Samenvatting Zelfgemaakte vragen + antwoorden die alle hoorcolleges, werkcolleges en casussen van FABA301 samenvatten
18 views 1 purchase
Course
Psychofarmacologie (FABA301)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Zelfgemaakte vragen + antwoorden die alle hoorcolleges en werkcolleges van FABA301 (psychofarmacologie) samenvatten. Als je deze vragen kan beantwoorden, ken je de hoorcolleges en werkcolleges en ben je goed voorbereid op het tentamen. Antwoorden staan onderaan het document.
1. Welke 4 slaapstadia zijn er?
2. Hoe lang duurt het om door alle 4 de stadia te gaan?
3. Wat gebeurt er in N1?
4. Wat gebeurt er in N2?
5. Wat gebeurt er in N3?
6. Wat gebeurt er in de REM slaap?
7. In welke fasen is er sprake van diepe slaap?
8. Noem de 4 hersendelen die betrokken zijn bij slaap en leg kort uit.
9. Wat zijn de 2 belangrijkste promoters voor waakzaamheid en slaap?
10. Beschrijf stapsgewijs wat er gebeurt als iemand wakker wordt.
11. Welke 2 stijgende pathways zijn er voor waak?
12. Omschrijf de stijgende pathway die via de thalamus gaat.
13. Omschrijf de stijgende pathway die niet via de thalamus gaat.
14. Samenvattend: welke 3 dingen zorgen ervoor dat je wakker wordt?
15. Wat zorgt ervoor dat je in slaap valt?
16. Geef dit weer in 3 algemene stappen.
17. Hoe gaat de flip flop switch?
18. Wat is de rol van de suprachiasmatische nucleus (SCN)?
19. Waardoor val je in slaap, maar word je abrupt wakker?
20. Via welke 2 manieren wordt slaap gereguleerd? Leg uit hoe.
21. Bekijk dit plaatje goed en ga voor jezelf na of je alles begrijpt:
22. Op wat voor receptoren kan GABA binden en wat gebeurt er dan?
,23. Waar bevinden deze receptoren zich? Pre of post synaptisch?
24. Op wat voor receptoren kan glutamaat binden en wat gebeurt er dan?
25. Op wat voor receptoren kan serotonine binden en wat gebeurt er dan?
26. Op wat voor receptoren kan noradrenaline binden en wat gebeurt er dan?
27. Op wat voor receptoren kan dopamine binden en wat gebeurt er dan?
28. Aan wat voor receptoren kan acetylcholine binden?
29. Wat gebeurt er als acetylcholine bindt aan deze receptoren?
30. Aan wat voor receptoren kan histamine binden en waar zorgt dit voor?
31. Aan wat voor receptoren kan melatonine binden en wat gebeurt er dan?
32. Waar wordt orexine gemaakt en waar wordt het vooral afgegeven?
33. Aan wat voor receptoren kan orexine binden en wat gebeurt er dan?
34. Waar komen OX1 receptoren vooral voor?
35. Waar komen OX2 receptoren vooral voor?
36. Welke 2 routes heb je eigenlijk globaal van orexine?
37. Wat is insomnia?
38. Wat is de pathofysiologie van insomnia?
39. Wat is narcolepsie?
40. Narcolepsie lijkt veroorzaakt te worden door het verlies van orexine neuronen in de laterale
hypothalamus. Beschrijf welke invloed dit heeft op de
verschillende componenten van het arousal systeem en leg uit hoe dit leidt tot narcolepsie.
41. Hoe is histamine betrokken bij de regulatie van slaap?
42. Hoe zou stimulatie van de MT 2 receptor kunnen bijdragen aan de farmacotherapie van
insomniastoornis?
43. Wat bevat de reticulaire nucleus/waar bestaat die uit?
44. Wat zijn de DSM-V kenmerken van insomnia?
45. Wat is het verschil tussen benzodiazepinen en benzodiazepine-agonisten?
46. Wat doen benzodiazepines?
47. Welke 3 medicijnen tegen slapeloosheid vallen onder de benzodiazepines?
48. Welke van deze 3 heeft de langste en welke de kortste halfwaardetijd?
49. Op welke alfa subunit moet een benzo aangrijpen om geschikt te zijn als slaapmiddel?
50. Op welke alfa subunits moet een benzo aangrijpen om geschikt te zijn als anxiolyticum?
51. Welke 2 benzo’s zijn geschikt als anxiolyticum?
52. Door welke 3 alfa subunits wordt myorelaxatie (spierrelaxatie) gereguleerd?
53. Door welke alfa subunit worden epileptische aanvallen gereguleerd?
54. Wat zijn bijwerkingen van benzo’s?
55. Waarom worden benzo’s liever niet bij ouderen toegediend?
56. Benzo’s zorgen voor rebound en onttrekkingsverschijnselen. Wat betekent dit?
57. Welk geneesmiddel valt onder de benzodiazepine-agonisten?
58. Voor welke receptor met welke subunit heeft zolpidem hoge affiniteit?
59. Wat zijn bijwerkingen van zolpidem?
60. Waar wordt melatonine voor voorgeschreven?
61. Wat zijn bijwerkingen van melatonine?
62. Wat is het werkingsmechanisme van caffeïne?`
63. Noem 2 eisen voor een geneesmiddel om geschikt te zijn als slaapmiddel.
64. Waar hangt het van af of een geneesmiddel kortwerkend is (wat is bepalend voor
werkingsduur)? Maak hierbij onderscheid in kortdurend en langdurig gebruik.
65. Heeft midazolam meer of minder reboundeffect en onttrekkingsverschijnselen dan
diazepam?
,66. Wat is de werking van suvorexant?
67. Beschrijf de behandeling voor insomnia.
68. Wat is het verschil tussen slaapklachten en insomniastoornis?
69. Waarom is de halfwaardetijd van benzo’s ten onrechte bepalend voor de werkingsduur?
Thema 2 ADHD
1. Door welke twee hoofdclusters van symptomen wordt ADHD gekenmerkt?
2. Hoeveel van de 9 DSM kenmerken moeten aanwezig zijn om ADHD te mogen
diagnosticeren?
3. Hebben vooral kinderen of volwassenen ADHD?
4. Waar hebben ADHD patiënten in het algemeen moeite mee?
5. Welke factoren kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van ADHD? Richt je hierbij op
zowel biologisch, psychologisch als omgevingsfactoren.
6. Welke hersengebieden en circuits zijn betrokken bij de regulatie van selectieve
aandacht?
7. Welke symptomen horen daarbij?
8. Welke test kan er gebruikt worden om te testen of iemand last heeft van moeite met
selectieve aandacht? Welke symptomen horen daarbij?
9. Wat maakt de stroop test moeilijk?
10. Welke hersengebieden en circuits zijn betrokken bij de regulatie van
concentratie/aanhoudende aandacht?
11. Welke symptomen horen daarbij?
12. Welke test kan er gebruikt worden om te testen of iemand last heeft van moeite met
aanhoudende aandacht?
13. Welke hersengebieden en circuits zijn betrokken bij de regulatie van
impulsiviteit?
14. Welke symptomen horen daarbij?
15. Welke hersengebieden en circuits zijn betrokken bij de regulatie van
hyperactiviteit?
16. Welke symptomen horen daarbij?
17. Welke 2 neurotransmitters spelen een rol bij de symptomen van ADHD?
18. Beschrijf de 4 banen van dopamine en hoe die lopen.
19. Beschrijf de banen van noradrenaline en hoe die lopen.
20. Beschrijf de banen van serotonine en hoe die lopen.
21. Wat wordt er precies bedoeld met aanhoudende aandacht?
22. Wat wordt er precies bedoeld met selectieve aandacht?
23. Is er sprake van tonische of fasische activiteit van noradrenerge neuronen?
24. Omschrijf in eigen woorden: wat is tonische activiteit en wat is fasische activiteit van een
neuron?
25. Welke noradrenerge receptoren worden geactiveerd in de rust toestand (baseline)?
26. Welke noradrenerge receptoren worden gestimuleerd bij hoge levels van noradrenaline en
wat voor effect heeft dat?
27. Welk effect heeft activatie van adrenerge receptoren op corticale pyramide neuronen op de
verwerking van informatie (binnenkomende signalen)?
28. Is er sprake van tonische of fasische activiteit van dopaminerge neuronen?
29. Welke dopaminerge receptoren worden geactiveerd in de rust toestand (baseline)?
30. Welke dopaminerge receptoren worden geactiveerd bij hoge levels van dopamine en wat
voor effect heeft dat?
, 31. Welk effect heeft activatie van dopaminerge receptoren op corticale pyramide neuronen op
de verwerking van informatie (binnenkomende signalen)?
32. Zowel verlaagde als verhoogde activiteit in het dopamine en/of noradrenaline systeem in de
prefrontaal cortex kan leiden tot symptomen van ADHD. Leg uit hoe dit kan.
33. Wat is het werkingsmechanisme van methylfenidaat?
34. Wat is het werkingsmechanisme van amfetamine?
35. Wat is het werkingsmechanisme van atomoxetine?
36. Wat is het werkingsmechanisme van guanfacine?
37. Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van methylfenidaat?
38. Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van atomoxetine?
39. Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van guanfacine?
40. Welke van deze middelen vallen onder de opiumwet en zijn dus verslavend?
41. Wat is gezien hun werkingsmechanisme het belangrijkste verschil tussen methylfenidaat en
amfetamine?
42. Wat is gezien hun werkingsmechanisme het belangrijkste verschil tussen methylfenidaat en
atomoxetine? En welke consequenties heeft dat voor de werking en mogelijke bijwerkingen?
43. Als je deze informatie combineert met je geneesmiddelen overzicht, welke effecten verwacht
je dan dat methylfenidaat heeft op de Stroop taak?
44. Welk effect verwacht je van een volle dopamine D1 receptor agonist, een partiele dopamine
D1 receptor agonist met dezelfde affiniteit, en een dopamine DA1 receptor antagonist op
een postsynaptisch gelegen dopamine D1 receptor in afwezigheid van dopamine? Alle
farmaca in dit hypothetische experiment zijn competitief. Teken in één grafiek voor alle drie
de farmaca een dosis respons curve.
45. Construeer nu de dosis response curve voor de volle competitieve dopamine D1 receptor
agonist op een postsynaptisch gelegen dopamine D1 receptor in aanwezigheid van
dopamine
(m.a.w. een dopamine systeem met tonische activiteit).
46. Welke verschillende soorten samenstellingsvormen zijn er allemaal van methylfenidaat?
47. Waar staat OROS voor en hoe werkt het?
48. Wat is het voordeel van Concerta OROS?
49. Hoe kan je de Cmax van de initiële piek verhogen?
50. Hoe kan je de Cmax van de tweede piek verhogen?
51. Hoe kan je de Tmax van de tweede piek verkleinen (‘Tmax eerder’)/vergroten (‘Tmax later’)?
52. Het push compartiment bevat NaCl. Wat is het effect op de tablet wanneer men NaCl
vervangt door glucose?
53. Waarom zijn er bij OROS 2 pieken en niet 1?
54. Hoe is de afgifte van ritalin?
55. Hoe is de samenstelling van equasym en medikinet en hoe is die verdeeld?
56. Waarom moet je de laatste tablet methylfenidaat al om 16:00 uur innemen?
57. Zijn de preparaten Concerta OROS®, Medikinet CR® en Equasym XL® onderling uitwisselbaar,
met andere woorden: kan de patiënt in plaats van de ene zomaar de andere gebruiken?
Waarom wel of niet?
58. Wat is het behandelbeleid bij ADHD?
Thema 3: Depressie
1. Wat is de functie van de hippocampus in het kort? En uitgebreid?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller renskeveltmaat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.32. You're not tied to anything after your purchase.