Samenvatting inleiding in onderzoekspracticum
Thema 1 Basisconcepten
Empirisch onderzoek: levert observaties op en als die systematisch zijn verzameld, dan kunnen er
patronen in worden gevonden die ons iets vertellen over de wereld.
Fundamenteel onderzoek: er wordt gezocht naar overstijgende patronen die in meer contexten gelden.
Toegepast onderzoek: maakt gebruik van bevindingen uit fundamenteel onderzoek en past deze toe om
een specifiek probleem in een specifieke context op te lossen. Resultaten zijn vaak informatief over die
specifieke context, maar veel minder informatief over andere contexten.
Emperisch onderzoekscyclus bevat 5 fasen (de volgorde staat vrij vast, het kan wel wat door elkaar
heen lopen):
1. Onderzoeksvraag formuleren
2. Studie ontwerpen
3. Data verzamelen
4. Data analyseren
5. Rapporteren
6 maart 1665: eerste wetenschappelijk tijdschrift uitgebracht onder leiding van Henry Oldenburg.
Wetenschappers sturen artikelen in die eerst worden beoordeeld door andere wetenschappers, voordat
het gepubliceerd wordt. Bijna altijd in het Engels.
Dubieuze onderzoekspraktijken Engelse term: questionable research practices of QRP’s: gemene deler is
dat de dataverzameling, -analyse en -rapportage gebaseerd is op het verkrijgen van ongewenste
resultaten in plaats van op het zuiver uitvoeren van onderzoek, ongeacht wat de resultaten zullen zijn.
Beinvloed door het toewerken naar gewenste resultaten.
Preregistratie: het vastleggen van de onderzoeksvraag, onderzoeksopzet en methode van
dataverzameling- en analyse. Dit ligt vast voordat er data verzameld en geanalyseerd mag worden.
Publication bias/file-drawer-probleem: de vertekening die ontstaat als bij wetenschappelijk onderzoek
de positieve resultaten wel, maar negatieve of onduidelijke resultaten niet gepubliceerd worden.
Verwijst naar het fenomeen dat het makkelijker is om onderzoek te publiceren dat wel een effect laat
zien dan onderzoek dat geen effect laat zien. Dit komt omdat journals (tijdschriften) het interessanter
vinden om onderzoek te publiceren dat effecten aantoont, dan onderzoek dat geen effecten laat zien.
Vervolgens zijn onderzoekers geneigd om geen artikelen meer te sturen die geen effecten laten zien.
De stapel-affaire: Diederik Alexander Stapel werd gezien als een vooraanstaande Nederlandse psycholoog
die fraudeerde met onderzoeksgegevens.
Full disclosure: er wordt volledige openheid gegeven over het onderzoeksproces.
Variabelen:
Definitie 1: iets dat varieert, of zou kunnen variëren.
Definitie 2: een reeks datapunten (bijv. getallen) afkomstig van hetzelfde meetinstrument.
Kwalitatieve variabele: niet in getal uit te drukken (bijv. geslachte, woonplaats of kleur ogen)
Kwantitatieve variabele: wel in getal uit te drukken (bijv. lichaamslengte, gewicht of aantal
kinderen in de klas)
, Samenvatting inleiding in onderzoekspracticum
Nadelen van psychologische variabelen:
Ze zijn niet direct observeerbaar.
Voor veel psychologische begrippen is er geen algemeen gebruikte ‘eenheid’ (lastig
meetbaar). IQ is daarin een uitzondering.
Psychologische constructen: psychologische variabelen waarbij de definitie is afgeleid vanuit theorie en
waarbij die definitie specificeert wat wel en niet tot de variabele behoort. Ze zijn theoretisch, omdat we
niet echt weten of ze bestaan, zoals bijv. een tafel of de zwaartekracht. Wel waardevol om andere
variabelen die wel direct observeerbaar zijn te voorspellen of beïnvloeden, zoals het cijfer voor een
tentamen. Belangrijk om een eenduidige en uitgebreide definitie van het
construct op te stellen.
Construct: naam en definitie van een variabele in een theorie.
Onderzoekseenheid: een deelnemer aan een onderzoek, waar de
operationalisatie op wordt toegepast.
Operationalisaties: Vertaling van die definitie van het theoretisch
construct naar een meetinstrument of manipulatie.
Twee soorten operationalisaties:
1. Meetinstrumenten: op consistente wijze een variabele (zoals extraversie of neiging tot
nadenken) te kwalificeren, oftewel te representeren in een datareeks van getallen. Bijv: “Ik hou
van feestjes” of “In welke mate is geld belangrijk voor u?” er kan gereageerd worden aan de hand
van bijvoorbeeld antwoordschalen. Kan ook door observaties. Bijv: kan een peuter een
blokkentoren bouwen?
2. Manipulaties: doel om een construct te beïnvloeden. Er kan onderzocht worden of er een
verandering (causaal verband) in de ene variabele een verandering in de andere variabele
veroorzaakt. Er worden stimuli aan deelnemers gepresenteerd om een betaalde toestand van of
verandering in het construct teweeg te brengen.
Matching van condities: de poging om manipulaties zodanig te ontwikkelen dat deze equivalent
zijn in alle aspecten behalve voor wat betreft de te manipuleren variabelen. Bijv. Wel
acupunctuur groep en niet acupunctuur groep (krijgen wel naalden, maar random. En geen
massage oids.
Voorbeelden manipulaties:
Manipulatie Construct
1. Deelnemers vertellen dat ze een Verwachtingen over positieve uitkomsten
beloning krijgen als ze goed van gedrag of bijv. motivatie.
presteren.
2. Deelnemers naar een verdrietig Gemoedstoestand.
filmpje laten kijken.
3. Deelnemers blootstellen aan een Sociale weerbaarheid.
rolmodel dat laat zien hoe je kunt
omgaan m.b.t. alcoholconsumptie.
4. Deelnemers een alinea laten schrijven Optimisme.
over hun best mogelijke zelf.
5. Deelnemers een vernieuwde Als de leesmethode studenten vaker
leesmethode laten toepassen. levendige voorstellingen laat maken, dan
is gebruik van voorstellingsvermogen het
bijbehoren construct of studenten
intensiever gebruik laten maken van hun
werkgeheugen.
, Samenvatting inleiding in onderzoekspracticum
Wanneer een variabele gemanipuleerd wordt moet de onderzoeker op een consistente wijze getallen
toekennen aan de verschillende condities van de gemanipuleerde variabele, bijv. een 0 voor deelnemers
die de manipulatie niet ontvingen en een 1 voor degene die hem weControle conditie: Als het effect van
een beloning wordt onderzocht, is de conditie die geen beloning krijgt minder interessant.
Experimentele conditie: de conditie waar de interesse naar uit gaat (de groep die de beloning krijgt).
Blindering: niet aan deelnemers vertellen in welke conditie ze zijn ingedeeld.
Dubbelblind: als deelnemers niet weten in welke conditie ze zijn ingedeeld en niet beïnvloedt kunnen
worden door onderzoekers.
Oplossing:
1. Via de computer
2. Door proefleiders aan te nemen. Zij begeleiden de deelnemers tijdens het experiment, maar
weten zelf niet welke condities allemaal bestaan en wat de verwachtingen zijn.
Zowel verwachtingen van deelnemers als van onderzoekers kan het onderzoek verstoren.
Meetmodel: visualiseert hoe een variabele via stimuli of items wordt geoperationaliseerd.
Variabelen of constructen worden weergegeven in ovalen.
Stimuli of items die het construct operationaliseren, bijv. de vragen op een vragenlijst, vormen de
indicatoren die in rechthoeken worden weergegeven.
Reflectief meetmodel: er lopen lijnen van het construct (latente variabele), naar de indicatoren. Richting
van de pijl is belangrijk.
Betrouwbaarheid: de mate waarin een meting bij herhaling telkens hetzelfde resultaat oplevert.
Niet-systematische meetfout: ruis bij het testen door toevallige invloeden, zoals: het moment van de dag
(=een complement van de betrouwbaarheid).
Systematische meetfout (bias): als de meetfout niet door toevallige invloeden verstoord wordt, maar een
systematische vertekening. Als iemand last heeft van insomnia (slapeloosheid) is dat geen toevallige
invloed, maar systematisch.
Validiteit: de mate waarin een meetinstrument meet wat hij moet meten.
Om te meten of een bepaald meetinstrument valide is zijn er twee benaderingen:
1. Causale opvatting van validiteit: een test is valide om een bepaald construct te meten als (1) het
construct bestaat en (2) de verschillen tussen (of binnen) mensen op het construct tot
verschillende uitkomsten op het meetinstrument leiden.
Je kunt pas nagaan of een meetinstrument valide is, als je weet hoe een meetinstrument werkt.
Welke processen spelen allemaal een rol bij het tot stand komen van een reactie.
2. Constructvaliditeit: er wordt gekeken in hoeverre interpretaties van testscores ondersteund
worden door theorie en empirisch bewijs voor het gebruik van de test. Er wordt voorbijgegaan
aan de vraag of het construct, dat het meetinstrument zou moeten meten, überhaupt bestaat. Er
wordt ook niet uitgezocht hoe het meetinstrument werkt.
- Voordeel: niet nodig om uit te zoeken hoe een meetinstrument werkt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lisetvdberg. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.55. You're not tied to anything after your purchase.