Open vragen histologie
1) Bespreek de functionele histologie en voorkomen van de verschillende types
capillairen.
Capillairen of haarvaten zijn buizen gevormd door een enkele laag van aaneensluitende
endotheelcellen. Ze maken de uitwisseling tussen het bloed en de omgevende weefsels
mogelijk. Op een doorsnede van een capillair kan blijken dat de wand gevormd door een of
meer op elkaar aansluitende endotheelcellen. Bij de aanhechting van twee
endotheelcelranden ontstaan soms randplooien: marginal folds. In en rond endotheelcellen
kunnen structuren voorkomen die het type en de functie van een capillair bepalen:
• Rond het capillair kan een lamina basalis liggen, die door het endotheel zelf wordt
gevormd en die aansluit op het collageen.
- endotheel: platte cellen die het lumen aflijnen, die rusten op een basale membraan
dat we in de LM zien als een lijntje. Met een EM zien we echter twee delen, namelijk
de lamina basalis en de lamina reticularis. Laminine is een belangrijk bestanddeel
van de lamina basalis.
• Pericyten
- = ongedifferentieerde mesenchymcellen
- omgeven door lamina basalis van endotheel
- actinefilamenten → pericyten hebben contractiele eigenschappen
• Soms zijn fenestrae (poriën) aanwezig. Deze zijn meestal in groepjes gelegen en
vormen op die manier zeefplaten die een porositeit van de wand veroorzaken.
- De fenestrae zijn soms voorzien van een diafragma dat als dunne membraan de
vrije doorgang van vloeistof en/of deeltjes beperkt.
We kunnen capillairen indelen in verschillende typen:
• Continue capillairen: deze komen het meest voor. Er zijn een continue endotheellaag
en een continue lamina basalis (= niet-gefenestreerd). Deze worden gevonden in onder
andere spieren, bindweefsel, exocriene klieren en zenuwweefsel. Transport vindt
plaats door transcytose, dus vesikeltransport door het cytoplasma van de cel heen.
• Gefenestreerde capillairen met fenestrae en een diafragma: en wordt omgeven
door een continue lamina basalis. Transport vindt plaats door fenestrae, we vinden dit
type terug in endocriene klieren en in het darmkanaal.
• Gefenestreerde capillairen met fenestrae zonder diafragma: omgeven door een
dikke basale lamina. De fenestrae laten vloeistof en kleine deeltjes door. Dit type
vinden we terug in de nierglomeruli.
• Leversinusoïden: capillairen bekleed met een aaneengesloten laag endotheelcellen,
voorzien van fenestrae zonder diafragma. Er is geen lamina basalis en het lumen is
verwijd.
• Discontinue sinusoïden: komen voor in hemopoëtische organen voor, zoals het
beenmerg en de milt. Ze hebben grotere gaten of spleten tussen het endotheel, waar
een gemakkelijke uitwisseling van cellen tussen het bloed en het weefsel plaatsvindt.
• Lymfecapillairen: worden niet-gefenestreerd, tamelijk los endotheel begrensd, zonder
dat een basale lamina aanwezig is.
Een capillair bed is een anstomoserend netwerk tussen terminale arteriolen en postcapillaire
venulen. De terminale arteriolen zijn bekleedt met een enkele laag van dwarse, gladde
spiercellen die onderbroken raakt bij de overgang naar een capillair. De laatste dwarse gladde
spiercel heeft de functie van precapillaire sfincter: oefent controle uit op de doorstroming.
, 2) Bespreek de cellen in het hart die bloeddruk en hartfrequentie bepalen.
Baroreceptoren zijn mechanoreceptoren die zich in de sinus carotis en in de aortaboog
bevinden. Hun functie is om drukveranderingen waar te nemen door te reageren op
veranderingen in de spanning van de arteriële wand. Het baroreflex-mechanisme is een snelle
reactie op veranderingen in bloeddruk.
Wanneer de bloeddruk te hoog stijgt, vuren baroreceptoren in een hoger tempo en
veroorzaken parasympathische stimulatie van het hart. Als gevolg hiervan daalt het
hartminuutvolume. Sympathische stimulatie van de perifere arteriolen zal ook afnemen, wat
resulteert in vasodilatatie. Gecombineerd zorgen deze activiteiten ervoor dat de bloeddruk
daalt.
Wanneer de bloeddruk te laag wordt, neemt de snelheid van het afvuren van de baroreceptor
af. Dit veroorzaakt een toename van de sympathische stimulatie van het hart, waardoor het
hartminuutvolume toeneemt. Het veroorzaakt ook sympathische stimulatie van de perifere
bloedvaten, wat resulteert in vasoconstrictie. Gecombineerd zorgen deze activiteiten ervoor
dat de bloeddruk stijgt.
Het prikkelvormende geleidingssysteem van het hart verzorgt de coördinatie van de contractie
van atria en ventrikels, zodat het hart als een efficiënte pomp functioneert. Het
geleidingssysteem bestaat uit gespecialiseerd hartspierweefsel en omvat:
• Sinuatriale (SA) knoop
- In de wand van het rechteratrium tussen de uitmondingen van de v. cava superior
en inferior
• Atrioventriculaire (AV) knoop
- In de wand van het rechteratrium bij het septum
• Atrioventriculaire (AV) bundel (van His)
- Ontspringt in de AV-knoop en splitst zich in het septum tussen de ventrikels in twee
bundeltakken. De AV-bundel bestaat aanvankelijk uit dezelfde kleine cellen als die
waaruit de knopen bestaan, maar na splitsing nemen deze cellen geleidelijk in
omvang toe, tot hun diameter groter wordt dan gewone hartspiercellen → Purkinje-
vezels
• Purkinje-vezels
- Vormen het geleidingssysteem. Deze cellen hebben centraal gelegen kernen; de
myofibrillen zijn schaars en liggen verspreid aan de periferie. De cel is rijk aan
glycogeen. Het sarcoplasmatisch reticulum is slecht ontwikkeld, maar er zijn veel
mitochondriën. De cellen zijn door nexusverbindingen elektrisch gekoppeld.
- Purkinje-vezels zijn verantwoordelijk voor een snelle prikkeloverdracht en
verzorgen het hartritme en de contracties ter plaatse.
Hartspiercellen kunnen spontaan contraheren, zonder dat ze van het zenuwstelsel impulsen
ontvangen (prikkelgeneratie). Ook gekweekte hartspiercellen in vitro contraheren met een
eigen ritme. In situ zijn de hartspiercellen via nexusverbindingen in de laterale celmembranen
gekoppeld tot functionele complexen. De cellen die het snelst contraheren, kunnen hun
contractietempo ‘opleggen’ aan de andere cellen.
Normaliter fungeren de cellen van de SA-knoop als gangmaker (pacemaker) van de
hartcontractie: direct ten opzichte van de atriale hartspiercellen, indirect door stimulatie van de
AV-knoop en van de ventrikels via de Purkinje-vezels. Zowel het orthosympathische als het
parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel draagt bij aan de innervatie van het
hart. In de gebieden dicht bij de SA- en ook de AV-knoop bevinden zich veel zenuwvezels en
ganglioncellen.
,Deze zenuwvezels kunnen de frequentie van de hartslag beïnvloeden door een effect op de
SA-knoop. Prikkeling via de parasympathicus (de n. vagus) heeft een vertraging van de
hartslag tot gevolg, terwijl een prikkeling via de sympathicus het hartritme versnelt. De
sensibele innervatie van het hart is gelegen in vrije, afferente zenuwuiteinden die zich tussen
de vezels van het myocard bevinden. Deze zenuwuiteinden registreren de pijn in het geval
van angina pectoris. Die pijn kan optreden bij een gedeeltelijke afsluiting van een coronaire
arterie, die op haar beurt regionaal zuurstoftekort veroorzaakt. Daarnaast zijn er ook
rekkingsgevoelige zenuwuiteinden. + Chemoreceptoren: zie vraag 3
3) Bespreek de chemoreceptoren ter hoogte van het carotislichaampje.
Chemoreceptoren zijn cellen die reageren op chemische veranderingen in het bloed, met
name chemische concentraties in CO2, O2 en H+ (pH). Wanneer chemoreceptoren een
verandering in CO2, O2 en H+ detecteren, sturen ze impulsen naar het cardiovasculaire
centrum. Er zijn twee soorten chemoreceptoren: perifere chemoreceptoren en centrale
chemoreceptoren. Perifere bevinden zich in carotislichamen in de halsslagader en
aortalichamen langs de aortaboog.
Perifere chemoreceptoren (carotis- en aortalichamen) detecteren veranderingen in arteriële
bloedzuurstof en initiëren reflexen die belangrijk zijn voor het handhaven van homeostase
tijdens hypoxemie (tekort aan O2 in het bloed).
Wat hun specifieke functie betreft, helpen perifere chemoreceptoren om de homeostase in het
cardiorespiratoire systeem te handhaven door de concentraties van bloed-gedragen
chemicaliën te bewaken. Deze polymodale sensoren reageren op variaties in een aantal
bloedeigenschappen, waaronder lage zuurstof (hypoxie), hoge kooldioxide (hypercapnie) en
lage glucose (hypoglykemie).
4) Vergelijk de structuur van de arteria en vena femoralis.
a. femoralis = musculeuze arterie (verdelingsarterie)
• Tunica intima
- Endotheel
- subendotheliaal BW
- Altijd lamina elastica interna, meestal meanderachtig geplooid
• Tunica media
- Goed ontwikkeld met circulair verlopende gladde spieren
- Glycosaminoglycaanrijke extracellulaire matrix (collageen en elastine)
• Tunica adventitia
- longitudinale vezels die naar buiten losser worden;
- alleen bij grote vaten membrana elastica externa
➔ Musculeuze arteriën, met een diameter van enkele millimeters en meer, hebben een
drielagige wand. Tussen de intima en de media vindt men altijd een lamina elastica
interna. Deze laag is door de contractie van de gladde spieren op een karakteristieke
meanderachtige manier geplooid. Dit patroon maakt het gemakkelijk arteriën in een
coupe te herkennen.
Musculeuze arteriën hebben een goed ontwikkelde media, opgebouwd uit gladde
spiercellen, soms tot veertig spiervezels dik. De spiervezels zijn nagenoeg circulair
georiënteerd, in feite spiraalvormig met een kleine spoel. De oriëntatie kan tussen
opeenvolgende lagen een beetje veranderen, wat bijdraagt aan de stevigheid van de
wand. Tussen de spiervezels liggen collagene en elastische vezels in een
glycosaminoglycaanrijke extracellulaire matrix. De binnenlaag van de adventitia
bestaat uit longitudinale vezelbundels, die naar buiten losser worden. Alleen bij grote
vaten vindt men een lamina elastica externa
, v. femoralis = grote vene
• Tunica intima
- Duidelijk ontwikkeld
- endotheel
- dunne subendotheliale BW laag
• Tunica media
- Duidelijk dunner dan bij arteriën
- Meer BW tussen lagen gladde spieren
• Tunica adventitia
- Vormt grootste deel van de wand
- Gladde spiervezels tussen de longitudinaal verlopende bundels BW vezels
- Longitudinaalverlopende BW vezels
➔ Grote venen hebben een duidelijk ontwikkelde tunica intima. De tunica media is relatief
dunner dan in arteriën, met meer bindweefsel tussen de lagen gladde spiercellen, die
ook in de lengte georiënteerd kunnen voorkomen. De adventitia vormt het grootste deel
van de wand. In de binnenste lagen van de adventitia komen bundels gladde
spiercellen voor, die even als de bindweefselvezels een longitudinale oriëntatie tonen.
Venen, vooral die van de ledematen, bezitten kleppen; deze bestaan uit één of twee
halvemaanvormige plooien, die de bloedstroom alleen in de richting van het hart
doorlaten. De kleppen bevatten geen spierweefsel. Het zijn plooien van de intima met
in het centrum een bindweefselskelet; in de randen is er een concentratie van elastine.
A. femoralis V. femoralis
Tunica intima Endotheel met hieronder weinig Endotheel met hieronder dunne laag
subendotheliaal BW subendotheliaal BW
Membrana elastica interna Aanwezig en sterk geplooid (sterke -
grens)
Tunica media Dikke spierlaag met circulair Maar enkele (2) lagen glad
verlopende gladde spieren en ECM spierweefsel, tussen de lagen
rijk aan collageen en elastine collageen en elastisch BW
Membrana elastica externa Aanwezig (sterke grens) -
Tunica adventitia Longitudinale vezels die naar buiten Grootste deel van de wand, bevat
toe losser worden, gaat over in het longitudinaal verlopende bundels
omliggende BW gladde spiercellen en collagene
BW-vezels
5) Bespreek de structuur van de milt aan de hand van het verloop van de
bloedvaten.
Een snede door een verse milt toont een dieprode massa, de rode pulpa die het grootste deel
van het parenchym bevat (parenchym = centrale arteriën in de milt), met daarin geïsoleerde
vlekken van witte pulpa. Deze twee termen geven enigszins aanleiding tot verwarring als we
microscopische coupes gaan bekijken.
De milt is omgeven door een kapsel van onregelmatig dicht bindweefsel van waaruit trabekels
het parenchym van de milt binnendringen. Uit de trabekels ontstaat een fijn netwerk van
reticulair bindweefsel. Omdat de milt eigenlijk een filter is, ingeschakeld in de bloedbaan, is
het het makkelijkste het preparaat te bespreken aan de hand van de gevolgde bloedstroom.
• De miltarterie (a. lienalis) komt via het hilusgebied het orgaan binnen, loopt via het
bindweefselkapsel en vertakt in de trabekels (trabekelarteriën).
• Wanneer aftakkingen van de trabekelarteriën de bindweefseltussenschotten verlaten
en het parenchym binnendringen worden ze omgeven worden door een peri-
arteriolaire lymfocytenschede (PALS; zie verder). Gezien hun centrale ligging in het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller goormansamber1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.51. You're not tied to anything after your purchase.