Dit document is een samenvatting van katern 2 tot en met 8. Door middel van grafieken en tabellen in deze samenvatting wordt de theorie duidelijker. Alles wat je nodig hebt voor je economie examen, zit in deze samenvatting. Veel succes met leren
Katern 2
hoofdstuk 1 markt en vraag
1.1 De vraag in de markt.
Een markt is het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product. De vraag is de
hoeveelheid producten die de klanten willen kopen. Het aanbod is de hoeveelheid producten die de
verkopers willen verkopen.
Er zijn twee verschillende soorten markten:
1. Concrete markt; een markt met een zichtbare en vaste ontmoetingsplaats. (Winkel)
2. Abstracte markt; een markt met geen concrete ontmoetingsplaats waar vragers en
aanbieders elkaar ontmoeten. (Huizenmarkt, arbeidsmarkt)
De betalingsbereidheid is het maximale bedrag dat een koper wil betalen voor een product. Dit
verschilt per koper. Voor aanbieders van producten is het erg belangrijk om te weten wat de
betalingsbereidheid voor een product is, want zij willen graag de hoeveelheid weten van het aantal
producten dat verkocht wordt bij verschillende prijzen. Zo kan de verkoper zien bij welke prijs de
omzet het hoogst is (omzet = afzet x verkoopprijs)
De betalingsbereidheid van een consument voor een product bij verschillende prijzen kun je laten
zien met een individuele vraaglijn. Deze geeft het verband aan tussen de prijs en de gevraagde
,hoeveelheid van een product van de individuele koper. (Oorzaak op de y-as; veranderende prijs,
gevolg van de veranderende prijs op de x-as; verschillende gevraagde hoeveelheden). De collectieve
vraaglijn geeft het verband aan tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid van een product van de
gezamenlijke kopers. Deze maak je door de vraag van een groep consumenten bij de verschillende
prijzen bij elkaar op te tellen. De collectieve vraaglijn kan worden weergegeven in een formule met
een eerste graadsvergelijking. Deze vergelijking heet de vraagfunctie: Qv = ap + b
- Qv = gevraagde hoeveelheid van een product
- P = prijs van een product
- A en b zijn getallen die per situatie kunnen verschillen
1.2 De vraag veranderd
Factoren die de collectieve vraag bepalen (vraagfactoren)
- Het inkomen van consumenten. Inkomen stijgt -> betalingsbereidheid neemt toe -> vraag
neem toe.
- De prijs van andere goederen zoals substitutiegoederen en complementaire goederen.
Substitutie goederen zijn producten die andere producten kunnen vervangen
(tablet/minilaptop). Complementaire goederen zijn producten die elkaar aanvullen.
(Printer/printerinkt)
- De voorkeuren van consumenten
- Het aantal consumenten.
Als een goed in prijs stijgt dan neemt de gevraagde hoeveelheid af. Als een goed in prijs daalt dan
neemt de gevraagde hoeveelheid toe. De verandering van de prijs van het product heeft een
verschuiving op of langs de vraaglijn tot gevolg. Hierbij nemen we aan dat de andere vraagfactoren
beïnvloeden, constant blijven (Ceteris paribus). Als niet de prijs, maar een van andere belangrijke
vraagfactoren verandert, zie je een verschuiving van de hele vraaglijn naar links of naar rechts.
1.3 de invloed van de prijs op de vraag
In welke mate een prijsverandering zorgt voor een verandering in de gevraagde hoeveelheid, kun je
uitrekenen met de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid: de mate waarin een relatieve
prijsverandering zorgt voor een relatieve verandering van de gevraagde hoeveelheid. Als de prijs
stijgt, dan daalt de gevraagde hoeveelheid (en andersom). De prijselasticiteit van de vraag is in de
meeste gevallen negatief.
Prijselasticiteit van de vraag = verandering van de gevraagde hoeveelheid (%): verandering van de
prijs (%). Als het getal van de elasticiteit zonder minteken kleiner is dan 1, dan spreek je van een
inelastische vraag. De procentuele verandering van de vraag is dan kleiner dan de procentuele
verandering van de prijs. Als het getal groter is dan 1, dan reageert de gevraagde hoeveelheid relatief
sterk op een verandering van de prijs en spreek je van een elastische vraag.
,Of de vraag naar goederen wel of niet sterk reageert op een verandering van de prijs, is onder meer
afhankelijk van:
- Het bestaan van substituten. Als er substituten zijn, zullen vragers bij een prijsverhoging
overstappen naar een ander goed.
- Het soort goed. Bij noodzakelijke goederen, zal de vraag inelastisch zijn. Bij luxe goederen
heeft de consument de mogelijkheid om het goed niet te kopen. De vraag zal dan meer
elastisch zijn.
- De termijn die je in beschouwing neemt. Op lange termijn is het mogelijk om een alternatief
te bedenken, op korte termijn is dit vaak moeilijker.
De vraaglijn van inelastische producten heeft een steil verloop. Een prijsverandering heeft relatief
weinig invloed op de gevraagde hoeveelheid. De vraaglijn van luxe producten heeft een vlak verloop.
Een prijsverandering heeft relatief veel invloed op de gevraagde hoeveelheid.
Als je een goed, waarvan de vraag
prijselastisch is, in prijs verhoogt,
dan zal de omzet dalen. Een
prijsstijging leidt dan tot een
sterke daling van de gevraagde
hoeveelheid. Als de hoeveelheid
sterker daalt dan de prijs stijgt,
dan zal de omzet dalen.
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag: de invloed van de relatieve prijsverandering van een
product op de vraag naar een ander product.
Kruislingse prijselasticiteit van de vraag = verandering van de gevraagde hoeveelheid van goed A
(%): verandering van de prijs van goed B (%)
Als er sprake is van substituten, dan is de kruislingse prijselasticiteit van de vraag positief. Als er
sprake is van complementaire goederen dan is de kruislingse prijselasticiteit van de vraag negatief.
1.4 de invloed van inkomen op de vraag
Een vergroting van je inkomen zorgt ervoor dat je meer kunt kopen. Net zoals de prijs heeft dus ook
het inkomen invloed op de gevraagde hoeveelheid goederen. Inkomenselasticiteit van de vraag: in
welke mate een relatieve inkomensverandering zorgt voor een relatieve verandering in de gevraagde
hoeveelheid.
Inkomenselasticiteit van de vraag = verandering van de gevraagde hoeveelheid (%): verandering in
het inkomen (%)
Bij een inkomensstijging zal de vraag in de meeste gevallen stijgen. De inkomenselasticiteit is dan
positief. Bij een inkomensstijging verschuift de vraaglijn naar rechts en bij een inkomensdaling naar
links. Inferieure goederen: producten die als kenmerk hebben dat de vraag ernaar in verhouding tot
, het inkomen daalt als het inkomen stijgt. Bij inferieure goederen is er sprake van een negatieve
inkomenselasticiteit. Een stijging van het inkomen leidt dan tot een daling van de vraag naar deze
goederen.
Het
verband tussen inkomen en uitgaven die je doet aan
een bepaald goed:
- Noodzakelijke goederen. Je ziet dat ook als
er geen inkomen is, er toch uitgaven zijn.
- Luxe goederen. De uitgaven aan luxe
goederen starten pas als iemand genoeg
inkomen heeft voor de noodzakelijke
uitgaven. Drempelinkomen: het inkomen
dat bereikt moet worden voordat aan een (luxe) product geld uitgegeven wordt.
- Inferieure goederen. Als het inkomen stijgt, dan wordt er minder geld aan inferieure
goederen uitgegeven.
Hoofdstuk 2 markt en aanbod
2.1
Verkoopbereidheid: de prijs waartegen een producent producten wil aanbieden. Als de verkoopprijs
van een product hoog is, zullen veel aanbieders dat product willen aanbieden. Op dat product is dan
veel winst te behalen. De verkoopbereidheid van de producent ligt hoog.
Kosten van een producent:
- Constante kosten (vaste kosten): kosten die niet veranderen naarmate je meer of minder
gaat produceren. (huur van een gebouw, verzekering)
- Variabele kosten: kosten die veranderen naarmate je meer of minder gaat produceren.
(transportkosten, kosten van grond- en hulpstoffen)
Totale kosten: totale variabele en constante kosten opgeteld.
TK = TVK + TCK
Proportioneel variabele kosten: variabele kosten die per eenheid product gelijk blijven als de
productieomvang stijgt.
Een ondernemer wil niet alleen weten hoe hoog zijn kosten in totaal zijn, maar ook hoeveel elk
product kost.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller carlijnk1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.88. You're not tied to anything after your purchase.