen.

2. Morfologie: (onderdeel van taalkundig ontleden = benoemen van woordsoorten). Morfemen zijn
de kleinst betekenisdragende delen van taal. Een woord bestaat uit minimaal één vrij morfeem (een
woord dat los kan voorkomen) en eventuele gebonden morfemen (woorddelen die niet zelfstandig
als woord kunnen voorkomen, zoals -tje).
Er zijn ook samenstellingen; van twee woorden die beide zelfstandig gebruikt kunnen worden en
afleidingen; deze woorden bestaan uit een woord met een affix (aanplaksel). Je kan een affix hebben
als voorvoegsel=prefix (bespreken) of als achtervoegsel=suffix (werkloos).
 Bij de uitgang van een woord moet wel rekening gehouden worden met het Nederlands
verbuigings- en vervoegingssysteem (ww die worden vervoegd en naamwoorden die worden
verbogen).

3. Syntaxis: (onderdeel van redekundig ontleden = benoemen van zinsdelen) Taal bestaat uit zinnen;
‘de zin vormt in ieder geval conceptueel en formeel een op zichzelf staand geheel dat uit één of meer
woorden bestaat.’

4. Teksten: zijn elke min of meer opzichzelfstaande samenhangende verzameling van zinnen. Er zijn
een aantal regels voor (inleiding, hoofdstukken,alinea’s, etc.). de structuur en het taalgebruik zijn
naast de subjectieve factoren ook afhankelijk van objectieve factoren: de bedoeling van de tekst
en/of het niveau en de leeftijd van het publiek.

Componenten van de kennis over taal; hoe is die kennis georganiseerd?
- Klanken (fonologische component).
- Betekenis van woorden en zinnen (semantische component).
- Opbouw van woorden (morfologische component).
- Vorm van zinnen (grammaticale of syntactische component).
- Structuur van teksten (tekstuele component).
Vaak worden de volgende componenten daar aan toegevoegd:
- Functies van taal (wat kun je met taal doen, de pragmatische component).
- De schriftelijke weergave van taal (orthografie of spelling).

Orthografie: ook wel de regels van de spelling. Anders dan de onbewust gegroeide systeemregels
van de taal, zijn de spellingregels bewust gemaakte afspraken die we volgen bij het schrijven van taal.

Taal of talen? Over meertaligheid
Meertaligheid moet zeker niet worden gezien als een taalachterstand, het is afhankelijk vanuit welk
taalperspectief je het bekijkt. Meertaligheid kan leiden tot cognitieve, sociale en sociaaleconomische
voordelen. Een leerkracht moet het kind stimuleren om dan de voertaal te leren.

Het verschil tussen taal en dialect:
- Een standaardtaal zou rijker zijn dan een dialect.
- Een standaardtaal zou meer status hebben.
- Een standaardtaal zou door meer mensen gesproken worden dan een dialect, ook zou het
een groter bereik hebben.
- Een standaardtaal wordt meer gebruikt in officiële documenten dan een dialect.
Veel mensen zijn meertalig, dat komt door de verschillende dialecten, sociolecten en regiolecten.

3

, Taalonderwijs
We geven taalonderwijs op de basisschool om twee belangrijke redenen: de eerste reden is dat we
de kinderen beter willen leren spreken, luisteren, schrijven en lezen. De tweede reden is dat taal een
belangrijk element is van onze cultuur.

Visies op taalonderwijs
1. Traditioneel taalonderwijs: schriftelijke vaardigheden (vormaspecten) en grammatica zijn
belangrijk. Bij lezen ligt de nadruk op technisch lezen. Er is weinig aandacht voor spreken en
luisteren.
+ Het is overzichtelijk.
– De aandacht aan verschillende domeinen ongelijk. – Niet betekenisvol.
Rol van leraar is overdrager van leerstof.
2. Thematisch-cursorisch taalonderwijs: de kinderen leren vooral taal door taal te gebruiken en
wat niet in gebruikssituatie wordt geleerd, leren ze apart. Ze werken met bepaalde thema’s
waar ze dan een posterpresentatie moeten geven.
+ Zinvol
– Thematisch werken kost veel tijd (moeilijk inzicht in wat kinderen hebben geleerd).
Rol van leraar is vooral begeleider.
Naast thematische activiteiten zijn er ook cursorische activiteiten, bijvoorbeeld technisch
lezen, spelling of grammatica.
Rol van leraar is nu het aansturen van het onderwijsproces.
3. Taal bij alle vakken: er wordt hierbij uitgegaan dat taal meer is dan materie die geleerd moet
worden en dat je door middel van taal kunt leren. Er is veel interactie in de groep over de te
bespreken onderwerpen in grote of kleine groepen.
+ Betekenisvol. + Tegelijkertijd begrijpend lezen toegepast bij de zaakvakken.
– Kan zijn dat de systematiek van het taal leren onder druk komt te staan.
Rol van de leraar is door uitgekiende instructies en goed omschreven taaltaken het
denkproces bij de leerlingen te ontwikkelen.
4. Communicatief taalonderwijs: hier staat het goed mondeling en schriftelijk leren
communiceren centraal. Het gaat om het overbrengen van een boodschap, niet de
correctheid van het taalgebruik.
+ Leerlingen raken gemotiveerd door de gekozen situaties.
– Gekozen situaties moeten steeds opnieuw gemaakt moeten worden door de leraar.
Rol van de leraar is het creëren van reële communicatieve situaties zoals die zich ook
buiten school kunnen voordoen.
5. Strategisch taalonderwijs: voor het uitvoeren van communicatieve taken moeten ze
strategieën leren beheersen. Kinderen krijgen procedures aangereikt (stappenplannen).
+ leerlingen hebben middel om greep te krijgen op de taal.
– Veel herhaling van procedures en leerlingen vinden dit saai.
Rol van de leraar is het aanreiken van de procedures.
6. Taakgericht taalonderwijs: onderwijs moet hier plaatsvinden vanuit taken die leerlingen zelf
inhoudelijk interessant vinden. Inhoud is vaak afkomstig uit zaakvakken. Als kinderen met
interessante taken bezig zijn, gebruiken en ontwikkelen ze hun taalvaardigheid.
+ Leerlingen raken gemotiveerd door de gekozen situaties.
– Gekozen situaties moeten steeds opnieuw gemaakt moeten worden door de leraar.
7. Interactief taalonderwijs: het veronderstelt dat kinderen leren in een krachtige
leeromgeving die authentiek, sociaal en strategisch leren bevordert, die kinderen aanzet tot
zelfstandig leren en rekening houdt met individuele verschillen tussen kinderen.
veel nieuwe methodes gebruiken de uitgangspunten van interactief taalonderwijs om het
taalonderwijs vorm te geven. Het zijn dus combinaties van bovengenoemde soorten.



4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joriekemetsemakers. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.34  62x  sold
  • (27)
Add to cart
Added