Een complete samenvatting van het boek welvaart van de methode LWEO. Heb jij geen tijd of zin om de tekst en begrippen zelf te samenvatten, gebruik deze uitgebreide samenvatting om een goede voldoende te halen!
samenvatting economie welvaart lweo bovenbouw vwo isbn 9789461103185
Written for
Secondary school
VWO / Gymnasium
Economie
5
All documents for this subject (2014)
Seller
Follow
viggojansen
Reviews received
Content preview
Economie Welvaart:
Hoofdstuk 1: het bbp
Het bbp = de waarde van de productie van een land in een jaar. Deze is gelijk aan de waarde
van het verdiende inkomen in een land in een jaar.
Welvaart is de mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. De welvaart
verdubbeld alleen als het volume verdubbelt, dus niet wanneer alleen de prijzen
verdubbelen. Wanneer deze productiehoeveelheid groeit = reële groei.
De economische groei wordt berekend door de nominale groei van het bbp te corrigeren
voor de verandering van het algemeen prijspeil met behulp van de formule:
Reëel indexcijfer = nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer x 100%
Er wordt geproduceerd met behulp van de productiefactoren arbeid en kapitaal. Beloningen
voor productiefactoren = primaire inkomens.
Verschillende productiefactoren zijn: kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap. De
beloningen hiervoor zijn: rente/huur, loon, pacht, winst/verlies.
Berekenen bbp kan op 2 manieren:
• Objectieve methode: productie(waarde) = toegevoegde waarde = omzet – onderlinge
leveringen. Onderlinge leveringen zijn leveringen van bedrijven aan elkaar.
• Subjectieve methode: productie(waarde) = som van de primaire inkomens +
afschrijvingen.
De totale productie van de bedrijven in een bedrijfskolom bereken je door de toegevoegde
waarde van de afzonderlijke bedrijven bij elkaar op te tellen.
Ook niet-commerciële bedrijven, zoals de overheid produceren, zoals onderwijs. Omdat de
overheid en andere niet-commerciële instellingen hun producten niet via de markt leveren
en er geen omzetgegevens zijn, kun je de productie van de niet-commerciële bedrijven niet
op dezelfde manier vaststellen als bij particuliere bedrijven. Om dit toch te kunnen bepalen,
wordt gebruik gemaakt van het gegeven dat productie ook inkomen is. Het bedrag aan loon
dat ze uitbetalen, rekenen we als toegevoegde waarde en is dus de productiewaarde van de
overheid en de niet-commerciële bedrijven.
Het bbi is gelijk aan de som van de primaire inkomens die bij bedrijven en bij de overheid
worden verdiend + afschrijvingen. Het bbi en het bbp zijn per definitie aan elkaar gelijk.
Verdeling van het nationaal inkomen tussen arbeid en kapitaal = categoriale
inkomensverdeling. Het arbeidsinkomen bestaat uit loon van werknemers en het inkomen
van zelfstandigen, zoals zzp’ers.
De AIQ geeft weer hoeveel procent van het nationaal inkomen wordt verdient met arbeid:
AIQ = arbeidsinkomen / nationaal inkomen x 100%
Kapitaalinkomen is de beloning voor het beschikbaar stellen van kapitaal. Bestaat uit pacht,
huur, rente en winst in de vorm van dividend. KIQ en AIQ zijn samen 100%.
Bij een hoge AIQ is de bedrijfstak relatief arbeidsintensief.
Een lage AIQ geeft aan dat deze bedrijfstak relatief kapitaalintensief produceert.
, Bestedingen hoog → stijgen winsten van bedrijven relatief sterk, want lonen zijn niet
flexibel. Hogere bestedingen betekenen daarom op korte termijn hogere winstgevendheid
dus lagere AIQ. Als bestedingen langere tijd stijgen, maken de lonen vaak een inhaalslag →
AIQ stijgt.
AIQ daalt in alle OESO-landen door:
• Flexibele schil bij inzet van arbeid, door vaste contracten te vervangen voor flexibele
arbeidscontracten.
• Kwaliteit kapitaalgoederen is sterk gestegen dat bedrijven bij dezelfde
kapitaalintensiteit minder arbeid nodig hebben → arbeidsproductiviteit stijgt, terwijl
loongroei achterblijft.
• Toegenomen communicatie- en transportmogelijkheden is eenvoudiger om
arbeidsintensieve productie te verplaatsen naar lagelonenlanden, waardoor er
minder vraag is naar arbeid op de binnenlandse arbeidsmarkt en loongroei geremd
wordt.
• Veel bedrijven streven in toenemende mate naar het maximaliseren van hun waarde
voor aandeelhouders en om dit te bereiken dwingen zij vaak loonmatiging af.
Daling arbeidsinkomensquote is niet goed voor de economie. Van kapitaalinkomens wordt
een minder groot deel geconsumeerd dan van arbeidsinkomens, waardoor de daling van de
AIQ een negatieve invloed heeft op de omvang van de consumptieve bestedingen.
Hoofdstuk 2: De aanbodkant
Ieder aanbod schept zijn eigen vraag. De productie zal zich altijd op het niveau van de
potentiële productie bevinden. De potentiële productie is de productie die behaald kan
worden op basis van de hoeveelheid en productiviteit van de aanwezige productiefactoren
arbeid en kapitaal.
De klassieke theorie: het bbp groeit als de potentiële productie groeit, dus al hoeveelheid en
productiviteit van arbeid en kapitaal groeien. De klassieke theorie focust zich op de
aanbodkant (structurele kant) van de economie.
De rol van kapitaal wordt steeds belangrijker en productiviteit wordt steeds belangrijker en
het bbp groeit sneller dan de bevolking.
Adam Smith: ‘de onzichtbare hand’. Deze zorgt ervoor dat markten bewegen naar een
evenwicht tussen vraag en aanbod. Volgens de klassieke theorie leidt een vrije werking van
het marktmechanisme tot evenwicht op alle markten. Geen overheidsbemoeienis!!
Omvang potentiële productie wordt bepaald door de hoeveelheid arbeid (potentiële aantal
werkenden), hoeveelheid kapitaal (alle kapitaalgoederen) en totale factorproductiviteit. De
totale factorproductiviteit is de kwaliteit van de productiefactoren en de efficiëntie waarmee
zij worden ingezet.
TFP – economisch kapitaal: Inzet van lopende band, robots, betere infrastructuur, etc,
zorgen ervoor dat de productiefactoren arbeid en kapitaal efficiënter worden ingezet.
TFP – menselijk kapitaal: Hoe hoger de beroepsbevolking geschoold is, hoe hoger de
productiviteit. Een hoger opleidingsniveau van de bevolking leidt tot meer innovaties.
TFP – natuurlijke kapitaal: Geografische ligging. Het gaat hier om waar het land ligt, de
kwaliteit van het leefmilieu en het klimaat.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller viggojansen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.