Begrippenlijst uitgewerkt voor het vak SWK2B Ontwikkelingspsychologie. Op het tentamen krijg je 30 meerkeuze vragen (herkansing 60 samen met SWK2A). De boeken ontwikkelingspsychologie (Feldman) en Psychologie van de adolescentie (Slot & van Aken H1, 3, 4, 5, 6, 8, 11, 12 en 14.13) zijn gebruikt.
Cognitieve ontwikkeling in de schooltijd (6 tot 12 jaar) - Feldman Hoofdstuk 12
Sensomotorische fase (0-2 jaar)
Hier reageren kinderen met namen door reflexen --> Dit is actie - reactie.
Kinderen van deze leeftijd kunnen nog niet goed nadenken. De kinderen kunnen wel denken, maar
veel cognitieve vaardigheden hebben zij nog niet.
Ontwikkeling van objectpermanentie:
Weinig tot geen vermogen om dingen symbolisch weer te geven.
Het idee dat voorwerpen blijven bestaan, ondanks je ze niet kan zien.
VB: Het spel ‘’kiekeboe’’. Kinderen vinden dit magisch, omdat zij nog niet snappen als je
weg bent dat ze blijven bestaan.
Pre-operationele fase (2-7 jaar)
Ontwikkeling van taal en symbolisch denken (voorstellingen maken). Kinderen denken egocentrisch
en missen het vermogen om geordende, formele, logische mentale
processen te gebruiken
Kinderen kunnen hier ook denken in als – dan relaties
VB: Wanneer het regent en de zon schijnt, dan kan er een
regenboog komen
Concreet-operationeel stadium (7-12 jaar)
Kinderen gaan actiever en juister gebruik maken van logica. Ze kunnen bijvoorbeeld inzien wat er
verandert als je vloeistof overgiet. Ze kijken niet alleen meer naar de uiterlijke verschijning. Ze zijn
minder egocentrisch en kunnen daardoor rekening houden met verschillende aspecten van een
situatie, een vaardigheid die ook wel decentreren wordt genoemd.
Decentreren
Vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie => kijkt naar
meerdere details. Verder kijken wat centraal staat
o VB: Een kind ziet dat vader boos is. Het kind kijkt naar de fiets van haar vader en denkt
dat hij boos is, omdat zijn fiets kapot is. Dan ziet het kind dat het regent en papa nat is,
dan denkt het kind dat vader boos is, omdat hij nat geregend is
Conservatie
Idee dat kwantiteit (hoeveelheid) losstaat van hoe iets eruit ziet/de vorm
o VB: Een opgerold dropje. Kinderen gaan deze uitrollen, omdat ze denken dat ze dan meer
drop hebben. Kinderen hebben nog geen concept van conservatie
Transformatie
Idee dat dingen kunnen transformeren maar in de basis hetzelfde blijven
o VB: Voor kinderen is het verhaal van ‘’rupsje nooit genoeg’’ erg spannend en nieuw. Het
is belangrijk voor de zelfreflectie. Dat je het constante terug kan zien in veranderde
dingen.
Reversibiliteit
Vermogen om een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien
o VB: Een meisje is jarig en haar broertje blaast de kaarsjes uit van haar taart. Het meisje
wordt ontzettend boos en raakt in paniek, omdat ze nu al uitgeblazen zijn. Het kind heeft
geen besef dat het weer opnieuw aan kan. Het vooruit kunnen denken zit er wat minder
in.
o VB: Een bal van klei naar een slang om vervolgens weer een bal te kleinen.
,Formeel operationele fase (>12 jaar)
Ontwikkeling van logisch en abstract denken. Begint rond 12 jaar, het begin van de adolescentie dus.
Ze ontwikkelen formele denkoperaties, dit houdt in dat ze kunnen denken over het denken. Ze
kunnen ook gaan nadenken over de eigen persoonlijkheid en over het eigen sociale, emotionele en
morele functioneren, maar ook kunnen ze denken over het aangaan van intieme relaties. Ze kunnen
ingewikkelde patronen herkennen, maar nog belangrijker, ze kunnen hun eigen regels bedenken.
Adolescenten kunnen diepgaand geïnteresseerd zijn in diepgaande onderwerpen, zoals opwarming
van de aarde en discriminatie
Belangrijke ontwikkelingen in de schooltijd:
Technische taalontwikkeling
o Woordenschat
o Grammatica
o Intonatie (waar je de nadruk oplegt in woorden en zinnen)
o Wederkerigheid (dat je heen en weer kan gaan, je op elkaar kan reageren)
Meta linguïstisch bewustzijn en taal
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Zone van naaste ontwikkeling (Vygotski): !!
Het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of
voltooien
Daarvoor is nog de hulp van een competente persoon nodig. Als kinderen de juiste instructies krijgen
aangeboden, kunnen zij inzicht vergroten en nieuwe taken beheersen. Hiervoor is didactiek
(samenwerkend leren en rolwisselend leren),
o VB: Kindje weet niet hoe hij een ruzie met zijn vriendje kan oplossen, hij kan misschien
wel de ruzie oplossen d.m.v. aanwijzingen van zijn kleuterjuf. Het begrip impliceert dat
het ene kind, dat op het juiste moment hulp krijgt, zich aanzienlijk sneller ontwikkelt dan
het andere, zelfs als ze zonder hulp hetzelfde voor elkaar krijgen.
Pygmalion effect (Rosenthaleffect)
Het verschijnsel waarbij de verwachtingen van ouders en leerkrachten over een kind ertoe leiden dat
het kind het verwachte gedrag daadwerkelijk gaat vertonen
IQ
Een score die de verhouding uitdrukt tussen iemands mentale leeftijd en zijn kalenderleeftijd
Emotionele intelligentie
De capaciteiten en vaardigheden die ten grondslag liggen aan het juiste manier inschatten,
evalueren, uitdrukken en reguleren van emoties.
Meervoudige intelligentie (Gardner, ‘80):
Linguïstische
Intelligentie die in traditionele IQ- tests meestal gemeten wordt met behulp van opdrachten
op het gebied van woordenschat en begrijpend lezen (taal)
Logisch-mathematische
Intelligentie die in de meeste IQ-test gemeten wordt door middel van analogieën en
wiskundige en logisch redeneren
, Ruimtelijke
Het vermogen om mentale beelden van voorwerpen te vormen en te manipuleren, en op
een ruimtelijke manier over hun relaties te denken. Ruimtelijk inzicht
Muzikale
Het vermogen om patronen van ritmes, klanken en toonhoogtes waar te nemen en te
ontwikkelen
Lichamelijke-kinesthetische
Het vermogen tot het maken van gecontroleerd bewegingen en coördinatie, zoals nodig bij
atletiek, opereren en dansen. Motoriek en bewegen
Naturalistische
Het vermogen om levende dingen in verschillende groepen in te delen (b
o VB: honden, petunia’s, bacteriën en subtiele veranderingen in de omgeving/levende
dingen te kunnen herkennen
Interpersoonlijke
Het vermogen om de emoties, motieven en handelingen van andere mensen te begrijpen
Communicatie en sociale vaardigheden
Intrapersoonlijke intelligentie
Het vermogen om jezelf te kennen en een gevoel van identiteit te ontwikkelen
Metalinguïstisch bewustzijn
Het besef en gebruiken van eigen taalgebruik (het moet aan bepaalde regels voldoen, werkwoorden
etc.). Meta linguïstisch bewustzijn is dat je ook op een hoger niveau dan de taal zelf iets vind van taal.
Kinderen die meertalig opgroeien hebben een sterker meta linguïstisch bewustzijn
Voor een leeftijd van zeven of acht zal er niet worden gevraagd voor opheldering als het
onduidelijk is. Ze begrijpen dat miscommunicatie het gevolg kan zijn van factoren die niet alleen aan
henzelf kan liggen, maar ook aan de persoon waarmee ze communiceren. Je kan miscommunicaties
snappen en verklaren.
Tweetaligheid
het vermogen om twee talen te spreken. Nadeel is dat het vocabulaire per taal kleiner is. Voordeel is
dat het goed is in het onderwijs, ze kunnen bij het beoordelen van een situatie uit een breder scala
aan linguïstische mogelijkheden kiezen en ze zijn in staat om problemen doelgerichter, creatiever en
veelzijdiger op te lossen. Ze hebben ook een beter Met linguïstisch bewustzijn, kunnen beter
selectieve aandacht geven en onbelangrijke stimuli onderdrukken en ze hebben ook een beter
emotioneel welzijn.
Effecten meertaligheid:
o Meer linguïstische mogelijkheden
o Meta linguïstisch bewustzijn (taal op zichzelf snapt)
o Creativiteit en veelzijdige probleemoplossing
o Meer (verschillende) hersenactiviteit
,Triarchische theorie van intelligentie
Er is ook onderzoek dat intelligentie niet zo zeer is wat je hebt, maar dat het te maken heeft met
gewoonten. Dit houdt in hoe je je hebt geleerd om te denken. Intelligentie wordt ontwikkeld in de
drie elementen. De opvatting dat intelligentie bestaat uit drie elementen van informatieverwerking is
het analytische element, het creatieve element en het contextuele element.
1. Analytisch
Hoe efficiënt mensen informatie kunnen verwerken en analyseren.
Het niet oordelen en niet het snel naar conclusies gaan
2. Creatieve
Inzichtelijke component van de intelligentie. Je probeert iets nieuws te bedenken.
3. Contextueel:
Je bent in staat om de context erbij te betrekken. Is er iets wat erbij past?
4. Praktische element
Hoe je met dagelijkse praktijk omgaat, context kunnen betrekken bij waar je mee bezig bent
Herinnering
Proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt
Geheugen
Elk systeem (van een mens, dier of een apparaat) dat informatie codeert, opslaat en terughaalt
Drie basisfuncties (essentiële) van het geheugen:
1. Codering:
Het proces van omzetting van informatie in een vorm die bruikbaar is voor het geheugen.
Coderen is selectief
2. Opslag:
Het bewaren van het gecodeerde materiaal
3. Terughalen:
Het proces waarmee materiaal in de geheugenopslag gelokaliseerd, naar het bewustzijn
gebracht en gebruikt wordt
Elaboratie
Een proces van het werkgeheugen waarin informatie actief wordt verwerkt door die te verbinden
met kennis die al in het langetermijngeheugen is opgeslagen
Geheugenstrategieën:
Herhaling
Organisatie
o Materiaal in samenhangende patronen ordenen
Cognitieve elaboratie
o Koppelen van mentale beelden aan de hand van informatie die iemand wil
onthouden
Mindmap
,Drie stadia van het geheugen (Atkinson en Shiffrin):
1. Sensorisch geheugen
Het geheugen wat in je zintuigen zelf zit. Dit is het geheugen van zeer korte duur.
o Eerste indrukken van beelden, geluiden en geuren.
2. Werkgeheugen/ korte termijn geheugen
Dit is het bewuste deel van je geheugen. Het haalt informatie uit het sensorische geheugen
en verbindt deze met items uit je lange termijn geheugen. Hier sta je bewust stil met wat je
net gezien hebt of wat je nu aan het zien bent.
o Tijdelijke opslagplaats, bewust verwerking en ervaringen
Heeft minder capaciteit dan sensorisch en lange termijn geheugen, ongeveer 7 items
3. Langetermijngeheugen (LTG)
Ontvangt informatie uit werkgeheugen en slaat het op voor de lange termijn
Biculturele identiteit
Integratie in de dominante cultuur met behoud van de oorspronkelijke culturele identiteit
Inclusie
Wie ergens aan mee mag doen, wie mag meepraten en wie meebeslist
, Sociale en persoonlijk-heids-ontwikkeling in de schooltijd - Feldman Hoofdstuk 10,
13 en 15
Stadium van vlijt-versus-minderwaardigheid (Erikson) 5/6 jaar tot 12 jaar (schooltijd)
De periode van 5/6 jaar tot adolescentie waarin het kind volgens Erikson competenties ontwikkelt
om problemen met ouders, leeftijdgenoten, school en de wereld om hem heen het hoofd te kunnen
bieden. Het kan zorgen voor competentie en bekwaamheid maar ook voor gevoel van mislukking en
onvermogen
Verschuiving van karakterisering van het ik:
Als kinderen ouder worden gaan ze zichzelf meer karakteriseren aan de hand van innerlijke,
psychische eigenschappen naast/i.p.v. hun externe en fysieke eigenschappen
Zelfbeeld wordt gedifferentieerder:
o Fysiek
Over fysieke vermogens, uiterlijk
o Emotioneel
Over specifieke emotionele stemmingen
o Intellectueel
Over taal, rekenen, natuurkunde
o Sociaal
Over leeftijdsgenoten, familie en vrienden
Sociale vergelijking
Een type cognitieve herstructurering waarbij de betrokkene vergelijkingen maakt tussen zichzelf en
anderen in soortgelijke situaties:
Opwaartse sociale vergelijking
Vergelijkingen tussen de stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie
die een effectievere wijze van coping hebben; het doel is van het voorbeeld van anderen
leren
o VB: Als iemand vwo doet, dat jij dan denkt waarom zou ik dat ook niet kunnen dan..?
Neerwaartse sociale vergelijking
Vergelijkingen tussen eigen stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie
die slager af zijn; het gevolg is dat men een positiever perspectief op de eigen situatie krijgt
o VB: Als jij je tentamen niet hebt gehaald, maar je klasgenoot heeft een nog lagere cijfer
dan jij.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Rianneee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.47. You're not tied to anything after your purchase.