100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Algemene Economie $11.78   Add to cart

Summary

Samenvatting Algemene Economie

1 review
 27 views  3 purchases
  • Course
  • Institution

Een uitgebreide samenvatting algemene economie voor eerste jaar. Ik was op dit olod bij eerste zit geslaagd.

Preview 4 out of 38  pages

  • February 10, 2023
  • 38
  • 2022/2023
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: thomaslips • 10 months ago

avatar-seller
Algemene economie
Behoefte: aanvoelen van een te kort

1. Primaire behoefte (levensnoodzakelijk)
2. Materiële behoefte
3. Immateriële behoefte
4. Collectieve behoefte (gemeenschappelijke behoefte)
5. Individuele behoefte


Schaarse middelen: mensen hebben talrijke behoeften, maar het is er maar in beperkte maten beschikbaar.
Als er dus een goed gratis aangeboden zou worden zou de beschikbare hoeveelheid niet genoeg zijn.

-> Oneindig veel behoeften > < eindige middelen



Nuttigheid en keuzeprobleem

 Goederen zijn nuttig omdat ze de behoefte bevredigen
 Economisch principe: mens maakt waardeschaal voor handelingen/ diensten


Welvaart = mate waarin mensen de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien

Welzijn = het gevoel van welbevinden en het kunnen bevredigen van verlangens (leggen geen beslag op
schaarse middelen)



Soorten goederen

1. Vrije goederen
2. Economische goederen
Economisch goed Vrij goed
-> schaarse goederen -> niet schaarse goederen
 Goederen: tastbaar  Overvloedig in de natuur aanwezig
 Diensten: niet-tastbaar
Bv. Auto, vervoer Bv. lucht




 Zuiver individuele goederen = er is sprake van rivaliteit, maar 1 iemand kan dit consumeren
 Zuiver collectieve goederen
 Quasi collectieve goederen
 Consumptiegoederen: bevrediging behoeften van gezinshouden
 Verbruiksgoederen
-> Goederen die je maar 1 keer kan gebruiken (niet-duurzaam)
 Gebruiksgoederen
-> Goederen die je meermaals kan gebruiken (duurzaam)
 Investeringsgoederen: zijn goederen die andere goederen moeten produceren
 Kapitaalgoederen/ productiegoederen
-> Duurzaam, gaan mee voor minstens 1 jaar
1

, Bv. Machines, gebouwen, vervoermateriaal

 Vlottende investeringsgoederen
-> Niet duurzaam
Bv. Grondstoffen, hulpmaterialen


Onderscheid maken van soort

Rivaliserend? Als het in gebruik is kan niemand anders het gebruiken

Ja Nee

Uitsluitbaar? Ja Individueel Quasi-collectief
Iets dat van jou is. Bv. Fiets, auto, computer Bv. Tolweg, zwembad, bib
Je hebt dit
gekocht dan is Nee Quasi-collectief Collectief
dat van jou Bv. Leerplicht Bv. Brandweer, politie




Consumptie en productie

Consumptie: aanwending van economische goederen en zo besteden van inkomen

Productie: toevoegen van waarde aan economische goederen en zo verwerven van inkomen

-> 3 middelen voor nodig, productiefactoren.

 Natuur: grondstoffen en energie
 Arbeid: fysieke en intellectuele arbeid
 Kapitaal: geproduceerde productiemiddelen



Economie als wetenschap

Methode

 Inductieve: vertrek uit aantal gegevens (praktijk) en formuleert daaruit wetmatigheid (theorie)
 Deductieve: vanuit algemene beginsels (theorie) leidt men nieuwe besluiten (toepassingen) af



Begrippen

Ceteris paribus = meerdere veronderstellingen

Micro-economie: 1 individueel huishouden

Meso-economie: studie bepaalde huishouden (bedrijfstak, een regio)

Macro-economie: economie van het land




2

,HOOFDSTUK 1: consumenten
Keuze optimale goederencombinatie
1. Economische factoren
-> prijzen van goederen en budget
2. Niet economische factoren
-> voorkeuren/ preferenties
 Sociologische factoren
Preferenties: religie, woonplaats, gezinssituatie, sociale klasse en nationaliteit
 Psychologische
Preferenties: persoonlijkheid, levensstijl en attitude



Wet van dalend marginaal nut (eerste wet van Gossen)

= bijkomend nut van 1 extra eenheid stelt niets meer voor als je al genoeg beschikt van een bepaald goed
Bv. Je hebt kamer vol met planten, als je dan als cadeau een plant krijgt dan had je toch liever iets
anders gehad.



Budgetlijn
= Lijn van mogelijkheden, de rechte die de combinaties van twee goederen
weergeeft die de consument met een bepaald budget kan aanschaffen

Uitgaven = inkomen

Bv. prijs pintje * aantal + prijs broodje * aantal = inkomen

Prent: punt A en B zijn de maxima’s, gekleurde deel is de koopkracht van
consument



Inkomensverandering

 Nominale inkomen: is een geldbedrag dat je hebt
 Reële inkomen: is je koopkracht dus wat je hebt uitgegeven

=> nominaal inkomen daalt -> reële inkomen daalt ook

Prent:
 Als inkomen daalt gaat de curve naar links
 Als inkomen stijgt gaat curve naar rechts


Prijsverandering

De helling van de budgetlijn gaat veranderen.

Bv. prijs van een goed daalt, dus je kan er meer van kopen

=> nominaal inkomen gelijk gebleven -> reële inkomen stijgt

3

, Prijsvraagcurve
Individuele vraagcurve
= De invloed van de prijs op de gevraagde hoeveelheid

Gevraagde hoeveelheid neemt toe als de prijs van een goed daalt en andersom
-> negatief verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
Prent:

 C1 en C2 = optimale goederencombinatie
 C1 is bij originele prijs. Prijsverandering -> C2
 C1 en C2 worden naar grafiek 2 omgezet om de prijs te kunnen zien
(hoeveelheid blijft hetzelfde)
 Grafiek 2: prijsvraagcurve



Beweging langs individuele vraagcurve
= gevolg van wijzing in prijs

1. Prijsdaling
2. Gevraagde hoeveelheid stijgt
3. Beweging langs vraagcurve



Verschuivingen van individuele vraagcurve
Verschuiven gebeurt door 3 oorzaken

1. Verandering inkomen
 Zorgt voor een verschuiving van de vraagcurve
 Bij daling van inkomen gaat de consument minder kopen en bij
stijging meer
Prent:
Nieuw budgetlijn dus ook nieuwe prijsvraagcurve
Afname inkom -> Vraagcurve daalt




2. Verandering preferentieschaal
Optimale keuze punt verplaatst aan de hand van de voorkeur van de koper
=> bij grotere voorkeur naar een goed gaat de voorkeur van de
andere dalen en de vraagcurve hiervan naar links verschuiven
Bv. Voorkeur ligt bij broodjes dus daalt de voorkeur naar pintjes. Het budget
voor pintjes gaat daardoor dalen
Prent:
 Voorkeur voor broodje gestegen
 Dus punt C verplaatst op beide grafieken
 Gevolg: minder pintjes gekocht

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ivannasilkens. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.78. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

71498 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.78  3x  sold
  • (1)
  Add to cart