Medisch Fundament: De tractus circulatorius
Anatomie van het bloed
Bloed en lymfe rekenen we tot het transportweefsel. Het
lijkt vreemd om bloed, dat een vloeistof is, een weefsel
te noemen. Toch is het dat wel op grond van de definitie
van een weefsel: een groep qua bouw en functie met
elkaar overeenkomende cellen bijeengehouden door een
tussencelstof. Bloed en lymfe zijn dus transportweefsels.
Het specialisme dat zich bezighoudt met het bloed is de
hematologie en de specialist die zich hiermee
bezighoudt, de hematoloog, is een gespecialiseerde
internist.
Ons bloed (sanguis) bestaat voor 40% uit cellen en voor
60% uit bloedvloeistof: het bloedplasma.
We kunnen de bloedcellen verdelen in drie groepen:
de erytrocyten: de rode bloedcellen;
de leukocyten: de witte bloedcellen;
de trombocyten: de bloedplaatje.
De opbouw van het bloed
Erytrocyten zijn voor ons belangrijk als zuurstof transporterende cellen. Hemoglobine is een
wezenlijk bestanddeel van een rode bloedcel. Hemoglobine is een ijzerhoudend eiwit dat het
vermogen heeft om zuurstof te binden.
Leukocyten zijn witte bloedcellen en ze spelen een belangrijke rol in ons afweersysteem tegen
antigenen. Leukocyten komen in twee verschillende vormen voor.
We onderscheiden:
leukocyten met korrels: granulocyten
leukocyten zonder korrels: agranulocyten
De granulocyten kunnen we nog verder onderverdelen in:
eosinofiele of acidofiele
neutrofiele
basofiele granulocyten
Granulocyten spelen een rol in de afweer (het zijn fagocyterende cellen).
Agranulocyten kunnen we verder onderverdelen in:
monocyten
Lymfocyten
Agranulocyten spelen eveneens een rol in de afweer. Monocyten zijn fagocyten. Het bijzondere aan
lymfocyten is dat deze in staat zijn om antistoffen tegen antigenen te vormen, dus actief zijn in de
humorale afweer. Ze komen zowel in het bloed als in de lymfe voor.
Trombocyten of bloedplaatjes spelen een rol in de bloedstolling. Vergeleken met de andere typen
bloedcellen zijn trombocyten erg klein.
Het bloedplasma bestaat voor 90% uit water, de overige 10% bestaat uit stoffen als eiwitten,
mineralen en dergelijke. Bloedplasma heeft naast een transportfunctie ook een belangrijke functie
voor de bloedstolling. Hiervoor zorgt o.a.het eiwit fibrinogeen.
,Alle bloedcellen hebben dezelfde oorsprong: de pluripotente stamcel en worden gevormd in het
rode beenmerg dat we vinden in de platte beenderen zoals het borstbeen. We noemen de
bloedvorming die in het rode beenmerg plaatsvindt de myeloïde bloedvorming. In de lymfoïde
weefsels, die zich onder andere in de lymfklieren en de milt bevinden, rijpen bloedcellen uit.
Fysiologie van het bloed
Ons bloed heeft een aantal functies: een transportfunctie, een regulerende en een homeostatische
(evenwichtbewarende) functie. Bovendien heeft bloed het vermogen om te stollen en een functie in
de afweer tegen ziektekiemen.
Dat bloed een transportfunctie heeft, blijkt al uit de naam van de weefselsoort: transportweefsel.
Bloed vervoert allerlei stoffen. Het voert voedingsstoffen aan en tegelijkertijd afvalstoffen af.
Rode bloedcellen hebben het vermogen om gassen te binden: zuurstof (O2) en koolzuurgas (CO2)
worden door het eiwit hemoglobine in de rode bloedcellen vervoerd. De belangrijkste functie van de
erytrocyten is dus die van zuurstoftransporteur. Onze organen en overige lichaamsdelen hebben
zuurstof nodig om te kunnen functioneren. Hemoglobine bestaat uit het eiwit globuline en het
ijzerhoudende haem, dat een zuurstofbinder bij uitstek is. IJzer is erg belangrijk en moet daarom deel
uitmaken van onze voeding.
De tweede functie van het bloed is de homeostatische: regulerende en evenwichtbewarende.
Wanneer bijvoorbeeld één plaats van het lichaam door verhoogde activiteit warmer wordt, dan zorgt
ons bloed ervoor dat deze warmte ter plaatse wordt opgenomen en over het hele lichaam wordt
verdeeld. Door middel van regulering van de huiddoorbloeding zorgt het lichaam voor aanpassing
van de lichaams-temperatuur aan de buitentemperatuur. Verder zorgt het bloed voor het evenwicht
tussen zure en alkalische stoffen in ons lichaam. Dreigt ons bloed bijvoorbeeld als gevolg van
bepaalde stofwisselings-processen te 'zuur' te worden, dan is het bloed zelf in staat om dit teveel te
neutraliseren. Dit noemen we het bufferen van de zuurgraad of het opvangen pH-schommelingen.
Op deze manier blijft de bloedsamenstelling redelijk constant.
Bloed heeft het vermogen te stollen. De medische term voor bloedstolling is coagulatie. Wat gebeurt
er wanneer we een verwonding oplopen en beginnen te bloeden? Het eiwit fibrinogeen zorgt voor
aggregaties ('propjes' bestaande uit bloedplaatjes). Samen met de zogenaamde stollingsfactoren
zorgen deze stoffen elk op hun eigen manier ervoor, dat het bloeden stopt. Vitamine K speelt hierbij
ook een belangrijke rol. Vitamine K wordt in de darm geproduceerd. Wanneer aanmaak van dit
vitamine in de darm verstoord is, dan werkt dit remmend op de vorming van een aantal andere
stollingsfactoren.
Als laatste speelt het bloed een rol in de afweer van ons lichaam tegen antigenen. We zagen al hoe
de leukocyten en dan met name de granulocyten en de monocyten in staat zijn om ziektekiemen
onschadelijk te maken door middel van fagocytose en dat lymfocyten antilichamen kunnen vormen
tegen antigenen. Als er een infectie actief is in het lichaam en als gevolg hiervan het aantal
leukocyten verhoogd is, dan spreken we van leukocytose.
Laboratoriumonderzoek van het bloed
LEUKOCYTEN
In het laboratorium kan er onderzoek worden gedaan naar het aantal leukocyten. Als er te veel
leukocyten in het bloed voorkomen dan heet dat zoals gezegd leukocytose. Meestal is er dan sprake
van een infectie. Vindt de onderzoeker er minder dan normaal dan heet dit leukopenie. Leukopenie
is bijna altijd het gevolg van het afsterven van granulocyten en dat is een gevaarlijke situatie
vanwege het verhoogde infectiegevaar. Aan de hand van een zogeheten leukocyten differentiatie
, (afkorting: diff.) kan door middel van telling de verhouding tussen de verschillende typen leukocyten
bepaald worden.
Door middel van laboratoriumonderzoek kan niet alleen gekeken worden naar de aantallen
leukocyten maar ook naar het uiterlijk ervan. Als er leukocyten gevonden worden die nog niet
helemaal volgroeid of 'onrijp' zijn, dan spreekt de arts van 'linksverschuiving' en dat is vaak een
aanwijzing voor het bestaan van leukemie.
ERYTROCYTEN
De afkorting BSE staat voor BezinkingsSnelheid van de Erytrocyten na één uur. BSE-onderzoek is een
algemeen oriënterend onderzoek. Als de BSE verhoogd is, dan weet de arts dat er mogelijk iets aan
de hand is, zoals een ontstekingsproces, zwangerschap of tumorvorming. Om te ontdekken wat er
echt aan de hand is, zal natuurlijk nader onderzoek gedaan moeten worden.
Ook erytrocyten kunnen geteld worden. In de erytrocyten zit het haemoglobine,
zuurstoftransporteur bij uitstek! Als het aantal erytrocyten verlaagd is, dan kan het
hemoglobinegehalte te laag zijn. In dat geval is er sprake van bloedarmoede. Echter ook bij een
normaal erytrocytengetal kan het hemoglobinegehalte te laag zijn.
Waarden die we bij laboratoriumonderzoek kunnen vaststellen, noemen we parameters. Voor
allerlei parameters bestaan richtgetallen of 'normaalwaarden'. De meest voorkomende parameters
staan voorin ‘het Rode Boekje’.
Bloedgroepen
In 1901 ontdekte de patholoog Landsteiner dat erytrocyten van verschillende individuen soms wel en
soms niet onderling mengbaar waren. Hij ontdekte dat erytrocyten in veel gevallen agglutineerden
(samenklonterden na menging). Agglutineren is een gevolg van het aan elkaar plakken van de
erytrocyten als ze in aanraking komen met het plasma van ander bloed. Landsteiner ontdekte dat
zich in de bloedvloeistof antistoffen bevinden die actie ondernemen tegen antigenen die zich op
erytrocyten bevinden.
Op deze manier ontdekte hij twee soorten antigenen: antigeen A en antigeen B.
Op grond van de aanwezigheid van één van beide antigenen, beide antigenen of geen van beide
antigenen kunnen vier bloedgroepen onderscheiden worden:
bloedgroep AB: de erytrocyten bevatten zowel antigeen A als antigeen B;
bloedgroep A: de erytrocyten bevatten antigeen A;
bloedgroep B: de erytrocyten bevatten antigeen B;
bloedgroep O (spreek uit 'nul'): de erytrocyten bevatten geen antigenen.
Je begrijpt dat dit gevolgen heeft voor bloedtransfusies. Bij een bloedtransfusie (een
bloedtransplan¬tatie) wordt bloed overgebracht van donor naar ontvanger. Een donor is iemand die
bloed, weefsel of een orgaan afstaat. In principe krijgt iedere ontvanger, die een transfusie nodig
heeft, bloed van zijn eigen bloedgroep. Indien dit niet voorradig is, is bloedgroep O de universele
donor.
In 1907 ontdekte Landsteiner verder dat er mensen waren met nog een antigeen op hun erytrocyten.
Omdat hij deze bevindingen deed na experimenten met een rhesusaapje, noemde hij dit antigeen de
r(h)esusfactor. Bloed dat deze rhesusfactor bevat, is resuspositief en bloed zonder deze factor
resusnegatief. Wanneer resuspositief bloed in aanraking komt met resusnegatief bloed, dan zal het
resuspositieve bloed aangetast raken en gaan klonteren.
We kunnen op deze manier acht bloedgroepen onderscheiden:
O+, O-, A+, A-, B+, B-, AB+ en AB-.
Mensen die bloedgroep O- hebben, noemen we universele donoren. Dat wil zeggen dat het bloed
van deze persoon zonder risico's aan iedereen toegediend kan worden, omdat het niet agglutineert
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evysteffers1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.92. You're not tied to anything after your purchase.