Wereldeconomie
Hoofdstuk 1 – Een wereld van verschillen
De verschillen in inkomen per hoofd van bevolking tussen de diverse landen in de wereld zijn
groot. Het inkomen of bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking is een
maatstaf voor de welvaart in een bepaald land. Dit is een veelgebruikte welvaartsindicator.
Hoe hoger het bbp per hoofd van bevolking, hoe welvarender de mensen in dat land worden
geacht. Om het bbp – al dan niet per hoofd van bevolking – met elkaar te kunnen vergelijken,
wordt het bbp omgerekend in een bepaalde munt, meestal de dollar.
Het zo berekende bbp per hoofd van de bevolking geeft geen goed beeld van de welvaart of
de koopkracht van een land. Immers het bbp per hoofd van bevolking is in
ontwikkelingslanden laag, maar de prijzen van de producten zijn ook veel lager dan in
westerse landen. Door te kijken naar de koopkracht van het inkomen en dat met elkaar te
vergelijken (de zogenaamde koopkrachtpariteit), krijgt men een beter beeld van de welvaart
van een land. Maar ook de koopkrachtpariteit gaat uit van het gemiddeld inkomen per hoofd
van de bevolking en zegt niets over de verdeling van het inkomen over de bevolking. Door
het vergelijken van de lorenzcurven van landen met elkaar krijgt men inzicht in de
inkomensverdeling van de verschillende landen. Vaak is het inkomen in ontwikkelingslanden
heel ongelijk verdeeld.
De UNDP (een ontwikkelingsorganisatie van de VN) heeft een welvaartsmaatstaf ontwikkeld
waarin naast het bbp per hoofd van de bevolking ook rekening wordt gehouden met de
levensverwachting en het gemiddeld aantal jaren genoten onderwijs, de zogenaamde
Human Development Index (HDI).
Internationaal Monetaire Fonds heeft als doel het internationale betalingsverkeer soepel te
laten verlopen. Het IMF helpt landen met een tekort aan buitenlandse valuta, deviezen. De
Wereldbank richt zich speciaal op ontwikkelingslanden en ze verstrekken leningen met lage
rente en lange looptijd. De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling) fungeert als overlegorgaan over sociaaleconomische zaken.
Hoofdstuk 2 – Het internationale economische verkeer
2.1 – Globalisering
Door goederen te ruilen en daarbij met geld te betalen, is het mogelijk om
productieprocessen op te splitsen in deeltaken, arbeidsverdeling. Globalisering is de
internationale vervlechting van het economisch verkeer.
Bij de invoer van goederen gaat er een geldstroom uit en bij de uitvoer van goederen komt er
een geldstroom binnen. De handelsbalans geeft een overzicht van de waarde van de
goederenuitvoer en de waarde van de goedereninvoer van een land in een bepaald jaar. Als
de waarde van de goederenuitvoer groter is dan de waarde van de goedereninvoer is er
sprake van een handelsoverschot. (Invoer of uitvoer)volume is de hoeveelheid en de (invoer
of uitvoer)waarde is de prijs. Waarde = volume x prijs
1
, Wederuitvoer omvat de goederen die ingevoerd zijn, tijdelijk eigendom worden van een
Nederlands bedrijf en vervolgens na een kleine bewerking worden uitgevoerd. De
toegevoegde waarde van de wederuitvoer is laag. Worden dit soort goederen geen
Nederlandse eigendom, dan is er sprake van doorvoer. Doorvoer wordt niet geregistreerd op
de handelsbalans.
Naast goederenverkeer onderscheiden we het dienstenverkeer. Het dienstenverkeer wordt
ook wel onzichtbare handel genoemd. Het belang van de buitenlandse handel komt tot
uitdrukking in de exportquote en de importquote. Beiden zijn een indicator voor de openheid
van een economie. Hoe hoger de quote hoe meer een open economie en als het dichter bij
de nul zit dan is het meer een gesloten economie (autarkie).
invoer
Invoerquote = x 100%
brutobinnenlands product
uitvoer
Uitvoerquote = x 100%
brutobinnelands product
Kapitaalverkeer betreft grensoverschrijdende kapitaalstromen. Hierbij onderscheiden we
geldstromen die betrekking hebben op buitenlandse beleggingen en die te maken hebben
met directe buitenlandse investeringen. Buitenlandse beleggingen zijn bedoeld om inkomen
te verdienen (rente, dividend) of het vermogen te vergroten via koerswinsten. Directe
investeringen worden ook wel multinationals genoemd en willen ook zeggenschap in het land
waarin ze investeren. Dit hebben buitenlandse beleggingen niet.
Bij outsourcing worden taken uitbesteed aan een bedrijf in een ander land. De producten of
onderdelen worden ingekocht bij een buitenlands bedrijf. Bij offshoring wordt (een deel van)
het productieproces verplaatst naar een ander land. De multinational is eigenaar van de
productievestiging.
2.2 – Handelstheorie
Volgens David Ricardo moet elk land zich toeleggen op het product met de laagste
opofferingskosten. De theorie van Ricardo staat bekend als de theorie van de comparatieve
kostenverschillen, ook wel relatieve kostenverschillen genoemd. Volgens deze theorie zal
een land zich specialiseren in die goederen waarbij het een comparatief kostenvoordeel
heeft. Als twee landen zich specialiseren en daarna met elkaar gaan ruilen, kunnen beide
landen over dezelfde producten beschikken als in de oorspronkelijke situatie. Voorwaarde is
wel dat er sprake is van comparatieve kostenverschillen en dat de internationale
ruilverhouding moet liggen binnen de grenzen van de binnenlandse ruilverhouding. Tot slot
een relativering van de comparatieve kostentheorie. Volgens deze theorie zal een land met
een comparatief voordeel de gehele productie naar zich toetrekken. Bij die theorie gaat men
uit van homogeniteit van de producten, maar in de praktijk zijn de producten veelal
heterogeen.
De internationale handel en de internationale arbeidsverdeling is voor een belangrijk deel
gebaseerd op het bestaan van comparatieve kostenverschillen. Landen leggen zich toe op
sectoren waarin zij een relatief hoge productiviteit hebben. Van grote invloed op het
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller KimtenBrinke. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.48. You're not tied to anything after your purchase.