Er zijn ranglijsten waarin landen ingedeeld worden. De bovenste is de lijstaanvoerder.
De BRIC landen stegen laatste decennia bovengemiddeld op economisch vlak.
De OESO?
Maatstaaf voor het welvaart = bbp per hoofd van de bevolking. Dit is altijd een gemiddelde. Het zegt
niets over de verdeling. Het gaat om geregistreerde inkomens.
In lagen met lage inkomens is de informele sector groter dan in landen met hoge inkomens.
De inkomenstabellen geven ook een vertekend beeld van de koopkracht. Alle bedragen zijn
uitgedrukt in US-dollars. Ze zijn omgerekend naar de gemiddelde wisselkoers van 2016. Het klopt niet
omdat prijzen anders zijn in andere landen. Als je minder inkomen hebt zijn de prijzen lager.
Dit probleem kun je verhelpen door de koopkrachtpariteit te gebruiken. Ze berekenen voor ieder
land hoe duur het is om een standaard pakket goederen en diensten te kopen in de lokale
munteenheid (kan lastig zijn, producten kunnen verschillen). Er kan daarna een
omrekeningsfactor/koopkrachtpariteit worden vastgesteld.
De koopkrachtpariteit is een theoretische wisselkoers die rekening houdt met verschillen in
prijsniveau.
Minimale koopkracht om een bepaald niveau van welvaart te bereiken. Koopkracht, voorzieningen,
gezondheidszorg en het onderwijs zijn maatstaven voor welvaart. Er is een maat bedacht om dit
allemaal te berekenen: Human development Indes (HDI).
Het internationaal monetaire fonds (IMF) is opgericht om internationaal betalingsverkeer soepel te
laten verlopen. Het helpt landen met een tekort aan buitenlandse valuta, ook wel deviezen
genoemd. Het IMF geeft leningen aan deze landen.
De Wereldbank richt zich op ontwikkelingslanden. Ze geven leningen met zachte voorwaarden (lage
rente en een lange looptijd).
UNCTAD houdt zich bezig met het stimuleren van de internationale handel door
ontwikkelingslanden.
UNDP doet onderzoek en organiseert projecten gericht op armoedebestrijding.
De armoedegrens = het bedrag dat minimaal nodig is om menswaardig te kunnen leven. De grens
ligt op 1.90 euro per dag.
,Hoofdstuk 2
2.1
Het verdelen van het productieproces in deeltaken: arbeidsverdeling/arbeidsdeling.
Het invoeren van producten: import.
De ruiltransacties waarbij nationale grenzen worden overschreden: buitenlandse handel/
internationale handel.
De internationale vervlechting van het economisch verkeer: globalisering.
2.1.1 Goederenverkeer
Het verschil tussen de uitvoerontvangsten en de invoerbetalingen met betrekking tot goederen: het
saldo op de handelsbalans.
Ontvangsten > betalingen = handelsoverschot
Betalingen > Ontvangsten = Handelstekort
Soms worden ook de diensten meegerekend.
In en uitvoer zijn waardegrootheden. Ze hebben volume en prijs. Je hebt in- en uitvoervolume. Dit
zijn aantallen (hoeveelheden). De uitvoerwaarde is de prijs die je vraag voor alle producten (de
gehele hoeveelheid).
Waarde = volume x prijs ( Waarde = hoeveelheid x prijs )
2.1.2 Dienstenverkeer (onzichtbare handel)
Om buitenlandse handel te vergelijken tussen verschillende landen gebruiken ze quotes. De in- en
uitvoer wordt gerelateerd aan het bbp.
Invoerquote = invoer / bruto binnenlands product x 100%
Uitvoerquote = uitvoer / bruto binnenlands product x 100%
Deze quotes laten de openheid van de economie zien. Als de sommen groter zijn is de economie erg
open. Als de soms dicht of gelijk is aan 0 dan is er een gesloten economie.
De quotes vertellen echter niet alles. Een deel van de uitvoer bestaat uit wederuitvoer. De goederen
die tijdelijk eigendom werden van een Nederlands bedrijf worden weer uitgevoerd. Bijvoorbeeld via
distributiecentra = Doorvoer.
De invoercomponenten kunnen per land heel erg verschillen. Je hebt bepaalde producten nodig om
iets anders te produceren, bijvoorbeeld Soja voor de vleesproductie.
, 2.1.3
Bij grensoverschrijdende kapitaalstromen zijn er 2 soorten:
- Geldstromen die betrekking hebben op buitenlandse betrekking
- Geldstromen die betrekking hebben op buitenlandse investeringen
Bedoeld om inkomen te verdienen (rente, winst, dividend) of het vermogen te vergroten door
koerswinsten.
Je kunt beleggen en investeren.
Directe buitenlandse investeringen: (zijn de afgelopen jaren sterk afgenomen)
- De transacties in aandelen met als doel de zeggenschap in een buitenlandse onderneming te
verwerven
- De investeringen in buitenlands ontroerend goed (huizen, enz)
- Onderlinge leningen binnen een concern
De traditionele industrielanden investeren flink in elkaars economie. Daarnaast investeren ze in
ontwikkelingslanden en opkomende economieën. Dit gebeurd vooral door multinationals.
Er zijn verschillende motieven voor multinationals om te investeren in het buitenland:
- Bodemschatten (olie en gas, nu heel populair)
- Exploitatie van grondstoffen
- Arbeid en kapitaal (nu heel populair)
- Tropische grondstoffen (vroeger)
- Dichter bij de afzetmarkt produceren (transportkosten zijn misschien te hoog). De politiek speelt
hier op in. De multinationals vestigen zich dan in hun land -> werkgelegenheid.
In China mogen multinationals zich alleen vestigen als ze akkoord gaan met een joint venture met
een Chinees bedrijf. De multinational moet zijn kennis dan delen.
Outsourcing:
Offshoring:
Een deel van het productieproces wordt verplaatst naar een ander land.
2.2
Vrijhandel: als de internationale handel niet wordt belemmerd.
2.2.1
David Ricardo ging uit van de arbeidswaardeleer. De waarde van een product wordt uitsluitend
bepaald door de hoeveelheid arbeid die er nodig is om een product te maken. Ieder land heeft een
“absoluut kostenvoordeel” bij een product. Die verhandelen ze tussen elkaar.
Als een land absoluut kostenvoordeel heeft voor beide producten
Gezamenlijke welvaart van landen neemt toe als ieder land kiest voor het product waarbij het relatief
(comparatief) kostenvoordeel heeft = het product met de laagste opofferingskosten. Theorie van de
relatieve kostenverschillen. Zo kunnen landen zich specialiseren en kan er meer geproduceerd
worden. De producten zullen hierdoor goedkoper verkocht kunnen worden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rafaellawaasdorp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.