Samenvatting van alle artikelen en aantekeningen van de colleges van het vak Communicatie, Media en Interactie (CMI), onderdeel van het verdiepingspakket Communicatie, Organisatie en Interactie.
Tentamen Communicatie, Interactie en Media, 2021
Inhoud
Week 1
Hoorcollege 1
Media richness theory
Daft en Lengel zijn twee management onderzoekers. De mediarijkheidstheorie fungeert als
een oer-theorie waarop veel andere onderzoekers hebben voortgebouwd. Daft en Lengel
onderzochten als eersten de vraag: ‘’welk medium is geschikt voor welke taak?’’. Ze stelden
eerst twee organisatiekundige vragen:
- Voor welke taken heb je de informatie nodig?
- Hoe komt de juiste informatie op de juiste plek?
,Ze waren van mening dat als je deze vragen kan beantwoorden, je een betere fit kan vinden
tussen de taak en het medium, en zo efficiënter kan werken. Vandaar de naam ‘media-fit’.
Daft en Lengel kwamen erachter dat er twee soorten informatiebehoeften zijn:
1. Het verminderen van onzekerheid door gebrek aan kennis (uncertainty)
2. Het verminderen van ambiguïteit (equivocality)
Uncertainty: Uncertainty wordt veroorzaakt door een gebrek aan kennis. Deze
informatiebehoefte kan worden vervuld door de kennis aan te vullen. De oplossing is meer
informatie verzamelen.
Equivocality: Wanneer de informatiebehoefte equivocal is, betekent dit dat er niet per se
een gebrek is aan kennis, maar er kan niet één duidelijk antwoord worden gevonden. Je kan
geen ja/nee vraag stellen. Een voorbeeld behoefte is de studiekeuze. Op de vraag ‘’welke
studie moet ik gaan kiezen’’ is er geen eenduidig antwoord. Het helpt hier niet slechts om
numerieke data te verzamelen, er is behoefte aan rijkere informatie, zoals informatie die je
krijgt uit een goed gesprek met een studieadviseur.
Voor de twee verschillende informatiebehoeften/taken zijn verschillende soorten informatie
nodig, dat zijn er twee:
- Arme informatie: arme informatie biedt niet veel diepgang en focust vooral op
‘harde bewijzen’, zoals numerieke data. Het duurt lang om gedeeld begrip te kweken.
Bijvoorbeeld de informatie over de baankansen van een bepaalde studie (80% van
de studenten vindt)
- Rijke informatie: rijke informatie biedt meer diepgang en kan voor een antwoord
zorgen op ambigue informatiebehoeften.
Arme en rijke media worden geclassificeerd aan de hand van 4 eigenschappen:
- Feedback: hoe meer feedback je kan geven, hoe rijker het medium. Hoe synchrone
je feedback kan geven, hoe rijker.
- Cues en kanalen: hoe meer cues en kanalen je hebt om de informatie te
verspreiden, hoe rijker.
- Personalisatie: hoe persoonlijker je de informatie kan maken, hoe rijker het medium.
- Natuurlijke taal: rijkere media gebruiken eerder natuurlijke taal, dit geeft meer
informatie (bijvoorbeeld lichaamshouding). Je hoeft minder te decoderen bij natuurlijk
taalgebruik
Daft en Lengel kwamen tot de conclusie dat voor verschillende informatiebehoeften
verschillende media geschikt zijn. Zo zijn bij een uncertainty informatiebehoefte arme media
erg geschikt, omdat ze een eenduidig antwoord kunnen geven op de ja/nee vraag die
gesteld wordt. Voor de equivocal is dat andersom: rijke media zijn geschikt omdat er niet
één goed antwoord gevonden kan worden. Door in gesprek te gaan (face2face is het meest
rijke medium) kan je door discussie het beste antwoord vinden.
,Clark, H.H., & Brennan, S.E. (1991). Grounding in
communication.
Alle gezamenlijke acties zijn gebouwd op een common ground en de samenwerking en
verandering hiervan. Common ground kan in communicatie niet geüpdatet worden zonder
een proces genaamd grounding: een proces waarin participanten van een gesprek samen
tot een gezamenlijk begrip te komen. Hiervoor moeten de gesprekspartners beiden
overtuigd zijn dat de partners begrijpen wat de verteller bedoelde. Dit is de grounding
criterion.
Een succesvolle contributie aan een gesprek heeft twee fases:
1. De presentatie fase: A presenteert de uiting aan B. A doet dit met de aanname dat
als B bewijs geeft (of meer), A kan geloven dat B begrijpt wat A bedoelt met de
uiting.
2. De acceptatie fase: B accepteert de uiting door bewijs te geven dat B begrijpt wat A
bedoelt met u. B doet dit met de aanname dat A bewijs registreert. A gelooft dan dat
B het begrijpt. Mensen zoeken in gesprekken naar positief bewijs van begrip.
De 3 veel voorkomende positieve bewijzen zijn:
1. Acknowledgements: instemmingen (bijvoorbeeld “hmhm”, “ja”, knikken etc.).
Hiermee signaleert de luisteraar dat hij/zij de mogelijkheid om te verbeteren niet
gebruikt en de spreker begrijpt.
2. Relevant next turn: Stel: de eerste uitspraak is een vraag. A verwacht dat B deze
beantwoord. Als B de vraag beantwoordt met een relevant antwoord, geeft dat aan
dat B de betekenis van A begrijpt. Vragen en antwoorden vormen adjacency pairs.
Wanneer de luisteraar besluit de beurt te nemen, is dit vaak een goede aangever dat
zij de uitspraak begrepen hebben.
3. Continued attention: mensen beginnen pas tegen iemand te spreken wanneer deze
persoon aandacht geeft, bijvoorbeeld door iemand aan te kijken.
The Principle of least effort: Het principe dat mensen in zo weinig mogelijk woorden de
benodigde informatie overbrengen. Dit brengt problemen met zich mee: Mensen gaan een
tijdsdruk voelen, waardoor zij fouten maken in de uitspraak. Of laten anderen de uitspraak
voor zich invullen. Daarom moet dit principe vervangen worden voor de Principle of least
collaborative effort: in conversatie proberen de partners hun collectieve moeite te
minimaliseren, dus het werk dat beiden moeten doen voor gezamenlijk begrip.
Sprekers prefereren zelf hun gemaakte uitspraak-fouten te repareren en anders zelf de
poging in te zetten in plaats van op te laten dringen door de gesprekspartner. Dit voorkomt
namelijk extra beurten. (extra beurt = extra moeite).
De twee factoren die common ground vormen:
1. Purpose: wat de twee mensen proberen te bereiken in hun communicatie;
2. Medium: de beschikbare techniek in het medium om de purpose te halen en hoeveel
(moeite) dit kost.
Bij conversaties is het belangrijk om een referential identity vast te stellen. Dat is het
gezamenlijke geloof dat de aangesproken persoon de verwijzing begrijpt. Dit kan door:
De moeite die iemand in grounding moet steken hangt af van het medium dat ze gebruiken.
Een medium heeft de volgende kenmerken:
- Co-presentie: in welke omgeving bevinden A en B zich?
- Zichtbaarheid: op welke manier kunnen A en B elkaar waarnemen?
- Hoorbaarheid: op wat voor manier kunnen A en B de intonatie, timing en toon
horen?
- Co-temporaliteit: kunnen A en B tegelijkertijd reageren wanneer een van beide een
uiting plaatst?
- Simultaniteit: kunnen A en B tegelijkertijd zenden en ontvangen? (dit kan bij f2f
wanneer er non-verbaal op een verbale uiting wordt gereageerd, maar dit kan ook bij
e-mail)
- Sequentaliteit: hoe zit de beurtverdeling in elkaar?
- Reviewability: Mogelijkheid om uitspraken te her-bestuderen na
verzenden/ontvangen.
- Revisability: mogelijkheid om uitspraken te reviseren voor je het stuurt.
Dit veroorzaakt de volgende “kosten (costs)”:
- Formulering: moeite voor (her)formuleren van uitspraken (bedenken, mentaal);
- Productie: moeite om de uitspraak uit te brengen (uitdragen, fysiek/materieel);
- Receptie: ontvangen meer moeite (fysiek/materieel);
- Begrip: begrijpen kan lastiger worden (mentaal);
- Startkosten: kosten voor het beginnen van een (nieuwe) dialoog → hoe
bereik je ze?;
- Vertraging: het duurt langer om informatie over te brengen;
- Asynchroniteit: samen direct kunnen reageren of niet;
- Sprekersverandering: moeite om te bepalen wie er aan de beurt is om te ‘spreken’;
- Display: moeite om gebaren te begrijpen;
- Fout: moeite om een fout te reviseren
Dennis, A.R., Fuller, R.M., & Valacich, J.S. (2008). Media,
tasks, and communication processed. A theory of media
synchronicity.
Dit artikel past het Media Richness Model van D&L aan: het kijkt naar de
communicatiebehoeften die een taak met zich meebrengt en hoe de toewijzing van media
de effectiviteit beïnvloed. Een taak is het communicatieproces dat gedaan moet worden (en
er zijn stappen nodig om dit te kunnen doen). Dennis et al. voegt een derde component toe:
de kenmerken van de gebruikers hebben invloed op de mate van synchroniciteit die
benodigd is in communicatieprocessen (Het TIP-model).
Synchroniciteit is een situatie waarin acties op hetzelfde moment plaatsvinden. Deze zijn
gecoördineerd en met een gemeenschappelijke focus. Media-synchroniciteit is een schaal
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marao. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.05. You're not tied to anything after your purchase.