Evidence- based medicine = Het streven om gebruik te maken van het beste beschikbare
bewijs bij het maken van een keuze voor de behandeling van een patiënt.
Evidence- based practice = Het proces waarin een professional besluiten neemt op grond
van de beste onderzoeksresultaten, ervaring, de voorkeur van de patiënt en de beschikbare
hulpmiddelen.
Gz- psycholoog = Psycholoog die na zijn studie een aanvullende opleiding heeft gevolgd en
in het BIG- register is ingeschreven. Een gz-psycholoog is bevoegd tot het diagnosticeren en
behandelen van psychische stoornissen. Gz is een afkorting van ‘gezondheidszorg’.
Humores = Term van Hippocrates voor de essentiële lichaamssappen (slijm, zwarte gal,
bloed en gele gal).
Klinische psychologie = Tak van de psychologie die zich bezighoudt met de beschrijving, de
oorzaken en de behandeling van psychische stoornissen om het geestelijk welzijn te
bevorderen.
Psychiater =
Iemand die na de studie geneeskunde een vervolgopleiding heeft gedaan waarin hij of zij
zich heeft gespecialiseerd in het diagnosticeren en behandelen van patiënten met
psychische stoornissen. Een psychiater mag, in tegenstelling tot een psycholoog, medicatie
voorschrijven.
Psychiatrie = Medisch specialisme dat zich richt op de diagnostiek en behandeling van
psychische stoornissen.
Psychische stoornis = Het geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen
dat wordt gekenmerkt door onder andere een storing in het functioneren en (persoonlijk)
lijden.
Psycholoog = Iemand die de universitaire studie psychologie heeft voltooid.
Psychopathologie = Een deelgebied van de psychiatrie en de psychologie dat zich
bezighoudt met het beschrijven van psychische stoornissen, oorzaken daarvan en
behandelingen daarvoor.
Psychotherapeut = Iemand die na de studie psychologie of geneeskunde een
vervolgopleiding heeft gedaan, waardoor hij bevoegd is tot het geven van
psychotherapeutische behandelingen. Hij moet overigens in het BIG- register (Beroepen in
de Individuele Gezondheidszorg) staan ingeschreven.
,Symptoom = Specifieke kenmerken of eigenschappen die passen bij een bepaalde
psychische stoornis.
Hoofdstuk 2
Afweermechanisme = Volgens Freud strategieën om de realiteit te vervormen, door het ego
gebruikt om het zelf te beschermen tegen het bewustzijn van angstaanjagende zaken.
Angstremmers = Medicijnen tegen angst en hoge spierspanning.
Antidepressiva = Medicijnen die worden gebruikt bij de behandeling van depressie. ze
beïnvloeden de beschikbaarheid van neurotransmitter in de hersenen.
Antipsychotische medicijnen = Medicijnen die worden gebruikt in de behandeling van
schizofrenie en andere psychotische stoornissen.
Archetypen = primitieve beelden of concepten in ons collectieve onbewuste.
Autonome zenuwstelsel = Deel van het perifere zenuwstelsel dat klieren en de onbewuste
lichaamsprocessen aanstuurt (hartslag, ademhaling, spijsvertering enz.).
Axon = Het lange, dunne gedeelte van een neuron waarlangs de zenuwimpulsen zich
voortplanten.
Basale ganglia = Cluster van neuronen tussen de thalamus en het cerebrum dat betrokken
is bij de coordinatie van motorisch (beweings-) processen.
Behaviorisme = Psychologische school die psychologie definieert als de studie van
observeerbaar gedrag.
Bekrachtiging = In operante conditionering een stimulus of gebeurtenis die de frequentie van
de daaropvolgende respons verhoogt.
Beloning = In de operante conditionering een aangename stimulus of gebeurtenis die de
frequentie van de daaropvolgende respons verhoogd.
Bewuste = Volgens Freud het deel van de geest dat overeenkomt met wat op dit moment
onder onze aandacht is.
Centrale zenuwstelsel = De hersenen en het ruggenmerg.
Cerebellum = Gebied in de achterhersenen dat te maken heeft met coördinatie en balans.
Cerebrum = De grote massa in de voorhersenen die wordt gevormd door de twee
hersenhelften.
Cognitieve gedragstherapie = Op leren gebaseerde therapeutische benadering die gebruik
maakt van zowel cognitieve als gedragsmatige technieken.
, Cognitieve therapie = Een therapievorm waarbij de therapeut de patiënt helpt bij het
identificeren en corrigeren van inefficiënte cognities (gedachten, opvattingen en attitudes)
waarvan men denkt dat ze ten grondslag liggen aan de emotionele problemen en het
contraproductieve gedrag van de client.
Congruentie = De overeenstemming tussen de eigen gedachten, gedragingen en gevoelens.
Dendriet = Wortelachtige uitloper van een neuron die zenuwimpulsen ontvangt van andere
neuronen.
Diathese = Kwetsbaarheid of aanleg voor een specifieke stoornis.
Diathese - stressmodel = Model dat gebaseerd is op het idee dat afwijkend gedrag te maken
heeft met de interactie tussen kwetsbaarheid of aanleg en stressvolle en ingrijpende
levensgebeurtenissen.
Eclectische therapie = Psychotherapeutische benadering die gebruikmaakt van principes of
technieken van verschillende systemen of theorieën.
Ego = Volgens Freud de psychische structuur die overeenkomt met het concept van het zelf,
werkt volgens het realiteitsprincipe en is in staat om frustratie te tolereren. Dit onderdeel van
de psychische structuur ontwikkelt zich tijdens het eerste levensjaar.
Egopsychologie = Moderne psychodynamische benadering die zich meer richt op het
bewuste streven van het ego, dan op de veronderstelde onbewuste functies van het id.
(Niet onderdrukken van seksuele driften maar een bewuste keuze).
Eindknopje = Kleine verdikking aan het einde van een axon.
Electro Consul Vieve therapie (ECT) = Een methode om een ernstige depressie te
behandelen door een elektrische schok aan het hoofd toe te dienen.
Empathie = Het vermogen om iemand ervaringen en gevoelens te begrijpen vanuit het
standpunt van diegene.
Fenotype = Geheel van alle waarneembare eigenschappen van een organisme.
Fixatie = Volgens Freud een cluster van persoonlijkheidstrekken die samenhangen met een
bepaald stadium van psychoseksuele ontwikkeling als gevolg van te veel of te weinig
bevrediging in dat stadium.
Geconditioneerde respons = In de klassieke conditionering een geleerde respons op een
voorheen neutrale stimulus (hoort de bel en gaat kwijlen, omdat de hond weet dat hij
voedsel krijgt).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maximeamy. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.54. You're not tied to anything after your purchase.