Compacte maar duidelijke college aantekeningen voor het vak MTO A inleiding methodenleer. Goed cijfer gehaald met alleen naar de colleges gaan en uitgebreide aantekeningen opschrijven. Gaat vooral over alle experimentele designs (one shot case study, pretest posttest, solomon four group,,.............
Algemene info
Survey: voor het generaliseren
Experiment: zelf opzetten, observeren,
Beschikbare data: voorafgaande onderzoeken / data die je van onderzoek kan ophalen / is al
bijgehouden
Veldonderzoek: in natuurlijke omgeving zelf noteren
Verschil tussen proposities & hypothesen
Theorie: wat groter stuk over hoe iets in de wereld werkt. Racisme ontstaan
Propositie: kleiner stukje van de theorie. Bouwsteen, specifieker. Zegt iets over effect land waar je
geboren bent of je racistisch bent. Algemener dan hypothese.
Hypothesen: nog specifieker, testbaar. Specifieker dan propositie.
Relatief belang: hoe sterk elke oorzaak is. Balgevoel en conditie bijv. Meerdere invloeden, welke is
daarin het belangrijkst.
Mediatie: effect wat via iets anders gaat. Hoe ouder je wordt hoe slechter je conditie, minder goed
marathon lopen. Leeftijd heeft niet per se invloed op hoe je de marathon loopt maar op je conditie
en die heeft invloed op het lopen van marathon.
Moderatie: als een effect sterker/minder sterk wordt gemaakt. Oudere mensen meer effect dan
jongere mensen.
Onecht verband: hoe meer brandweerauto’s hoe meer vuur. 2 dingen lijken samen te hangen maar
er is 1 reden voor beide variabelen.
Interne replicatie: elaboratie geen verandering. De 3e variabele heeft dus blijkbaar geen effect op
de andere 2 want het blijft hetzelfde.
Eenheid van analyse: waarover je je uitspraak wilt doen. Het kleinste waarover je iets wil weten. .
Eenheid van observatie: wat je gaat bekijken
Eenheid met het kleinste detail in de hypothese
Buffering effect: moderatie effect, het effect wordt minder. Jongeren minder effect erop.
Spurious effect:
Intensifier effect: moderatie effect, het effect wordt meer. Ouderen meer effect erop.
Disorter effect (simpsons paradox): het lijkt het een, maar is tegenovergesteld. Mannen meer
aangenomen, o toch niet het zijn meer vrouwen.
Mogelijkheid om individuen in hun natuurlijke omgeving te observeren = veldonderzoek
Mogelijkheid om de onderzoeksresultaten te generaliseren = survey onderzoek
Mogelijkheid om formeel te toetsen of een sociale gebeurtenis of feit invloed uitoefent op het
gedrag of de mening van mensen = experiment
Mogelijkheid om nieuwe en relatief onbekende sociale problemen te onderzoeken = veldonderzoek
Conceptualisering verduidelijking en definiëren van de concepten
Operationaliseren observeerbaar maken van concepten ,meetbaar maken. In hoeverre is iets
aanwezig?
Betrouwbaarheid precisie en consistentie van de meting (target foto waar je op richt). Test vaker
afnemen steeds zelfde antwoorden.
,Validiteit de mate waarin het instrument meet wat het beoogt te meten.
Essentieel: hoe test je betrouwbaarheid en validiteit van een meetinstrument. Herkennen wanneer
een test van de kwaliteit van een meting te maken heeft met betrouwbaarheid dan wel met
validiteit.
Split-halves methode variabelen in 2e splitten, correleren ze? Aantal vragen zeggen ze is wel
betrouwbaar, andere helft dat ze niet betrouwbaar is, dat is raar. Wijzen de variabelen op hetzelfde.
Schaal hoort te correleren.
Index verzameling variabelen die niet hoeven te correleren.
Tentamen: denk na over de praktijk. In theorie kan het kloppen maar soms liggen onderwerpen
gevoelig (politieke keuze).
College week 1
Priming: mensen iets leren/beïnvloeden zonder dat ze het doorhebben (chicken wings).
Hoofdstuk 1: Grondvormen van sociale wetenschappen
Experimenteel onderzoek
Survey onderzoek
Veldonderzoek observatie
Beschikbare data
Voordelen/nadelen/wanneer gebruiken
Hoofdstuk 2: Cornerstones of social research
Proposities: algemene stelling over een regelmaat in de handeling (of opinie) van mensen
Theorie: verklaring geven voor de propositie of set aan proposities (niet speculeren), waarom?
Hypothese: toepassen van de propositie in concrete situatie
Inductively inducted research project
Cirkel van theorie naar hypothese naar observaties naar empirische veralgemenisering. Theorie
hypothese is deductief. Observaties empirical generalisations is inductief.
Johan Denollet’s D-personality: 2 aspecten van personality NA negative affectivity & SI social
inhibition. D-type = Distress = combining NA + SI.
Deductively induced research project
Blau & Duncan: ongelijkheden die er zijn worden gereproduceerd. In dezelfde sociale klasse terecht
komen. In het model alleen gekeken naar de vader. Opleiding kind, baan, vaders baan en opleiding.
Hoofdstuk 3: Concepten, variabelen en hypothesen
Concepten: algemene abstracte omschrijving van een fenomeen (etnocentrisme/leeftijd).
Variabele: empirische manifestatie (hoe je het kan zien) van een concept (schaal die etnocentrisme
meet).
(Enkelvoudige bivariate)Hypothese: verwacht verband tussen 2 (of meer) variabelen dat kan worden
onderzocht (vb: vrouwen zijn gemiddeld gezien minder etnocentrisch dan mannen). X =
onafhankelijke variabele (oorzaak), Y = afhankelijke variabele (gevolg). VB: hoe hoger de emotionele
intelligentie van een persoon is hoe hoger het bedrag dat iemand aan goede doelen besteed =
metrische variabele (nominaal/categorisch als de variabele gewoon wel of niet zo is bijv depressief).
Ordinale variabelen categorieën staan in een bepaalde volgorde (helemaal, neutraal, niet
helemaal).
, Meervoudige hypothese: verwacht verband tussen een afhankelijke Y en meerdere onafhankelijke
variabelen X1…n. 4 types:
1) Relatief belang van onafhankelijke variabelen (meervoudige oorzakelijkheid) in het verklaren van
de afhankelijke variabelen. Accenten leggen, X1 belangrijker dan X2 (++).
2) Mediatie: interpreterende hypothese, de invloed van de onafhankelijke variabele (X1) op de
afhankelijke variabele (y) is niet direct maar loopt via het effect van X1 op de mediërende of
interveniërende variabele (x2) = indirect effect. X1 - X2 + Y
Gedeeltelijke mediatie: direct + indirect effect. Ook een direct effect wat losstaat van mediatie. Een
effect op zich.
3) Modererend effect: interactiehypothese, invloed X op Y is conditioneel op moderator (X2) of het
effect van X1 op Y is verschillend naar geland de waarde van moderator X2. Conditioneel effect
(versterkend of verzwakkend). X1Y Van onderaf pijl naar het midden X2.
4) Schijnverband (spuriousness): gemeenschappelijke oorzaak (antecedent). Verklarende hypothese,
geobserveerd verband tussen X1 en Y is slecht ‘schijn’ want te verklaren vanuit de
gemeenschappelijke oorzaak X2. X2 naar boven X1
X2 naar voren Y
Het conceptueel model
Grafische representatie van een set logisch samenhangende hypothesen: totaalplaatje. X1, X2, X3
met pijlen en +/- aangegeven naar Y.
Causaliteit
onechte verbanden (nonspuriousness). Als op hetzelfde moment aan alle oorzaken wordt voldaan.
- Associatie statistisch verband tussen variabelen. Onderzoek uitgevoerd en samengebracht
tot analyse. Geen perfect verband, er is een verband. Zwakke verbanden door meetfouten
(gebrekkige precisie) en multicausaliteit (elke variabele vertelt een klein stuk van het verhaal)
- Richting van het verband oorzaak gaat vooraf aan gevolg. Onafhankelijke variabele
beïnvloed afhankelijke variabele niet andersom. Soms voor de hand liggend (geboorte), niet
altijd.
- Afwezigheid van onechte verbanden Verband tussen variabelen mag niet worden
verklaard door externe (extraneous) variabelen/antecedenten (wat vooraf gaat aan alle x/y
variabele, gemeenschappelijke oorzaak). Controle op antecedenten is noodzakelijk voor het
vaststellen van causaliteit. Hoe meer controlevariabelen hoe waarschijnlijker de relatie.
Eenheid van analyse = over wie of wat uitspraken worden gemaakt (workteam)
Eenheid van observatie = waar observeer je het (ondervraag manager met eigenschappen team).
Geneste design = meerniveau data (multilevel). Data die zich niet beperken tot de verzameling van
gegevens op 1 bepaald niveau van eenheid van analyse. Combinatie gegevens verwijzend naar
verschillende eenheden van analyse. Individuen behoren tot groepen.
- Bronnen voor groepsgegevens: Nationale/regionale statistieken. Data uit andere
onderzoeken (koppeling op groepsniveau). Aggregeren vanuit individuele data.
Bepalen van eenheid van analyse wanneer hypothesen verwijzen naar meerniveau-data. 1: bepaal
eenheid van analyse per variabele vermeld in de hypothese. 2: eenheid van analyse die nodig is om
hypothese te toetsen is vaak die met kleinste detail (case>subgroep>groep)
Logical fallacies (misvattingen)
Conclusies trekken op een bepaald niveau op basis van resultaten op een ander niveau.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller moniquemartens03. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.16. You're not tied to anything after your purchase.