Dit document is een samenvatting van de onderwerpen die het vaakst terugkomen in de toets. Als je dit goed leert, dan is er een grote kans dat je de toets behaalt. Alle vakken die gegeven worden, staan in dit document beschreven.
Nederlands
1. Mondelinge taalvaardigheid
Taalverwerving: wordt bepaald door een aantal verschillende
vaardigheden.
1. Cognitief inzicht
2. Sociale ervaring
3. Sensorische waarneming
4. Fijn motorische beheersing van de spraakorganen
Voor een goede taalverwerving is er intensieve interactie nodig tussen
kind en ouders/kind en leerkrachten.
Theorieën:
1. Behaviorisme
Taal leren door imitatie. Kinderen bootsen de taal die ze in hun omgeving
horen na. Meest frequente woorden, het eerst geleerd. Goedkeuring
ouders speelt een rol (papa/mama gelukkig) Zal die woorden meer gaan
herhalen. In de praktijk anders Kinderen produceren zinnen die ze nog
nooit eerder gehoord hebben: ‘Ik ben gevald.’ Kinderen leren de woorden
die verwijzen naar dingen in hun omgeving. Zoals stoel, auto, eten.
Voorbeeld van ouders is noodzakelijk om de taal te leren.
2. Creatieve constructietheorie (mentalisme)
Niet imiteren, maar beschikken over een aangeboren taalvermogen
waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen. kind kan
elke willekeurige taal leren. Met het aangeboren taalvermogen is een kind
in staat om zelf structuur te ontdekken, zinnen die nog nooit eerder zijn
gehoord. De volgorde waarin een kind zich een taal eigen maakt, wordt
bepaald door biologische rijping. Vanaf een jaar of 1 beginnen ze met
produceren van taal, hersenen goed ontwikkeld. Creatieve manier waarop
een kind met behulp van taalvermogen zelf zijn taal construeerde.
3. Interactionele benadering
Belang van aangeboren taalleervermogen, maar benadrukt dat het
taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen een kind en andere
moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van een taal. Taalaanbod
moet afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind. Ouders passen dit
vaak onbewust toe. Ze spreken op een hogere toonhoogte, articuleren
duidelijker, gebruiken korte zinnen, concrete woorden en herhalen vaak.
kind mogelijkheid allerlei hypotheses op te stellen over de betekenis
van woorden en de regels van de taal. Nodige fouten maken,
noodzakelijke stappen op weg naar het leren van de taal.
,Eerste taalverwerving
Taal bestaat uit verschillende niveaus:
- De taalontwikkeling begint op fonologisch niveau met het vormen
van spraakklanken. Een baby van een paar maanden produceert
alleen nog losse spraakklanken. ‘ah, ah’ of ‘buh, buh’. Maar het is
wel de eerste stap in de taalontwikkeling.
- Kinderen ontwikkelen zich ook op morfologisch niveau, waarbij het
gaat om de manier waarop woorden gevormd worden. Kinderen
maken zich geleidelijk aan de regels voor de opbouw van
Nederlandse woorden eigen. In het begin: ‘gevald’ of ‘geloopt’. Maar
in de loop van hun taalontwikkeling leren ze de correcte vormen
‘gevallen’ of ‘gelopen’.
- Ook op semantisch niveau , waar het gaat om de betekenis van
woorden, ontwikkelen kinderen zich. Ze leren niet in 1 keer de
exacte betekenis van een woord. Zo kan het voorkomen dat een
kind eerst alle dieren aanduidt met het woord ‘paard’ of voor de
tegenstelling warm-koud steeds het woord ‘warm’ gebruikt.
- Op het syntactisch niveau van de taal leren kinderen de regels die er
zijn voor het combineren van woorden. Eerst korte onvolledige
zinnen ‘Waar bal?’ , daarna volledige zinnen ‘Waar is de bal?’
- Pragmatisch niveau, maakt zich de regels eigen voor het gebruik
van de taal en de communicatie tussen mensen. Een kind moet
bijvoorbeeld leren dat het tactischer is om de zin ‘Zou ik er even
langs mogen?’ te gebruiken in plaats van ‘Aan de kant jij!’
Leren van taal is een totaalproces waarbij een kind met alle niveaus
tegelijk bezig is.
Taalontwikkelingsfases:
1. Prelinguale periode 0-1 jaar
2. Linguale periode
- vroeg linguale periode 1-1,5 jaar
- differentiatiefase 2,5-5 jaar
- voltooiingsfase 5-9 jaar
Pre linguale periode 0-1 jaar
- Pasgeboren baby’s kunnen al binnen een maand fonemen van elkaar onderscheiden
- Vocaliseren (uhuhuh) = produceren van bepaalde spraakklanken
- Brabbelen (vanaf 6 maanden) medeklinker-klinker combinatie heeft al een
communicatieve functie.
Vroeg linguale periode 1-2 jaar
, - Eerste actieve woordgebruik meestal rond 1 jaar. ‘eenwoordzin’ (poes) Ze zeggen een
woord, maar bedoelen veel meer. ‘Poes ik wil jou aaien’ concepten labelen.
- Rond 18 maanden: 50 woorden (werkwoorden en zelfstandige naamwoorden)
woordcombinaties.
- Classificeren: ‘een kruk is ook een stoel’ over extensie (alle dieren zijn koeien)/ onder
extensie (koek=lange vinger)
- Telegramstijl: twee woord zinnen ‘Kindje nou?’ ‘Mama jas’.
Differentiatie periode 2-5 jaar
- Vanaf 2,5 jaar= woordcombinaties en woordvolgorde worden belangrijker en er komen
woordverbuigingen voor (meervoud). ‘Kindje tanden poetsen.’
- In de peuter- en kleutertijd is er vaak sprake van over regularisatie. Een regel die ontdekt
wordt, wordt overal toegepast. (hij loopte, de veelste appels’)
- Het pragmatische aspect van taal wordt steeds belangrijker. ‘Ik moet snoep’ ‘Ik zou graag
snoep willen.’ Het taalgebruik wordt aangepast aan de situatie/gesprekspartner
- Passieve/lijdende vorm wordt vanaf zesjarige leeftijd toegepast (‘Klaas wordt door de juf
geholpen’)
Voltooiingsfase 5-9 jaar
- Eind periode taal beheerst als een volwassene
- Verschil grootte woordenschat 5/6 jarige 3000/4000 woorden Volwassene 50.000/100.000
woorden.
- Lange zinnen, verkleinwoorden, enk., meerv. Nog moeilijk.
- Niet meer zo ongedwongen en spelendonderwijs als in de voorafgaande fase.
Taalontwikkeling schoolperiode
- Rond 5/6 jaar lijkt het taalgebruik al heel erg op dat van een volwassene.
- Taalbegrip verloopt vaak synchroon met de cognitieve ontwikkeling.
Voorbeelden:
1. Een wat-vraag gaat over iets concreets, een waarom-vraag vraagt naar een reden/doel.
2. Om voorzetsels als onder/boven/naast te kunnen gebruiken, moet het kind zich eerst in de
ruimte kunnen oriënteren.
‘Meta linguïstisch bewustzijn’ “Rond een jaar of 5 krijgen kinderen steeds meer inzicht in de taal zelf.
Kinderen zien in hoe taal werkt en dat ze kunnen spelen met taal. Woordgrapjes/geheimtaal en
vreemde talen worden heel interessant gevonden.
Tweedetaalverwerving (hoe je het tot je neemt (ontwikkelen))
Proces tweede taal, is anders dan het leren van een eerste taal.
Betekenis voor het taalonderwijs
Interactief taalonderwijs
1. Betekenisvol leren (routines en ankers)
Onderwerpen moeten aantrekkelijk zijn, taken moeten functioneel zijn.
Routines:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilse14. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.12. You're not tied to anything after your purchase.