Volledige samenvatting van de hoorcolleges van het onderdeel Module Psychologie en psychopathologie. Deze samenvatting is gemaakt op basis van de powerpoints en is aangevuld met ALLE extra informatie gegeven door de Prof en de gastdocenten. Ik behaalde met deze samenvatting een 17/20 op het mondeli...
De cursus: wat kan de therapeut betekenen voor de psyché van de mens.
1.2. Inhoud
- Deel 1: Revalidatie in een biopsychosociaal perspectief
- H1: Het ICF-model als conceptueel kader
- H2: Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit
- H3: Positieve psychologie: het ontwikkelen van de positieve krachten in de mens
- Deel 2: De revalidant als mens
- H4: Psychologie van de persoonlijkheid (taak)
- H5: Persoonlijkheidsstoornissen in de revalidatiepraktijk (taak)
- H6: Verwerken van een verlieservaring
- H7: De invloed van stress
- H8: Coping en stressmanagement strategieën
- H9: De rol van stemming en emotie
- Deel 3: De revalidant en zijn familie
- H10: Belasting voor de gezinsleden en de familie
- H11: Aandachtspunten bij het omgaan met een belastende gezinssituatie
- Deel 4: De werkrelatie tussen hulpverlener en revalidant
- H12: Het ontwikkelen van een adequate werkrelatie tussen hulpverlener en revalidant
- H13: Motivatie, gedragsverandering en therapietrouw in de revalidatie
- Deel 5: Het revalidatieproces
- H14: Komen tot gemeenschappelijke patiënt georiënteerde revalidatie doelstellingen
- H17: Placebo- en nocebo-effecten en de rol van aspecifieke en contextuele factoren in de revalidatie
- H18: Cognitie- en gedragsgerichte interventies in de revalidatie
- Deel 6: De hulpverlener in beeld
- H19: Multidisciplinaire samenwerking en overleg (integratieve kinesitherapie)
- H20: Burn-out bij hulpverleners
, H1: Het ICF model als conceptueel kader
Deel 1: Revalidatie in een biopsychosociaal perspectief
1. Inleiding
Vroeger bestond er een ander model. Het model dat vooraf ging aan het ICF model was de ICIDH (= International Classification of
Impairments, Disabilities and Handicaps). Dit was ook een goed systeem maar was alleen gericht op het puur biomedische denken en
niet zozeer op het holistische denken (zoals we het nu kennen). Bij dit model ging het echt over de beperkingen, minderheden, ziektes,
aandoeningen, … Men vertrok dus uit de aandoening en minder uit de gevolgen die de patiënt ondervindt tgv de aandoening.
Daarnaast heb je ook het DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders). We hebben dus enerzijds de puur medische
pathologieën die in een codex zijn ondergebracht (deze pathologieën hebben vanuit het WHO allemaal effectief een code, om een
soort van internationale uniformiteit te creëren binnen de gezondheidszorg) en anderzijds heb je ook voor het psychologische en
psychiatrische luik een dergelijk handboek waarbinnen de mentale pathologieën ondergebracht zijn.
Dokter Maddux (auteur, psycholoog) werkte begin de jaren 2000 nog rond deze ziekte-ideologie en vertrok dus echt vanuit de
pathologie: wat scheelt er met de patiënt en hoe vinden we daar een oplossing voor (dus echt vertrekken vanuit het mechanische en
oplossingsgericht denken). Tegenwoordig kan je dat nog altijd een beetje terugvinden binnen de farmacologische en chirurgische
sector. Chirurgen zijn zeer praktisch gericht: wat is er mis met het kniegewricht, ze kunnen hier dan een aantal onderdelen vervangen
en het probleem is opgelost, bij wijze van spreken. In een revalidatiecentrum ga je natuurlijk veel breder moeten kijken. Je moet dus
niet alleen kijken naar het deficit en hoe je dit kan wegnemen. In de farmacologie hetzelfde: als je pijn hebt, neem een pilletje en het
probleem is opgelost. Ondertussen staan we veel verder. In het biopsychosociale denken gaat het om de patiënt in zijn geheel.
Het is dus ook eerder een concept dat gekomen is uit de natuurwetenschappen en het is doorheen de geschiedenis (en zeker de laatste
decennia) meer en meer ontwikkeld dankzij het psychosociale denkmodel. De tegenhanger van het medische denkmodel in het begin
was het psychosociale denkmodel (vnl. ontstaan vanuit de menswetenschappen, maar ook vanuit de; psychologie en sociologie). Echter
ging men er vroeger binnen de klinische psychologie ook vanuit “wat is het deficiet” en “wat is oorzaak-gevolg” zonder eigenlijk naar
de externe invloeden te gaan kijken. Dit werd vooral op neurowetenschappelijke basis bekeken. Dat is nu nog steeds belangrijk, maar
men is overeengekomen dat beide modellen belangrijk zijn en men is dat dan gaan integreren.
Zo komen we tot wat we vandaag de dag kennen: het biopsychosociale denkmodel ICF. Dat is ook iets wat gesteund en gestuurd wordt
door de WHO. “Holistisch” is belangrijk: de patiënt in zijn geheel bekijken (niet langer werken vanuit een mobiliteitsbeperking maar
ook kijken welke persoon erachter zit: fysiek, mentaal, omgeving en andere factoren die een rol kunnen spelen bij de revalidatie van
de patiënt). Daarnaast is ook het welbevinden (hoe voelt de patiënt zich, is de patiënt tevreden met zijn situatie, hoe percipieert hij
dat) en de QOL binnen het ICF belangrijk! Ook patiënt centered: vroeger werd er misschien meer beslist ‘boven’ het hoofd van de
patiënt, maar vandaag de dag betrekken we de patiënt echt in het behandeltraject en dat wil dus zeggen dat de patiënt ook een stem
krijgt (hulpvraag, mag meedenken rond de doelstellingen, mag input geven, we gaan overleggen met de patiënt, de patiënt krijgt meer
zelfstandigheid, meer autonomie, heeft zelf ook een verantwoordelijkheid etc.). Er is ook onderzoek rond gebeurt. Hoewel de
revalidatiepsychologie an sich nog een relatief nieuw en onontgonnen terrein is, doen we dit als kinesitherapeut bij de revalidatie van
onze patiënten een beetje automatisch (dat zit in ons). We gaan dus bewust en onbewust om met de psyche van de mens.
, 2. Het ICF model
- 5 descriptieve dimensies
- Gevolgen van pathologie
- Atheoretisch, niet-cultuurgebonden
- Standaardtaal
- Populatienorm
- Typering van vermogen en uitvoering
- Meetinstrumenten
2.1. Het ICF als schema
Het ICF bestaat uit verschillende dimensies: functionaliteiten, activiteiten (beperkingen die daarmee gepaard gaan), participatie,
persoonlijke factoren en externe factoren. Maar eigenlijk is het ICF model een vertaalslag van wat het effect van de pathologie is (vanuit
het biomedische model) maar hier dan vertaald naar de IMPACT ervan. Als we bovenaan het schema beginnen bij “de aandoening”
dan gaat dit zijn invloed hebben op de functies (anatomisch, fysiologisch, mentaal), activiteiten (beperkingen) en participatie (hobby’s
etc.). Dat zijn al 3 grote perspectieven + zie boek (standaardtaal waardoor iedereen op dezelfde lijn zit binnen de zorg):
1. Functies (fysiologisch, anatomisch, mentaal): mens als organisme -> alles van organen en orgaanstelsels
- Sensorische functies, pijn
- Stem en spraak
- Functies tracti: hart- en bloedvaten, hematologische systemen, afweer, AH, spijsvertering, metabolisme
- Bewegingssystemen (locomotorisch) en die aanverwante functies
- Huid
2. Activiteiten: het menselijk handelen -> maken onderdeel uit van ADL (bij moeilijkheden spreekt men over beperkingen)
3. Participatie: hobby’s
Deze 3 staan binnen de gele bol. Dat weerspiegelt de gezondheidstoestand van de patiënt (heeft nog niks te maken met QoL). Je hebt
dus enerzijds de objectieve gezondheidstoestand, anderzijds de gezondheidstoestand zoals de patiënt die ervaart (mentaal en fysiek)
en dan heb je nog de levenskwaliteit. Het is dus een atheoretisch model: schematische voorstelling. Het is niet cultuurgebonden, dus
iedereen kan het systeem toepassen binnen een eigen kader (binnen eigen waarden en normen, religies, gemeenschappen) er zijn
geen normzaken/-waarden aan gekoppeld (breed toepasbaar: sterkte van systeem). Ook geen populatie norm: er wordt gekeken naar
de context waarbinnen het gebruikt wordt, dewelke wordt vergeleken met de norm die daar gangbaar is. Daarnaast is er niet echt een
consensus of het systeem moet staan voor het vermogen van de patiënt (“hij zou eigenlijk …”) of hetgeen de patiënt effectief uitvoert.
Naast de 3 perspectieven binnen de gele bol heb je ook nog externe factoren en persoonlijke factoren. Bij de beïnvloedende factoren
(externe factoren) gaat men kijken wat de bevorderende en belemmerende factoren zijn ikv het herstel en de functies. Dit kan heel
breed gaan (sociale netwerk dichtbij de patiënt, maar ook op niveau van wetgeving, cultureel gebonden, milieu, klimaat etc.), denk out
of the box! De persoonlijke factoren moeten opgelijst worden voor de patiënt en daarvoor moeten dan copingstrategieën ontwikkeld
worden. Want sommige persoonlijke factoren zijn nu eenmaal aanwezig en daar kan men niks aan doen (bv. hogere leeftijd die een
negatieve invloed heeft op het herstel, en dat is aanwezig maar daar ga je rekening mee moeten houden in het behandelplan). Hierbij
mogen we ook zeker de psychologische eigenschappen/kenmerken niet vergeten!
De causale samenhang tussen al die verschillende dimensies is van groot belang (moet je kunnen implementeren in de stagecasus).
Daarnaast zijn er ook meetinstrumenten. Het ICF an sich is geen meetinstrument. Maar om een gestandaardiseerde checklist te hebben
van de dimensies die we in kaart willen brengen, zijn er meetinstrumenten ontwikkeld, maar deze zijn niet allesomvattend. Bv: de
perceived handicap questionnaire, london handicap scale, … (maar die overlappen niet 100% met de ICF).
, H2: Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit
Deel 1: Revalidatie in een biopsychosociaal perspectief
1. Inleiding
- Politiek, sociologie, economie en gezondheidszorg
- Toename levensverwachting
- Onderzoeks- en behandelingsmogelijkheden
- Subjectieve (levensvoldoening) > objectieve beoordeling
2. Psychologische aspecten van levenskwaliteit
Gap-theory (discrepantie tussen ervaren en verwachte gezondheidsgerelateerde levensomstandigheden)
Subjectieve beoordeling (appraisal: beoordelingsprocess)
1. Referentiekader individu
2. Herinneringen en ervaringen
3. Standaarden om mee te vergelijken
4. Subjectieve algoritme
=> Interindividuele verschillen
=> Intra-individuele longitudinale verschillen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ellasmout. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.03. You're not tied to anything after your purchase.