Een samenvatting van alle begrippen die belangrijk zijn voor de Kennisbasis Rekenen (LKT). Een landelijke rekentoets voor pabo-studenten. Begrippenlijst alfabetisch uitgewerkt inclusief definitie en met diverse voorbeelden. Perfect om je voor te bereiden op de rekentoets!
A
Absoluut= het moet los gezien worden van alle andere dingen. Het is het tegengestelde van relatief.
Bijv: je krijgt €1,00 korting, dan is 1 euro absoluut. Salade = 4 euro eraf 1 euro.
Percentages zijn relatief. Bijv: je krijgt 25% korting. Salade = 4 euro eraf 25%.
Abstract= door redenering afgeleid in plaats van door te handelen, te kijken of als ‘geen verband
hebbend met de zichtbare werkelijkheid.’ Wordt ondersteund met concreet handelen.
Bij abstract handelen gebeurt het denkwerk in het hoofd, zonder gebruik van concreet materiaal.
Afronden= het verminderen van het aantal cijfers om het aantal cijfers in overeenstemming te
brengen met de nauwkeurigheid van het getal of met het doel waarvoor het getal dient.
Pi = 3,14
Aftrekken= inverse bewerking van optellen. Je vermindert een getal met een ander getal.
Akoestisch tellen= de telrij wordt opgezegd zonder dat het kind betekenis kan geven aan de woorden
die het uitspreekt. De telrij is als een versje/liedje uit het hoofd geleerd.
Algoritme= een oplossingsmethode opgebouwd uit een vaste rij elementaire rekenstappen die zeker
tot het goede antwoord voert. Bijv: cijferend rekenen/ koffieautomaat: volgorde van stappen om de
gewenste koffie te krijgen.
Associatieve eigenschap= de getallen in een bewerking mag je in een andere volgorde verwerken,o
omdat de uitkomst niet verandert. Alleen geldig bij: optellen en vermenigvuldigen.
Bijv: (27+19) + 31= 77 (19+31) + 27 = 77
(6x8) x 5 = 240 6x (8x5) = 240
B
Balk= een veelvak met 6 rechthoekige zijvlakken, 8 hoekpunten en 12 ribben.
Inhoud van een balk = L x B x H.
Bijv: kubus is een balk waarvan alle ribben gelijk zijn.
Beeldpunt= als je een wiskundig figuur spiegelt, ontstaat zijn spiegelbeeld. Bij elk punt van de
oorspronkelijke figuur hoort een beeldpunt. Bijv: een driehoek met de punten: A, B, C (beeldpunten).
Bemiddelde grootheid= bij breuken als je twee verschillende noemers hebt, kies je een getal
waarmee je het gelijknamig kan maken. Je kiest een bemiddelde grootheid. 1/3 & 2/4 > ../12
Benoemde breuk= een breuk die benoemd wordt. Bijv: een vierde pizza. ‘Pizza’ is dan de benoeming.
Breuken als 1/3 – ¼ zijn onbenoemde breuken. Er wordt niet verteld waar de breuken betrekking op
hebben.
Biljoen= 1000 x één miljard = 1.000.000.000.000.000 of 10¹⁰
Ook wel een miljoen tot tweede macht = 1.000.000 ²
Voorvoegsel voor één biljoen is tera, afgekort T.
Één Biljoen seconde duurt ongeveer 31.690 jaar.
,Biljard= 1000 x één biljoen = 1.000.000.000.000.000 of 10¹⁵
Binair getallensysteem en getalstelsel= een talstelsel dat een positioneel talstelsel is met als grondtal
2. De gebruikte cijfers zijn 0 en 1.
Bit= de kleinste eenheid van informatie, namelijk een symbool of signaal dat twee waarden kan
aannemen. Bijv: aan of uit, ja of nee, hoog of laag, geladen of niet-geladen.
In combinatie met binair stelsel (0 en 1) = een lamp uit 0 en aan 1.
Je kan met één bit dus de situatie van een lamp omschrijven.
Bol= ruimtelijk figuur waarvan alle punten die het oppervlak vormen zich op exact dezelfde afstand
van het middelpunt bevinden. De afstand heet de straal (middenpunt > buitenkant bol).
De oppervlakte van een bol = 4 x pi x r²
De inhoud van een bol = 4/3 x pi x r³
Breuk= gebroken getal = de uitkomst van een deling van een geheel getal door een ander getal, het is
dus het quotiënt van die twee getallen. Teller
----------- > breukstreep
Noemer
Breuken delen= … : … Je draait bij de tweede breuk de teller en de noemer om. Vervolgens
vermenigvuldig je de breuk door teller x teller / noemer x noemer = uitkomst deling breuk.
Breuken vermenigvuldigen= teller x teller / noemer x noemer = …. (vereenvoudigen)
Breukenstrook= voorbeeld van het strookmodel. Bruikbaar model voor het redeneren met breuken.
Aan de bovenkant staat de bemiddelde grootheid (bijv. 4 miljoen) aan de onderkont de bijbehorende
breuk.
BTW= 6% bij levensmiddelen en boeken. 21% bij veel andere producten.
Als je wil weten wat een artikel zonder BTW kost = artikel in de winkel 121% de btw bedraagt 21%
Byte= binaire eenheid van informatie voor te stellen als een woord van een aaneengesloten rij van
bits. De standaard: 1 byte = 8 bits.
C
Causaal verband= als er sprake is van oorzaak en gevolg tussen twee gebeurtenissen.
Bijv: het getal 15 is groter dan 10 / het aantal kinderen neemt af, basisscholen hebben kleinere
klassen.
Celsius= Temperatuurmaat.
, Centi= 100. 1/100, symbool= C factor= 10¯²
Centrummaat= er wordt een indruk gegeven van het centrum van een hoeveelheid gegevens. Een
centrummaat geeft daarmee in één getal een indruk van de gegevens en wordt soms ook als
samenvatting in één getal van de gegevens/ verdeling gebruikt.
Bijv: gemiddelde, mediaan, modus.
Cilinder= ruimtelijk figuur met een cirkelvormig grondvlak met een gelijkblijvende
doorsnede/breedte. Cilinder met hoogte h en een grondvlak met straal r.
Cirkel= tweedimensionaal figuur. Middelpunt van een cirkel m. De constante afstand vanaf het
middelpunt naar de buitenkant wordt de straal genoemd r. Hele doorsnede= diameter d.
Omtrek cirkel= pi x diameter
Oppervlakte cirkel= pi x straal²
Combinatoriek= je moet tellen hoeveel combinaties van objecten er mogelijk zijn. Rol bij
kansberekening.
Bijv: hoe groot is de kans dat je 6 gooit met twee dobbelstenen.
Gewenste combinaties zijn: 1-5, 2-4, 3-3, 4-2, 5-1, dat zijn er 5. Het totaal aantal combinaties is dus
36 (6x6). De kans is dus 5/36.
Congruent= als bij twee figuren de ene in de andere getransformeerd kan worden via translatie
(verschuiving), rotatie (draaiing) en/of spiegeling. Als twee figuren na verplaatsen precies op elkaar
passen. Congruente figuren hebben alle eigenschappen gemeen.
Continue situatie= bijv. bij het tekenen van een grafiek. Als de waarden op de horizontale as continu
in elkaar overlopen en geordend zijn (vaak gaat het in dit geval om meetgetallen), dan spreekt men
van een continue situatie. Bijv: histogrammen.
D
Dag= 24 uur, 86400 seconde.
Dalen= naar beneden gaan of afnemen. Stijgen= naar boven gaan of toenemen.
Deca= 10. Voorvoegsel dat wordt gebruikt om een factor 10¹ = 10 aan te duiden.
Het symbool voor deca is da. Decameter is 10 meter.
Decennium= periode van 10 jaar.
Deci= 0,10, tiende. Voorvoegsel dat wordt gebruikt om een factor 10¯¹, 1/10 aan te duiden.
Het symbool voor deci is d.
Decimale breuk= een breuk die geschreven is als een kommagetal en heeft betekenis van een
meetgetal. Bijv. 24,31 = 2 tientallen, 4 eenheden, 3 tienden, 1 honderdste =
2 x 10¹ + 4 x 10⁰ + 3 x 10¯¹ + 1 x 10¯².
Delen vorm: deeltal: deler = quotiënt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Maudpabo. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.02. You're not tied to anything after your purchase.