COMPLETE TEST BANK: ESSENTIAL CELL BIOLOGY 5TH EDITION ALBERTS [ CONTAIN ANSWER KEY Questions with 100% correct Answer.
All for this textbook (62)
Written for
Hogeschool Leiden (HSL)
Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek
B06CEL
All documents for this subject (9)
Seller
Follow
FloorBM
Content preview
B06 CEL
HC01
*Chapter 15, blz. 495-530 (essential cell biology)
Alle eiwitten worden gemaakt door ribosomen in de cel. Door verschillende
combinaties van aminozuren weet je de cel waar het eiwit heen moet. Als het eiwit
geen lokalisatie signaal heeft dan blijft deze in de cel.
Als het eiwit wel een signaal heeft dan wordt het getransloceert naar het des
betreffende membraan (kern, mitochondriën enz.).
Nuclear pore complex importeert kern eiwitten.
Eiwitten < 40 kDa ongehinderde diffusie
Eiwitten > 40 kDa actieve import en export, kost GTP
NLS = nuclear localisation signal
NES = nuclear exportation signal
Receptoren zijn eiwitten die binden aan andere stoffen of eiwitten. Chaperonne
eiwitten brengen mitochondriale eiwitten naar receptoren op het mitochondriale
membraan.
Als een eiwit een N-terminaal signaal bevat zal dit eiwit naar het ER membraan
gaan.
SRP bindt aan een ribosoom en stopt hier de translatie. Die blijft heir totdat ze een
SRP-receptor tegen komt op het rough ER membraan. Hier laat SRP vervolgens het
ribosoom weer los en gaat de translatie verder door het membraan van het ER. Dit
heet co-translationele translocatie.
HC02
Voor het aanleggen van een vesikel op een membraan zijn er een aantal stappen
nodig:
1. Herkenning van Rab door tethering.
2. Herkenning van V-snare door T-snare.
3. Fusie van membranen.
Exocytose = uitscheiden van materiaal.
Intracellulair bulktransport = wanneer eiwitten via het ER naar organellen of naar
buiten de cel worden verzonden. Dit zijn vaak grote ladingen eiwitten, ‘bulk’.
,Vesikel transport
Eiwit transport begint in het ER en komt vanuit daar terecht in vesikels. De gevormde
vesikels gaan naar het golgi en gaan via de cis-kant naar binnen, ze verlaten deze
weer aan de trans-kant. In het golgi worden de eiwitten en lipiden gewijzigd en
gesorteerd voor verzending naar andere locaties. De vesikels kunnen nu de cel
verlaten (exocytose). Of in de cel blijven en samenwerken met dingen vanuit buiten
de cel.
Om het eiwittransport goed te reguleren wordt de buitenkant van een vesikel bekleed
met eiwitten die aangeven welke richting die op moet. De 3 bekendste ‘coatings’ zijn:
1. Clathrine zorgt ervoor dat de vesikel naar het golgi apparaat toe gaat. Het
maakt niet uit waar de vesikel vandaan komt.
2. COP I zorgt ervoor dat de vesikel weg gaat van het golgi, het kan naar hete
ER of het plasmamembraan.
3. COP II zorgt ervoor dat de vesikel weg gaat van het ER en naar het golgi
gaat (dus als een vesikel weg gaat van het ER dan is deze ALTIJD bekleed
met COP II).
Er zijn 3 vormen van exocytose:
1. Consecutive exocytosis, in het golgi worden vesikels gevormd, die fuseren
met het buitenmembraan om hun materie naar buiten te gooien. Deze weg is
constant.
2. Regulated exocytosis, in het golgi worden vesikels gevormd, die materie
bevatten die buiten de cel nodig zijn. Het zal pas fuseren al het membraan
daar signaal voor krijgt. Deze weg loopt op signaal basis.
3. Lysosomal exocytosis, deze wordt gebruikt als er eerst nog troep moet
worden afgebroken. Het komt dan eerst terecht in een lysosoom. Wanneer het
is afgebroken kan het uit de cel worden vervoerd.
Tijdens exocytose wordt goed gecontroleerd of dat de eiwitten goed in elkaar
gevouwen zijn voor uitscheiding. Dit is vaak niet het geval, verkeerd gevouwen
eiwitten binden zich aan chaperonne eiwitten in eht ER. Deze chaperonne eiwitten
houden net zolang vast totdat het eiwit goed gevouwen is. Zo wordt ook voorkomen
dat verkeerd gevouwen eiwitten samen gaan klonteren. Mocht het eiwit toch niet
goed vouwen dan gaan de eiwitten naar het cytosol voor afbraak door het
proteosoom. Pas als het eiwit goed in elkaar zit gaat het verder naar het golgi.
Grootte van het ER wordt geregeld door de vraag naar eiwitvouwing. In een goed
werkend ER zullen ribosomen er voor zorgen dat eiwitten het ER in worden
getransporteerd. De chaperonne eiwitten zitten over al deze membraaneiwitten,
omdat die communiceren met de kern. In deze situatie zal er niks worden
gecommuniceerd naar de kern want alles is in orde.
Op het moment dat er eiwitten het ER inkomen die niet goed kunnen worden
gevouwen door de chaperonnes zullen er meer chaperonnes worden aangetrokken.
Als het dan nog steeds niet lukt zullen er chaperonnes van de membraaneiwitten
, worden gestuurd. Hierdoor zal er een signaal naar de kern worden gestuurd, want de
chaperonnes op de membraaneiwitten missen.
Soms kan het chaperonne systeem de hoeveelheid eiwit in het ER niet aan.
Zodoende raakt ook het kwaliteit-controlesysteem overbelast waardoor de
hoeveelheid slecht gevouwen eiwit ophoopt. Dit kan het UPR (Unfolded Protein
Respons) activeren, dit zorgt ervoor dat de cel meer ER, meer controle eiwitten en
meer chaperonnes gaat produceren. De cel kan dus de grootte van het ER
aanpassen naar behoefte. Als het ER alles niet meer aankan kan het UPR overgaan
in apoptose.
Het golgi apparaat bestaat uit een collectie platte membraan omsloten zakken
cisternea.
Cis-kant = ontvangst kant
Trans-kant = uitgave kant
Net als bij exocytose zijn er bij endocytose ook weer 3 soorten:
1. Pinocytose, ‘drinken van de cel.’ Constant worden er met behulp van kleine
vesikels vloeistoffen met moleculen uit de cellulaire omgeving opgenomen.
2. Phagocytose, is een soort eten van de cel, hierbij worden grote stukken zoals
pathogenen opgenomen van buitenaf. Tijdens phagocytose herkennen
macrofagen een pathogeen door de antilichamen. De cel maakt dan
uitstulpingen: pseudopods. En deze zullen de pathogeen omgeven.
3. Receptor gemedieerde endocytose, hier binden moleculen aan receptoren op
het celoppervlak waarna een clathrine beklede vesikel wordt gevorm. Door de
selectiviteit is dit een erg efficiënt mechanisme.
Voorbeeld receptor gemedieerde endocytose:
1. LDL wordt vervoerd door het bloed.
2. LDL wordt gebonden aan receptoren op het celoppervlak.
3. Receptoren ondergaan conformatie verandering en kunnen adaptine binden.
4. Adaptine rekruteert clathrine en er wordt een vesikel gevormd.
5. Clathrine wordt afgesnoerd door dynamine.
6. Vesikel kan fuseren met endosomen.
Transcytose = de vesikel komt de cel binnen en gaat geen enkele reactie aan.
Vervolgens gaat hij via een andere kant van de cel weer naar buiten.
HC03
*Chapter 17, blz. 575-607 (essential cell biology)
Cytoskelet = bied stevigheid en vorm aan een cel maar vervoert ook grondstoffen
door de cel.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller FloorBM. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.06. You're not tied to anything after your purchase.