Samenvatting Zelfgemaakte vragen + antwoorden die alle hoorcolleges, werkcolleges en casussen van FABA205 samenvatten
19 views 1 purchase
Course
Hormonale aandoeningen
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Zelfgemaakte vragen die alle hoorcolleges, werkcolleges en casussen van FABA205 samenvatten. Als je deze vragen kan beantwoorden, ken je de hoorcolleges, werkcolleges en casussen en ben je goed voorbereid op het tentamen. Antwoorden staan onderaan het document.
1. Waar bevindt de schildklier zich in het lichaam en hoe ziet die eruit?
2. Uit welke drie soorten cellen bestaat de schildklier?
3. Wat is de functie van het colloïd?
4. Wat is het voornaamste eiwit in het colloïd?
5. Wat is de functie van folliculaire cellen?
6. Wat is de functie van parafolliculaire cellen?
7. Geef aan wat de verschillende delen zijn:
8. Verklaar het plaatje tot in detail, leg stapsgewijs uit hoe de schildklierhormonen gemaakt
worden. Zorg daarbij dat in ieder geval de volgende begrippen aan bod komen: MIT, DIT,
jodide, jodium, T4 & T3, tyrosine & thyroglobuline.
9. Geef duidelijk de plaats aan waar de schildklier (colloïd, folliculaire cellen) de
schildklierhormonen aanmaakt.
,10. Leg de verschillen tussen T3 en T4 uit. Noem er 5.
11. Hoe wordt het uitscheiden van schildklierhormoon gereguleerd? Benoem de hormonen die
hier een functie in hebben.
12. Welke feedbackmechanismen spelen hierbij een rol?
13. Wat stimuleert de hypothalamus om TRH te produceren?
14. Noem een aantal factoren die TSH kunnen inhiberen.
15. Beschrijf de 5 belangrijkste effecten op het lichaam van de schildklierhormonen.
16. Door welk onderdeel van de folliculaire cel wordt thyroglobuline aangemaakt en door welk
onderdeel wordt het verpakt in vesicles?
17. Benoem de onderdelen:
18. Aan welke serumeiwitten kunnen T3 en T4 binden? Aan welk van deze eiwitten wordt het
meest T3 en/of T4 gebonden?
19. Hoeveel van de totale T3-concentratie is ongebonden in het serum aanwezig? En hoeveel
van T4?
20. Waar in het lichaam gebeurt de omzetting van T4 naar T3? Welke enzymen spelen hierbij een
rol? (Benoem drie enzymen)
21. Naast T3 en T4 kunnen ook T2, T1 en T0 ontstaan. Waarom worden de waardes van T2/T1/T0
niet gecontroleerd tijdens een bloedtest?
22. Verhoogde glucocorticoïdconcentraties zorgen voor inhibitie van TSH. Leidt dit ertoe dat
jodide in mindere mate of juist meer geoxideerd wordt tot jodium?
23. Leg stapsgewijs uit hoe een te lage jodideconcentratie in het bloed ervoor kan zorgen dat
TSH-secretie geactiveerd wordt en hoe dit leidt tot struma (een vergrote schildklier).
24. Waarom leidt een tijdelijk tekort aan jodide niet tot problemen?
25. Hoe veroorzaken T3 en T4 effecten in een cel? Beschrijf hoe T3 en T4 de cel in komen tot aan
het effect in de kern.
26. T3 en T4 zorgen daarnaast voor een verhoogde gevoeligheid voor catecholamines
(adrenaline en noradrenaline). Wat zou het effect kunnen zijn van te hoge spiegels van T3 en
T4 op het cardiovasculaire systeem?
, 27. Tijdens calorierestrictie (verminderde voedselinnamen) wordt het enzym dejonidase type 1
geremd, maar niet type 2. Waarom is het tijdens calorierestrictie nuttig om dejonidase type 1
te remmen?
28. Wat zijn de normaalwaarden van de volgende parameters:
- TSH
- T4
- Vrij T4
- T3
- Vrij T3
29. Beschrijf de 5 meest voorkomende oorzaken van hypothyreoïdie.
30. Beschrijf de pathofysiologie van de ziekte van Hashimoto.
31. Beschrijf de symptomen en langetermijngevolgen van hypothyreoïdie.
32. Is hypothyreoïdie een chronische aandoening of kan de patiënt hier spontaan van genezen?
33. Beschrijf hoe bij hypothyreoïdie de klinische parameters (TSH, T4 etc.) afwijken van de
euthyroïde status.
34. Beschrijf de 5 meest voorkomende oorzaken van hyperthyreoïdie.
35. Beschrijf de pathofysiologie van de ziekte van Graves.
36. Beschrijf de symptomen en lange termijn gevolgen van hyperthyreoïdie.
37. Is hyperthyreoïdie een chronische aandoening of kan de patiënt hier spontaan van genezen?
38. Beschrijf hoe bij hyperthyreoïdie de klinische parameters (TSH, T4 etc.) afwijken van de
euthyroïde status.
39. Wanneer wordt een schildklieraandoening subklinisch genoemd?
40. Beschrijf welke veranderingen er optreden in de schildklierhuishouding tijdens
zwangerschap.
41. Wat zijn de gevolgen van ernstige onbehandelde hypothyreoïdie tijdens de zwangerschap?
42. Beschrijf de verschillen en overeenkomsten tussen de ziekte van Graves en de ziekte van
Hashimoto.
43. Vul de tabel in:
Euthyroïdie Ziekte van Hashimoto Ziekte van Graves
TSH 0,4-4,0 mU/l
Vrij T4 8-26 pmol/l (of 9-24)
Vrij T3 3-8 pmol/l
44. Kun je de ziekte van Graves en Hashimoto tegelijkertijd hebben?
45. Wat is er bijzonder aan TSH receptor antistoffen?
46. Wat is het werkingsmechanisme van levothyroxine?
47. Wat is het werkingsmechanisme van liothyronine?
48. Welke algemene bijwerking kan optreden bij gebruik van levothyroxine en liothyronine?
49. Wat is belangrijk bij inname van deze 2 geneesmiddelen?
50. Wat is het werkingsmechanisme van thio-ureum derivaten?
51. Waarom worden bètablokkers soms gebruikt bij de behandeling van
schildklieraandoeningen?
52. Wat is het werkingsmechanisme van kaliumjodide?
53. Wanneer wordt kaliumjodide vooral gegeven?
54. Waarom moet de patient na ongeveer 6 weken gecontroleerd worden op
TSH en T4 na eerste inname levothyroxine?
55. Beschrijf de verschillende medicamenteuze behandelopties bij hypothyroïdie. Welke wordt
het meest gebruikt in Nederland?
, 56. Beschrijf de verschillende behandelopties bij hyperthyreoïdie.
57. Heeft een combinatietherapie van levothyroxine en liothionine verbeterde uitkomsten in
vergelijking met levothyroxine mono-therapie?
58. Wat is een belangrijk verschil tussen T4 en T3 als je kijkt naar eliminatie?
59. Hoe kan het dat de halfwaardetijd van levothyroxine veel hoger/langer is bij hypothyreoïde
personen dan bij hyperthyreoïde personen?
60. Wanneer treedt een merkbaar effect van levothyroxine in?
61. Wanneer wordt de steady state concentratie van levothyroxine bereikt?
62. In 2013 heeft de producent van Thyrax besloten de verpakkingsmethode van Thyrax te
wijzigen: van glazen potjes naar doordrukstrips. Wat was de aanleiding hiervoor? Wat was
het gevolg voor de tabletten? En wat waren de gevolgen voor de patiënten?
63. Wat zijn de procentuele marges voor bioequivalentie van AUC en Cmax bij breed spectrum
geneesmiddelen? En smal spectrum?
64. Als je gegevens krijgt om de bioequivalentie te beoordelen, kijk je dan naar het
betrouwbaarheidsinterval of de ratio?
65. Noem voordelen en nadelen van levothyroxine monotherapie.
66. Noem voordelen en nadelen van liothyronine monotherapie.
67. Noem voordelen en nadelen van combinatietherapie van levothyroxine en liothyronine.
68. Noem voordelen en nadelen van block & replace methode.
69. Noem voordelen en nadelen van titratiemethode.
70. Welke factoren hebben invloed op levothyroxine concentratie?
71. Verklaar waarom het enkele weken duurt voordat de klachten van de ziekte van Graves
verminderen of verdwijnen na start van de medicatie van de titratiemethode.
72. Stel dat de perifere omzetting van schildklierhormoon sneller verloopt, wat kun je dan
zeggen over het intreden van de werking van de therapie? Verloopt deze sneller/langzamer
of even snel?
73. Veel fysiologische parameters worden geregeld door twee hormonen die tegengestelde
effecten hebben. Wat is het voordeel van regulering op deze manier in plaats van met één
hormoon die de parameter slechts in één richting verandert?
Thema 2: insulinehuishouding
1. Welke 2 soorten klieren bevat de alvleesklier?
2. Uit welke 4 type cellen bestaan de eilandjes van Langerhans en wat scheiden ze uit?
3. Wat is somatostatine en wat doet het?
4. De cellen in de eilandjes kunnen informatie via drie soorten communicatie links ontvangen.
Welke zijn dat?
5. Wat gebeurt er tijdens vasten met insulinesecretie?
6. Wat gebeurt er tijdens eten met insulinesecretie?
7. Hoe staan glycolyse, glycogenolyse, gluconeogenese en glycogenese in relatie tot elkaar?
8. Beschrijf het cellulaire mechanisme dat leidt tot afgifte van insuline (7 stappen).
9. Welke 4 effecten heeft insuline in de lever?
10. Welke 4 effecten heeft insuline in de spieren?
11. Welke 4 effecten heeft insuline in de vetcellen?
12. Welke 3 effecten heeft glucagon op de lever?
13. Welke effecten heeft glucagon op spier en vetcellen?
14. Noem 3 verschillen tussen GLUT2 en GLUT4 transporters.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller renskeveltmaat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.31. You're not tied to anything after your purchase.