Deze samenvatting bestaat uit alle belangrijke informatie die je moet weten voor je toets over module 1 van de methode praktische economie (leerjaar 4VWO). Met deze samenvatting heb ik een 9,3 gehaald voor mijn toets. Het is een redelijk uitgebreide samenvatting en bevat ook de nodige plaatjes (dee...
Iedereen heeft bepaalde behoeften (wensen). Om in je behoeften te voorzien, heb je middelen
nodig. Als je te weinig middelen hebt om in de behoeften te voorzien, spreek je van schaarste.
Middelen hebben een belangrijke eigenschap: ze zijn alternatief aanwendbaar je kunt met
hetzelfde middel in verschillende behoeften voorzien. De manier waarop een middel wordt gebruikt,
is de aanwendingsrichting.
De behoeften die iemand heeft, hangen af van zijn voorkeuren. De een heeft meer behoefte aan
sporten dan de ander.
Uit de definitie van het vak economie volgt een belangrijke economische vraag: op welke manier
wordt een middel gebruikt? Anders gezegd: wat is de beste aanwendingsrichting van een middel?
Daar kom je als volgt achter:
1. Bepaal eerst alle mogelijke aanwendingsrichtingen van het middel
2. Bepaal van alle aanwendingsrichtingen de kosten en opbrengsten, ook wel baten
3. Kies de aanwendingsrichting waarbij de opbrengsten het meest uitstijgen boven de kosten.
Deze aanwendingsrichting heeft de hoogste nettobaten (baten – kosten)
Om de hoogste nettobaten van een aanwendingsrichting te bepalen, moeten alle kosten en alle
baten van iedere aanwendingsrichting bekend zijn.
Om de meerwaarde van een aanwendingsrichting te bepalen, moeten de nettobaten worden
gecorrigeerd voor de maximaal misgelopen netto-opbrengsten: de nettobaten van de best denkbare
alternatieve aanwending. Deze best denkbare alternatieve netto-opbrengst heeft een speciale naam:
opofferingskosten. Zo ontstaan gecorrigeerde nettobaten: de opbrengst van een
aanwendingsrichting waarbij rekening wordt gehouden met alle mogelijke alternatieve
aanwendingsrichtingen.
Paragraaf 2; kiezen of delen
Het totaal aan middelen dat iemand heeft, is zijn budget of bestedingsruimte. Daarbij wordt
onderscheid gemaakt tussen twee soorten middelen: tastbare middelen (goederen en geld) en tijd.
Het budget beperkt de keuzes die iemand kan maken. Het budget kan aan meerdere middelen
worden besteed. Zo ontstaan er productcombinaties: combinaties van middelen waaraan het budget
wordt uitgegeven. Voorbeelden hiervan zijn: uitslapen en daarna sporten én een hamburger plus een
blikje frisdrank.
Verschillende productcombinaties kunnen hetzelfde kosten. Omdat
het budget de keuzes beperkt, moet je achterhalen welke
productcombinaties met een bepaald budget gekocht kunnen
worden. Dat doe je met behulp van de budgetlijn: de lijn met alle
mogelijke combinaties van twee producten die maximaal gekocht
kunnen worden met een bepaald budget. Zie voorbeeld van
budgetlijn hiernaast.
, Voor het budget wordt het symbool B gebruikt. In bron 1 geldt: B = € 6. De prijs van de
producten wordt aangegeven met p 1 en p 2 , de hoeveelheden met q 1 en q 2 . In bron 1
geldt: p broodje = p 1 = € 0,75 en p liter water = p 2 = € 1. Het bedrag dat wordt uitgegeven als er twee
middelen worden aangeschaft, is dan gelijk aan: p 1 q 1 + p 2 q 2 . Productcombinaties die op de
budgetlijn liggen, gebruiken het gehele budget. Op de budgetlijn geldt dus:
B = p1q1 + p2q2
Dit is de vergelijking van de budgetlijn. In bron 1 is de vergelijking als volgt:
€ 6 = € 0,75 × aantal broodjes + € 1 × aantal liter water
Als het gehele budget aan goed 1 wordt uitgegeven, geldt q 1 = B/p 1. Dit is het snijpunt van de
budgetlijn met de x- as.
Als het budget verandert of als één of meer prijzen veranderen, verschuift de budgetlijn. En
daardoor verandert de verzameling van productcombinaties die gekocht kunnen worden.
Als het budget verandert, verandert zowel q 1 = B / p 1 als q 2 = B / p 2 :
de snijpunten van de budgetlijn met het assenstelsel krijgen andere
waarden. Er geldt: door een stijging (daling) van het budget
verschuift de budgetlijn evenwijdig van (naar) de oorsprong af
(toe). In de afbeelding hiernaast staat afgebeeld wat er gebeurt als
het budget in de afbeelding hiervoor stijgt tot € 9.
De budgetlijn laat ook zien wat er gebeurt met de
keuzemogelijkheden als de prijzen veranderen. Als de prijs van een
product verandert, verandert de helling (of richtingscoëffi ciënt) van
de budgetlijn. Als bijvoorbeeld de prijs van water (goed 2) stijgt,
daalt q 2 = B / p 2 en blijft q 1 = B / p 1 onveranderd. Hierdoor draait de
budgetlijn ‘naar binnen toe’ en liggen er minder productcombinaties
met daarin goed 2 onder de budgetlijn. Het enige wat niet
verandert, is de hoeveelheid van goed 1 die gekocht kan worden als
het gehele budget aan goed 1 wordt uitgegeven. In het bijzondere
geval waarbij beide prijzen in verhouding hetzelfde stijgen of dalen, verandert de helling van
de budgetlijn niet, maar verschuift de budgetlijn evenwijdig.
HOOFDSTUK 2; VAN RUILEN KOMT GEEN HUILEN
Paragraaf 1; wederzijds voordeel
Iedereen gebruikt middelen om zijn behoeften zo goed mogelijk te bevredigen. Maar het is
mogelijk dat iemand anders een middel heeft dat beter in jouw behoeften voorziet dan je
eigen middelen. En dat de middelen die jij hebt beter voorzien in de behoeften van die
ander. Dan kan het zinvol zijn om middelen te ruilen. Een ruil komt tot stand wanneer beide
partijen er baat bij hebben. Dan ontstaat er wederzijds voordeel. Bij een ruil zijn ten minste
twee middelen betrokken: de middelen die geruild worden. De partij die een middel
aanbiedt, is voor dat middel de aanbieder; de andere partij is de vrager.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liesoudehendrikman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.