Esthetiek: schoonheidsleer, de leer van wat mooi/schoon wordt gevonden.
Filmtheorie: benadert films als theoretische problemen die rekening houd met psychologische,
linguistieke, filosofische etc factoren. Elke theorie behandeld een ander probleem en
heeft zijn eigen geldigheid en beperktheid.
Ontwikkeling auteurstheorie:
In 1948 verschijnt het artikel La camerá-stylo van Alexander Astruc die stelt dat film een
expressiemiddel is geworden, en dat het geen zin meer heeft om onderscheid te maken tussen
schrijver en regisseur (de regisseur schrijft de film met zijn camera). Hiermee impliceert hij ook dat
regisseurs steeds meer zeggenschap over hun films nemen. Het blad Cahiers du Cinéma werkt het
verder uit en stelt dat filmauteurs ondanks de strenge productievoorschriften toch hun eigen stempel
kunnen drukken dmv herkenbare stijlelementen en terugkerende thema’s. In de VS zijn het de
genieën van het systeem, in Europa zijn er filmmakers die een meer persoonlijke film maken.
In 1954 brengt Francois Truffaut in Cahiers een artikel uit genaamd ‘la politique des auteurs’
waarin hij zich verzet tegen de kwaliteitstraditie (ofwel: cinéma de papa’), de naoorlogse Franse
filmproductie waarin beroemde boeken verfilmt werden, waarbij het boek en de cineastische
mogelijkheden beiden niet tot hun recht komen. Filmmakers zijn vaak metteur-en-scene: filmmaker
die braaf scenario in scenes omzet (filmauteurs worden aangeduid als cineast).
Bij filmauteurschap wordt de regisseur dus centraal gesteld als schepper van de film en wordt er op 2
dingen gelet: wat is kenmerkend voor de stijl van de auteur (terugkerende formele elementen) en de
terugkerende inhoudelijke thema’s, motieven en objecten.
De auteurspolitiek heeft grote invloed gehad op de ontwikkeling van filmtheorie: voor het eerst werd er
systematisch gekeken naar groepen films en de formele aspecten van deze, waardoor er vanuit de
filmkritiek langzaam filmtheorie kon ontstaan.
De term auteurstheorie komt uit de VS via Andrew Sarris, die komt met 3 cirkels waarmee een auteur
kan worden herkent: de outer circle (techniques), middle circle (personal style) en inner circle
(interior meaning). Ook herkent hij 3 soorten regisseurs: technici, stylist en auteur.
Ook herkent hij Pantheon-regisseurs, die technische problemen overstijgen met een persoonlijke
visie op de wereld.
Kritiek op auteurstheorie: als reactie op de auteurstheorie wordt het bestuderen van genres of
groepen films (Hollywood, art-films) belangrijk. Hierbij wordt niet uitgegaan van een centrale sturende
kracht van de regisseur, maar dat het gaat om groepen films met vergelijkbare narratieve/stijl
kenmerken. Daarnaast heeft het structuralisme kritiek gehad: in 1969 en 1971 pleit Peter Wollen
voor een minder romantisch beeld van de regisseurs, en meer te concentreren op hun structuren
binnen de films, waarbij de auteurspolitiek wordt vervangen door auteursstructuralisme. De regisseurs
en hun structuren moeten dus van elkaar worden onderscheiden. De poststructuralisten leggen de
nadruk meer op de intertekstualiteit en de vrijheid van de kijker/lezer: Michel Foucalt spreekt over
een auteursfunctie: de betekenis valt achteraf te reconstrueren is heeft een functie binnen een
vertoog. De auteur wordt dus van geniale drijvende kracht naar een onbewuste structuur, een fictieve
instantie en functie die slechts laat zien welke functie het auteursbegrip heeft op een bepaald moment
in een bepaald vertoog. Roland Barthes verklaart de auteurstheorie zelfs dood: ‘La Mort de l’auteur’:
degene die in de filmtekst spreekt is de tekst op zich en haar intertextuele context.
Storende Hitchcockiaanse objecten: er zijn volle objecten (gewone objecten die een ongewoon
inhoudelijke/dramatische lading krijgen) en lege objecten: objecten die opvallen/zeer belangrijk lijken
maar geen enkele inhoudelijke betekenis hebben (niets, aka MacGuffins).
Hitchcock als auteur: stijlelementen: POV, longtake, invloeden van Duits expressionisme en Sovjet
montage, narratieve technieken van suprise en suspense. Thematisch: Katholicisme, schuld, ‘the
wrong man’, homofobie, misogynie (h4), dominante moeders, de ‘perfecte’ moord.
Kritiek op remake van Psycho: in Hitchcock’s films is hijzelf de belangrijkste persoon, de acteurs van
Van Sant zijn inferieur, het witte douchegordijn (wat associatie oproept met het filmdoek) is vervangen
door een gordijn met patroontjes. Andere critici zijn minder hard: het is niet echt een remake maar
meer een intellectuele exercititie over het functioneren van filmesthetiek. De kleine verschillen in
details geven veel inzicht in esthetische keuzes.
, H2: Narratologie
Narratologie = verteltheorie
Narrator vs Narratee
Story vs Plot (wat wordt verteld (chronologisch) vs hoe wordt verteld (niet chronologisch)
Causaliteit = oorzaak, gevolg relatie
Formalisme: nadruk op de constructie van het kunstwerk. Formalistische principes zijn story/plot,
causaliteit, 3-act structure etc. Vladimir Propp bestudeert in Morphology of the Folktale Russische
volksverhalen en vind dat al deze verhalen dezelfde structuur hebben en bestaan uit een variatie van
terugkerende elementen. Hij onderscheid dramatische personages met specifieke narratieve functies
(held, slechterik, prinses etc) of terugkerende narratieve elementen (bedrog, achtervolging etc) of
narratieve functies. Een proppiaans sprookje bestaat uit 32 verhaalelementen waarmee gespeeld en
gehergroepeerd wordt volgens vaste regels. Zijn theorie wordt in jaren60 gebruikt door structuralisten.
Structuralisme: het zoeken naar een meer wetenschappelijke methode van filmanalyse. Claude
Levi-Strauss deed onderzoek naar mythes en vond dat veel lokale mythes universele kenmerken
hebben. Hij is op zoek naar verbanden en patronen in het verhaal die niet altijd zichtbaar zijn, maar
die wel bepalend zijn voor de betekenis. Zoals de Oudipusmythe die als basispatroon in vele culturen
terugkomt. Hij deelt mythes op in myththemes: narratieve eenheden van de mythe waartussen
Strauss de onderliggende verhoudingen en tegenstellingen wil ontdekken. Oudipusmythe gaat bv altijd
over het overschrijden van bloedverwantschap (Oedipus trouwt met moeder) en het
onderschatten/ontkennen van bloedverwantschap (Oedipus doodt vader).
Propp Vs Strauss: Morfologie vs Mythologie, oppervlaktestructuur (elementen aan de opp.) vs
dieptestructuur (onderliggende verhoudingen)
Cognitivisme: streeft net als structuralisme naar een wetenschappelijke benadering, maar dan niet in
de zin van universele/algemeen geldende structuren. Ze gaan op zoek naar een klein specifiek gebied
enen willen begrijpen welke processen er in ons hoofd afspelen om iets te begrijpen, oftewel ze
bekijken de verhouding tussen toeschouwer - film. Ze gaan er vanuit dat we uit onze ervaring (in zowel
echte leven als in representaties hiervan) hypotheses opstellen, veronderstellingen doen om tot een
begrip van zowel de werkelijkheid als de representatie te komen. De theoristen (Bordwell, Branigan,
Smith) hebben grote verschillen in hun theorieën maar zijn het eens met het idee dat je als kijker actief
betekenissen uit de filmtekst aan het halen bent. David Bordwell kwam met 4 modes of narration
die alle hun eigen schemata (verwachtingspatronen) en hypothesen met zich mee brengen: klassieke
Hollywood, Europese Art film, historisch-materialistische cinemamodus, parametrische vertelmodus.
Edward Branigan komt met levels of narration waarbij elke level of narration een andere verhouding
aan geeft tussen de verteller, de tekst en de toeschouwer. Zeer veel levels, elke stap brengt ons
dieper de fictiewereld in: de eerste is dat van de historische auteur en de laatste die van deep internal
focalization (waarbij we dromen etc zien/horen). Murray Smith komt met de structure of sympathy,
om een diepere betekenis te vinden achter de relatie tussen toeschouwer – personages (dan
simpelweg identificatie). Hij verdeelt de toeschouwer-personage betrokkenheid in central imagining
(= empathy = identificatie) en a-central imagining (= sympathie = afstand). Bij central imagining
verplaatst de toeschouwer zich volledig in een personage, bij a-central gaat het over vormen van
interactie die minder goed samenvallen. Bij deze a-central imagining maakt hij onderscheid tussen
Recognition (coherente opbouw personage), Alignment (toegang tot gevoelens/gedachtes) en
Allegiance (morele/ideologische evaluaties van personages) Structure Of Sympathy. Hiermee
laat Smith zien dat in tegenstelling tot identificatie de betrokkenheid van toeschouwers een dynamisch
process is.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Communicatiesamenvattingen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.