Hoofdstuk 4
Mentaal lexicon
Alle woorden die kinderen leren worden opgeslagen in het woordgeheugen (Mentaal lexicon)
Identiteiten van een woord
- Akoestische identiteit
De wijze waarop een woord klinkt.
Bv. Garage Gaaraazju, Het ut.
- Articulatorische identiteit
Hoe je een woord moet uitspreken. De stand van de tong en de lippen en of je een klank wel
op niet via de neus moet uitspreken.
- Fonologische identiteit
Akoestische en articulatorische identiteit met elkaar verweven en moeilijk te onderscheiden.
- Morfologische identiteit
Hoe woorden zijn opgebouwd en hoe je met behulp van voor- en achtervoegsel nieuwe
woorden kunt vormen.
Bv. poskantoor we weten dat het uit ‘’post’’ en ‘’kantoor’’ bestaat dus we schrijven
postkantoor
- Semantische identiteit
Mogelijkheid van een woord om met andere woorden gecombineerd te worden.
- Orthografische identiteit
De spelling van een woord. Spelling van een woord wijkt soms af van de uitspraak wat een
belangrijke oorzaak is voor spellingsfouten.
Bv. Gaaraazju
Concept label
Woorden hangen samen en behoren tot één betekenisveld. Kinderen leren eerst de fonologische
identiteit (de klank) van een woord, gekoppeld aan de betekenis (semantische identiteit).
Bv. Moeder wijst naar bal en zegt ‘’bal’’. Klankvorm (het label), Betekenis (concept).
Bv. Huis, muis, luis (rijmwoorden) samenhang fonologische kenmerken
Paard, hinniken, hoeven samenhang semantische identiteit.
Hoge bomen vangen veel wind samenhang syntactische identiteit.
Concrete betekenis
Het gaat om wat je concreet kunt aanwijzen of ervaren.
Bv. Uitleggen wat een gitaar is door een plaatje van een gitaar te laten zien.
Abstracte betekenis
Je kunt de abstracte betekenis beschrijven door een aantal belangrijke kenmerken van een begrip op
te sommen.
Bv. Een woordenboek, Een gitaar is een muziekinstrument met snaren. Je kunt een
muziekinstrument zodanig niet aanwijzen, alleen voorbeelden van muziekinstrumenten, zoals een
gitaar, piano of een blokfluit.
, Contextuele betekenis
Je kunt een woord duidelijk maken door het te gebruiken in een context die de betekenis
verduidelijkt. Alle relaties die een woord heeft met andere woorden noemen we contextuele
betekenis.
Bv. Het woord ‘gitaar’ kom je vaak tegen in combinatie met het woord ‘spelen’.
Vanaf 1 jaar Concrete betekenis van woorden. Geen bepaalde betekenissen maar bepaalde
gebeurtenissen of ervaringen. Bv. In bad gaan, aankleden enz. Het woord ‘stoel’ koppelen als label of
etiket aan een voorwerp uit de omgeving.
Vanaf 2 jaar Kinderen maken de abstracte betekenis van woorden eigen. Bv. Bureaustoel,
kinderstoel, eetkamerstoel ect.
Vanaf 3 a 4 jaar Ligt de nadruk in de ontwikkeling van het woordgeheugen meer op de relaties
tussen woorden. Je kunt met behulp van woorden uitleggen wat een woord betekend. Bv. Stoel
wordt gekoppeld aan tafel, zitten, meubels enz.
Productieve woordenschat
De woorden die kinderen gebruiken om met anderen te communiceren rekenen we tot de
productieve woordenschat (actieve woordenschat).
Receptieve woordenschat
Woorden die de kinderen begrijpen of waarvan ze de betekenis herkennen (passieve woordenschat).
Drie principes voor woordenschatverwerving
1) Labelen
Koppelen van een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid.
Hond wordt in eerste instantie alleen gekoppeld aan eigen hond. Labelen vindt altijd plaatst in
concrete context, waarbij je zintuigen kunt inschakelen. De koppeling tussen een label en betekmis
wordt je altijd aangereikt: iemand noemt de naam van een voorwerp of je ziet een plaatje met het
bijbehorende woord.
2) Categoriseren
Als een kind een aantal woorden kent, kan het ook betekenissen met elkaar combineren en woorden
onderbrengen bij overkoepelende begrippen. Kind kan betekenissen onderscheiden. Bv. poedel,
hazewindhond en herdershond behoren tot zelfde klasse want ze maken alle drie blaffend geluid.
Een hond, vis en vogel in één klasse onderbrengen is lastiger.
3) Netwerkopbouw
Woordenschat van een kind wordt ontwikkeld door allerlei betekenissen in het geheugen aan elkaar
te koppelen. Een netwerk verschilt van persoon tot persoon het hangt af van de ervaringen die je
hebt. Bv. Koe, kat en geit hebben alle drie vier poten en een staart. Een volwassene reageert dan met
‘’een geit zegt meh en een hond zegt waf’. Zo wordt de woordschat uitgebreid.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lynetgrootbeumer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.