Beleggen
Hoofdstuk 1: Vermogensvorming
1.1 Sparen en beleggen
Inkomen consumeren of sparen
o Gespaarde deel oppotten (uit economie, onder de matras) of beleggen
Beleggen = aanwenden v geld doel:
o Extra inkomen verwerven
o Vermogensgroei
keuze: bv. aandelen, OG, obligatie, wijn, oldtimers, juwelen…
Risico’s beleggen aanvaarden:
o Bij oppotten: inflatie, veiligheidsrisico (brand, diefstal)
o Bij beleggen: bank failliet, inflatie, liquiditeitsrisico
Beleggen ≠ speculeren
o = bovenmatige risico’s nemen, met oog op snelle winst
o Meestal op KT
o Beleggen = weten waarom we zo’n product nemen
Zie dia 4 hoofdstuk 1!
1.2 Beoordelingscriteria van beleggingsvormen
5 criteria: veiligheid, liquiditeit, return, fiscaliteit en kosten
1.2.1 Veiligheid
= risicograad: hoe hoger risico, hoe hoger potentiële opbrengst (bij aandelen hoog!)
Risico = maat voor onzekerheid
o Onzekerheid wordt gecompenseerd risicopremie
= hoe meer risico, hoe hoger de return die je KAN krijgen
Waarom? Groot risico en return ongekend belegger neiging niet in te
stappen in belegging
1.2.1.1 Soorten risico’s beleggen (EX!!) = macro-economische risico’s
Koersrisico:
o Moeilijk te voorspellen wat de toekomstige waarde zal zijn
o Zeker bij aandelen!
Debiteurenrisico:
o Als de partij aan wie je geld uitleent, niet kan terugbetalen
Rente en/of hoofdsom (= risico)
Slechte financiële positie of faillissement debiteur (= waarvan afhankelijk)
Obligaties: afhankelijk vd kwaliteit vd emittent (= belegging meest vatbaar)
Rente staatsobligaties = referentie voor risicoloze rente (= belegging minste
risico)
1
Julie Loyens – 2FV
, 2015-2016
o Aandelen:
geen debiteurenrisico: emittent = vennootschap, maar zij moeten niets
terugbetalen
! bij obligatie wel schuldeiser
o Kwaliteit emittent = rating
Rating België: AA (door Standard & Poor’s verlaagd in 2011)
Renterisico:
o Bij een vaste rente loop je het risico dat je, als de rente ↗, niet mee kan profiteren
hiervan. (↔ rentedaling is wel positief)
o Bv. bij een kasbon
o Renterisico ook invloed op koersrisico:
Rente ↗ koers obligaties ↘
Valutarisico:
o Als je belegt in vreemde valuta, kan de waarde vd belegging wijzigen doordat de
wisselkoers wijzigt.
o Bv. obligatie in Amerikaanse dollar, dollar keldert
o 2 soorten:
Rechtstreeks = belegging in vreemde munt (zie hierboven)
Onrechtstreeks = bv. dollar wordt meer waard, Delhaize (Foodlion) meer
winst in Amerika ↗ in België want ook meerwaarde in euro
Inflatierisico:
o Inflatie beïnvloedt return die de belegger in reële termen overhoudt.
o Inflatie = geldontwaarding = koopkracht geld vermindert
o Zeker bij vastrentende beleggingen
o Bv. jaarlijkse inflatie = 2%, belegging: rente die je krijgt = 3% Elk jaar 3% intrest
krijgen, maar reële opbrengst = 1%
Als u vandaag 1.000 euro op deze spaarrekening zet aan 3%, is dat volgend jaar 1030
euro geworden, 30 euro meer dus. Maar alle prijzen zijn gemiddeld 2% gestegen. Dat
betekent dus dat u volgend jaar 1020 euro zal nodig hebben om dezelfde producten
te kopen die vandaag 1000 euro kosten. Als consument/spaarder houdt u dus 1030
euro, verminderd met 1020 euro, dus 10 euro netto over. De reële rente (na inflatie)
bedraagt dus maar 1%.
o Als de inflatie begint toe te nemen en de intrestvergoeding op de belegging blijft
constant, houdt u als belegger minder over. Dat is zeker het geval bij vastrentende
beleggingsvormen zoals de termijnrekening.
o Quantitative easing = aan geldschepping doen, geld bijdrukken
Hoe? Bank staatsobligaties kopen, ↗ inflatie is oorzaak van? Terug
economische groei
1.2.1.2 Marktrisico en specifieke risico
Marktrisico:
o = algemene risico, altijd aanwezig (waarde aandelen ↘ als beurs neerwaartse trend)
o Meest vatbaar: aandelen + afgeleide producten (opties, warrants, futures)
2
Julie Loyens – 2FV
, 2015-2016
o Macro-economische factoren:
Rentepeil
Lage rente
o positieve invloed op:
economie extra investeringen (bv. goedkope
leningen)
koers aandelen
o vastrentende producten minder interessant
Beurs- en conjunctuurcyclus
Zie figuur 1.2 p. 22 HB
Beursprestaties gaan de conjunctuur vooraf met periode van 6 tot 9
maanden
Conjunctuur naar recessie beurskoersen al tijd ↘
Verband met consumentenvertrouwen en ondernemersvertrouwen:
o Ondernemersvertrouwen in dieptepunt lichte verbetering
consumentenvertrouwen
o Ondernemers productie ↗ nadat vraag ↗
Politiek en politieke beslissingen
Politieke problemen nauw samen met minder goede ontwikkeling
economie en prestaties op beurs
Beslissingen: bv. fiscale maatregelen van regering Di Rupo 1 in 2012
België minder aantrekkelijk voor beleggers
Inflatie/deflatie
Inflatie hangt samen met moeilijke tijd op beurs
= algemene prijsstijging (↔ deflatie = algemene prijsdaling)
Als economie terug begint te trekken, komt er inflatie
Deflatie: prijzen ↘ consumenten stellen aankopen uit
consumptie ↘
Inflatie = 2% is ideaal
Op dit moment: inflatie = 1,52%
Markante wereldgebeurtenissen
Van korte of voorbijgaande aard
Bv. vluchtelingencrisis, terroristische aanslagen
Bv. oorlogen: vaak beursstijgingen: massale investeringen om leger
te onderhouden
Specifieke risico:
o = risico dat één specifieke onderneming ondervindt koers aandeel v die
onderneming beïnvloedt (bv. Volkswagen)
3
Julie Loyens – 2FV
, 2015-2016
o Macro-economische factoren:
Overnames en fusies
Overname:
o Overnemer diep in geldbuidel tasten voor aankoop
extra kosten (lening) onzekerheid
beurskoers ↘
o Koers van vennootschap dat wordt overgenomen ↗
overnemer prijs bieden die hoger is dan laatste
aandelenkoers
Stakingen
Publicatie van goede of slechte of onverwachte resultaten
1.2.1.3 Diversificatie
= geld verspreiden over verschillende aandelen risico’s spreiden
Marktrisico = moeilijk te vermijden er gebeurt iets ergs in de wereld effect op alle
aandelen
Specifieke risico’s kunnen geneutraliseerd worden
4 soorten:
o Strategische diversificatie
= vermogen spreiden over verschillende beleggingsvormen (bv. aandelen,
obligatie, spaarrekening…)
risico op beleggingsportefeuille op prijs↘ beperkt
o Detaildiversificatie
= spreiden vh vermogen over verschillende uitgevers van specifieke
beleggingsvorm (bv. verschillende spaarrek bij verschillende KI)
o Tactische diversificatie
= belegger gelooft dat één of meerdere bedrijfssectoren meer dan
gemiddeld zullen presteren koopt vooral aandelen/obligaties van
ondernemingen in die sectoren
= binnen 1 sector wel nog spreiden
o Diversificatie via het beleggen in holdings
= veilig om in holdings te beleggen die in het verleden al mooie prestaties
hebben neergezet (zal in de toekomst dan ook wel zo zijn)
BEL 20 holdings: Ackermans & van Haaren; GBL
Bij holdings is de diversificatie al toegepast
Holding
= FI = portefeuillemaatschappij = aandelen van dochteronderneming
beheren
door aandeel van holding te kopen ben je automatisch
gediversifieerd
4
Julie Loyens – 2FV
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller loyensjulie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.