Tt is op papier schriftelijk aan het eind vh jaar. Begripsvak, hoeft weinig uit hoofd te leren. Staat een
doc op canvas over wat je moet weten over bgnl, zie hieronder.
Wat je moet kennen voor BGNL (Taalkunde 2)
Naam Afkorting
Persoonsvorm pv
ZINSDELEN
Onderwerp ow
Loos onderwerp lo
Plaatsonderwerp plo
Werkwoordelijk gezegde wg
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk deel ng
Naamwoordelijk deel nd
Lijdend voorwerp lv
Meewerkend voorwerp mv
Voorzetselvoorwerp vv
Bijwoordelijke bepaling bwb (waar mogelijk: van richting; van bron)
TIJDEN
Onvoltooid tegenwoordige tijd OTT
Voltooid tegenwoordige tijd VTT
Onvoltooid verleden tijd OVT
Voltooid verleden tijd VVT
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd OTTT
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd VTTT
Onvoltooid verleden toekomende tijd OVTT
Voltooid verleden toekomende tijd VVTT
Persoonsvorm:
• Start van elke redekundige ontleding
• Is in elke zin aanwezig
• Is altijd één woord
• Is altijd een werkwoord
• Probleem: in sommige zinnen zijn meer werkwoorden aanwezig.
• Jan heeft een boek gelezen.
• Hoe weet je nu welk werkwoord de persoonsvorm is? 3 oplossingen
1. Verander de tijd: van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of omgekeerd. Het werkwoord
dat dan verandert is de pv.
Jan heeft een boek gelezen.
Jan had een boek gelezen.
, 2. Maak een ja/nee-vraag van de zin: de pv komt vooraan te staan.
Jan heeft een boek gelezen.
Heeft Jan een boek gelezen?
Kortom: de pv is beweeglijk, kan zowel van tijd als van plaats veranderen!
• Is zelf geen zinsdeel, maar wel onderdeel van een zinsdeel (nl. het gezegde). Maar voor we
daarop ingaan, eerst iets over zinsdelen.
Zinsdelen:
• Kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee, drie, vier, vijf of nog meer woorden, die
allemaal bij elkaar horen.
• Hoe weet je nu hoe groot het zinsdeel is: wat er wel bij hoort en wat niet?
1. Alles wat je vóór de pv kunt zetten;
2. Alles wat je door één woord kunt vervangen;
3. Alles wat meegaat als je een woord wilt verplaatsen, en toch een correcte zin wilt houden
(Vervangings- en verplaatsingstest).
1. Alles wat je vóór de pv kunt zetten.
Op het plein voor de school staat een oude beuk.
2. Alles wat je door één woord kunt vervangen:
Op het plein voor de school staat een oude beuk.
Daar staat een oude beuk.
3. Alles wat meegaat als je een woord wilt verplaatsen, en toch een correcte zin wilt houden.
Op het plein voor de school staat een oude beuk.
Een oude beuk staat op het plein voor de school.
Onderwerp (ow):
• Het eerste zinsdeel dat we behandelen.
• Net als de persoonsvorm komt het onderwerp in bijna elke zin voor (uitzonderingen:
spreektaal (‘moet kunnen’), gebiedende wijs (‘loop door’).
• Hoe vind je het onderwerp?
1. Neem alle werkwoorden, en stel de wie/wat vraag.
2. Verander het getal van de persoonsvorm (van enkelvoud naar meervoud) en kijk wat er in
de zin veranderd moet worden.
3. Het ond staat altijd direct naast de persoonsvorm (maar niet per definitie links ervan!)
• Voor alle zekerheid:
1. Het onderwerp begint (bijna) nooit met een voorzetsel;
2. Het onderwerp is altijd een zinsdeel; ga dus goed na hoe groot het onderwerp is.
• Twee speciale gevallen:
- loos onderwerp (‘het’)
- plaatsonderwerp (‘er’)
Loos onderwerp (lo):
• Vaak bij weerwerkwoorden en bij tijdwerkwoorden:
Het is vier uur.
Het stormt.
• Je kunt hier niet vragen: wie is vier uur, wie stormt?
• Ook wel bij andere werkwoorden:
, Het spookt hier.
• Je kunt niet vragen: wie spookt hier?
• Plaatsonderwerp Afkorting: plo
• Staat op de plaats waar het onderwerp gestaan heeft.
Een paard staat in de gang.
Er staat een paard in de gang.
• Meestal er, soms ook een ander woord.
Daar was laatst een meisje loos.
Les 2 Werkwoordelijk gezegde (wg)
Werkwoordelijk gezegde:
• Bevat alle werkwoorden in een zin (uitzondering: bij het naamwoordelijk gezegde, maar dat
behandelen we later). Dus in ieder geval de persoonsvorm (pv), maar ook elk ander
werkwoord (ww).
• Jan zou zijn gaan vissen.
Alle werkwoorden plus:
• Naast de werkwoorden kunnen er ook woorden zijn die niet werkwoord zijn, en toch tot het
werkwoordelijk gezegde gerekend worden:
1. het woordje te voor het hele werkwoord: Hij vergat me te bellen.
2. bij een scheidbaar samengesteld werkwoord: ook het deel (b.v. het voorzetsel) dat op een andere
plaats in de zin is gaan staan.
• Vb.: Zij deelt snoepjes uit. (uitdelen)
• Maar: Hij loopt de tuin in. (lopen, niet inlopen)
3. Het wederkerend voornaamwoord.
• Hij schaamt zich.
• Let op: het wederkerend voornaamwoord moet dan wel verplicht bij het werkwoord staan:
• Voorbeeld: schamen is altijd zich schamen, dus hoort zich bij het ww. gez.: Hij schaamt zich.
• Maar wassen is niet altijd zich wassen, en dan hoort zich niet bij het ww. gez.: Hij wast zich.
Schamen kan alleen over jezelf dus dan hoort het bij elkaar in het gezegde.
Bij wassen kan het ook ‘hij wast zijn kind’ zijn dus dan hoort zich er niet bij.
4. De rest van de werkwoordelijke uitdrukking. De student nam de benen.
• Let op: het moet wel echt een (figuurlijke) uitdrukking zijn, vandaar: de etaleur nam de
benen. Bij een figuurlijke uitdrukking is het ww. zijn oorspronkelijke betekenis kwijtgeraakt.
Les 3 Naamwoordelijk gezegde (nwg)
• We behandelen 1.4 (uit het werkboek).
• Een zin heeft altijd een werkwoordelijk gezegde óf een naamwoordelijk gezegde. Het ww
gezegde hebben we in de vorige les besproken, we gaan het nu hebben over het nw gezegde.
Altijd één gezegde. Naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
• Vergelijk de volgende zinnen:
Jan leest een boek: Jan ≠ boek
Jan is minister: Jan = minister
Bovenste; werkwoordelijk gezegde. Wanneer het een handeling beschrijft. Onderste:
naamwoordelijk. Nwg is wanneer de werkwoorden iets over het onderwerp uit de zin zeggen. De
eerste zin beschrijft een handeling die door het onderwerp wordt uitgevoerd (kernwoorden: Jan,
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller shonaasmit. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $16.56. You're not tied to anything after your purchase.