Samenvatting voor het vak 'Strafrecht' aan Saxion Hogeschool. Het vak wordt gegeven in leerjaar 1, kwartiel 2. De samenvatting bevat uit hoofdstuk 2 alleen paragraaf 2.7 en de hoofdstukken 3 t/m 13 (m.u.v. 8.3.7 t/m 8.3.14). Eigen eindcijfer: 8.
,Hoofdstuk 2
2.7. Causaliteit
Causaliteit is de leer van oorzaak en gevolg en is onder andere van belang bij de materiële
(gevolgs)delicten. Causaliteit is ook van belang bij een ander soort delicten, namelijk de door
het gevolg gekwalificeerde delicten. Bij het bepalen van causaliteit is het belangrijk om te
weten dat het gaat om een ja/nee-kwestie: het oorzakelijk verband wordt wél of niet
aangenomen. Het vaststellen van een oorzakelijk verband is soms ingewikkeld. De reeks
van gebeurtenissen die leiden tot het strafbare gevolg kan dusdanig zijn dat het vaststellen
van een oorzakelijk verband steeds complexer wordt. Er zijn vier verschillende
causaliteitstheorieën:
1. De leer van de conditio sine qua non
Deze theorie heeft als uitgangspunt dat, indien bij het ontbreken van een schakel in
de reeks der gebeurtenissen het gevolg zou zijn uitgebleven, deze schakel
onmisbaar is en dus als oorzaak aan te wijzen is.
2. De causa-proximaleer
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de veroorzakende factor die het dichtst bij het
gevolg ligt, in juridisch opzicht als oorzaak moet gelden.
3. De voorzienbaarheidsleer
De nadruk hierbij ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat deze een
gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was.
4. Het criterium van de redelijke toerekening
Deze toets voor het vaststellen van de causaliteit is een beetje vaag, omdat het de
vraag openlaat wanneer nu precies de toerekening ‘redelijk’ te noemen is. Dit is de
huidige theorie die geldt in Nederland.
Hoofdstuk 3
3.1. Inleiding
De wet spreekt niet van ‘expres’ maar van ‘opzettelijk’. Als er geen opzet in het spel is, is er
sprake van culpoos handelen. Met culpoos handelen wordt bedoeld het niet-opzettelijke,
onvoorzichtige handelen. Als opzet of schuld in de delictsomschrijving is opgenomen
(subjectieve delictsbestanddelen), dan doet het er noodzakelijkerwijs toe met welke intentie
de dader gehandeld heeft. Bij misdrijven treft men altijd subjectieve delictsbestanddelen aan.
Bij de overtredingen vond de wetgever het minder belangrijk om een onderscheid te maken
tussen opzettelijke en culpoze gedragingen. Voor strafbaarheid is niet van belang met welke
intentie de dader gehandeld heeft.
3.2. Opzet
3.2.1. Inleiding
Opzettelijk handelen betekent: willens en wetens handelen. De dader die opzettelijk handelt,
weet waar hij mee bezig is en hij wil het ook doen. Maar opzet is niet altijd duidelijk, want
opzet kent graduele verschillen. Hierbij is het van belang dat de gemaakte onderscheiding
relatief is. Als een delictsomschrijving opzet vereist, dan maakt het voor het vervullen van dit
bestanddeel niet uit met welke graad van opzet er is gehandeld.
3.2.2. Graden van opzet
Er zijn drie graden van opzet:
1. Opzet met bedoeling
Dit is de hoogste vorm van opzet. Het nagenoeg enige doel of streven van de dader
is in dat geval het verrichten van de strafbare handeling. De dader weet waar hij mee
bezig is en wil dit ook doen.
2. Voorwaardelijk opzet
Daders nemen de aanmerkelijke kans voor lief dat door hun gedraging ook een ander
gevolg zal intreden. De Hoge Raad heeft besloten dat de bepaling van de
aanmerkelijkheid afhankelijk is van de aard van de gedraging en de omstandigheden
waaronder deze is verricht. Lastig hierbij is dat het niet duidelijk is hoe groot deze
kans moet zijn om als aanmerkelijk te kunnen gelden. Dit zal de rechter moeten
vaststellen per geval. Voor de bepaling van de aanmerkelijkheid van de kans is
echter niet van belang hoe ernstig de gevolgen van de gedraging zijn.
, 3. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn
De dader heeft een bepaald doel voor ogen, maar weet dat het noodzakelijk is een
bepaald – niet primair beoogd – gevolg in het leven te roepen om dat doel te
bereiken. Er is dus geen sprake van slechts een aanmerkelijke kans. De kans dat het
gevolg intreedt is 100%. Anders dan bij opzet met bedoeling is het streven van de
dader in eerste instantie niet gericht op dit strafbare gevolg van zijn handelen.
3.2.2. De wijze waarop het opzet in de wet is omschreven
In de meeste delicten waarin opzet een bestanddeel is (opzetdelicten), staat het woord
‘opzettelijk’ in de delictsomschrijving. Soms heeft de wetgever het opzetvereiste echter
anders uitgedrukt: in enkele gevallen wordt in de wet gebruik gemaakt van de formulering
‘wetende dat’, ‘wist’ of ‘oogmerk’. In deze gevallen wordt het opzet ingelezen, dit wordt
‘ingeblikt opzet’ genoemd.
3.2.3. Opzet en geobjectiveerde delictsbestanddelen
Als hoofregel geldt dat alle delictsbestanddelen die volgen na het woord ‘opzettelijk’ hierdoor
worden bestreken. Voor de aan ‘opzettelijk’ voorafgaande bestanddelen geldt dat deze niet
bestreken worden door het opzet. Er bestaan ook delictsbestanddelen waarop, ook als zij
tekstueel pas volgen na het opzetbestanddeel, het opzet van de dader niet gericht hoeft te
zijn. Deze worden geobjectiveerde delictsbestanddelen genoemd. Omdat de objectivering
niet blijkt uit de wettekst zelf, moet men de jurisprudentie, wetsgeschiedenis of literatuur
raadplegen om te kunnen weten of een delictsbestanddeel wel of niet onder de opzeteis valt.
3.2.4. Door het gevolg gekwalificeerde delicten
Het is bij opzetdelicten van groot belang om te bepalen waar het opzet van de pleger van
een strafbaar feit precies op was gericht. De intentie van de dader kan van grote invloed zijn
voor het antwoord op de vraag welk strafbaar feit er precies is gepleegd.
3.2.5. Slotopmerking
Een veel gemaakte fout is de veronderstelling dat met het bewijs van opzet iets gezegd
wordt over de verwijtbaarheid. Dit is niet het geval. Het is mogelijk dat een dader opzettelijk
handelt, terwijl dit hem niet verwijtbaar is. Een andere veel gemaakte fout is dat er bij het
beargumenteren van het bestaan van voorwaardelijk opzet, termen worden gebruikt als: ‘de
dader had moeten weten dat’. Bij het bewijs van opzet gaat het erom dat de dader
daadwerkelijk iets heeft geweten, niet dat hij iets had moeten weten. Echter kan de
redenering dat ‘de dader niet heeft geweten wat hij wel hoorde te weten’ wél worden gebruikt
voor het bewijs van culpa.
3.3. Culpa
3.3.1. Nogmaals terminologie
Het verschil tussen schuld als element of bestanddeel:
a. Schuld als element = verwijtbaarheid
Van verwijtbaarheid is sprake als van de dader in redelijkheid kon worden verwacht
dat hij zich anders gedroeg dan hij deed. Als er voor iemand dus redelijkerwijs een
andere mogelijkheid bestond dan het overtreden van de wet, dan kan men de dader
een verwijt maken van wat hij deed -> schuld staat niet in de delictsomschrijving.
b. Schuld als bestanddeel = culpa
Als het woord schuld in de delictsomschrijving voorkomt, dan betekent schuld culpa.
3.3.2. Inhoud van de culpa
Op verschillende plaatsen in de strafwet is het plegen van een feit door onvoorzichtigheid
strafbaar gesteld. Als die onvoorzichtigheid van de dader leidt tot een strafbaar gevolg, dan
kan er sprake zijn van een culpoos delict. Culpa kan als volgt worden omschreven: een
verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Om in een individueel geval vast te stellen dat
er sprake is van culpa, moet van de dader gezegd kunnen worden dat hij onvoorzichtig is
geweest. Het bestaan van deze feitelijke en geobjectiveerde onvoorzichtigheid is echter niet
voldoende voor de culpa. Culpa kan pas aangenomen worden als die onvoorzichtigheid de
dader te wijten valt.
, In uitzonderingsgevallen is het mogelijk dat het onvoorzichtige gedrag niet verwijtbaar is. De
onvoorzichtige persoon heeft dan een goede reden waarom die onvoorzichtigheid hem niet
kwalijk te nemen is. Bij culpoze delicten staat het woord ‘wederrechtelijk’ niet in de
delictsomschrijving. De wederrechtelijkheid ligt besloten in het woord ‘schuld’. Het feit dat
zowel de verwijtbaarheid als de wederrechtelijkheid deel uitmaakt van de culpa, brengt met
zich mee dat bij een culpoos delict de verwijtbaarheid én de wederrechtelijkheid deel
uitmaken van de delictsomschrijving. Bij een geslaagd beroep op een
schulduitsluitingsgrond, ongeacht of het een rechtvaardigingsgrond of een
schulduitsluitingsgrond is, zal de rechter de verdachte moeten vrijspreken wanneer een
culpoos delict ten laste is gelegd.
3.3.3. Bewuste en onbewuste culpa
Net als opzet kent culpa verschillende graden. Er is lichte culpa, waarbij de onvoorzichtigheid
niet erg groot is. Daarnaast bestaan er zwaardere vormen van culpa, waarbij de
onvoorzichtigheid groter is (roekeloosheid). Een belangrijk onderscheid binnen de culpa is
dat tussen de bewuste en onbewuste culpa. Dit onderscheid is van belang bij de afgrenzing
van culpa met voorwaardelijk opzet. Het onderscheidende criterium tussen beide
culpavormen is de bewustheid van de onvoorzichtigheid. Als de culpoze dader zich realiseert
dat hij onvoorzichtig bezig is, dan is er sprake van bewuste culpa. Als de wetenschap
omtrent de onvoorzichtigheid niet bij de dader aanwezig is, dan heet het onbewuste culpa.
Een bijzondere vorm van bewuste culpa is de roekeloosheid. Hiervan is sprake als er één of
meer gedragingen van de dader aangewezen kunnen worden die erop duiden dat door hem
welbewust onaanvaardbare risico’s zijn genomen. De wetgever heeft ervoor gekozen om de
roekeloosheid als culpavorm te bedreigen met een hogere straf.
3.4. De grens tussen bewuste culpa en voorwaardelijk opzet
Het antwoord op de vraag of in een bepaald geval sprake is van opzet of culpa, lijkt te liggen
in het hoofd van de verdachte. Alleen hij kan vertellen hoe hij omging met de mogelijke
gevolgen van zijn gedraging. Lieten de gevolgen hem koud, dan is er sprake geweest van
voorwaardelijk opzet. Geloofde hij daarentegen vast en zeker in een goede afloop, dan ligt
het meer voor de hand om bewuste culpa aan te nemen. In de meeste gevallen is er
gelukkig meer houvast. Rechters maken veel gebruik van twee typen redeneringen als zij
beslissen of het opzet kan worden bewezen. In de eerste plaats kunnen soms aanwijzingen
voor opzettelijk dan wel culpoos handelen worden gevonden in de door de rechtbank
vastgestelde gedragingen, dit heet objectiveren.
In de tweede plaats wordt vaak de vergelijking gemaakt met het gedrag van normale
mensen: wat weten normale mensen en welke risico’s zouden zij aanvaarden? Er mag van
worden uitgegaan dat een verdachte de inzichten heeft gehad die normale mensen hebben,
tenzij er contra-indicaties zijn voor een dergelijke aanname. Dit wordt normaliseren
genoemd. Bij zowel objectiveren als normaliseren worden aan de hand van gezond-
verstand-redeneringen argumenten bedacht die een rol kunnen spelen bij de beslissing of de
verdachte al dan niet met opzet heeft gehandeld.
Hoofdstuk 4
4.1. Inleiding
In de meeste gevallen is het zo dat iemand die een delictsomschrijving vervult, dit doet op
een wederrechtelijke en verwijtbare manier. Alleen in uitzonderingsgevallen bestaan er
rechtsgeldige redenen om aan te nemen dat bij het vervullen van een delictsomschrijving de
wederrechtelijkheid of de verwijtbaarheid ontbreekt. Deze redenen heten
strafuitsluitingsgronden. Een geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond leidt altijd tot
straffeloosheid. Het is belangrijk om te weten dat er dan wordt uitgegaan van ‘normale
delicten’, waarbij geen culpa of wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving staat. Bij de
‘niet-normale’ / ‘atypische’ delicten wordt door het vervullen van de delictsomschrijving reeds
wederrechtelijkheid en verwijtbaar gehandeld. Er bestaan twee soorten
strafuitsluitingsgronden:
Rechtvaardigingsgronden
Nemen de wederrechtelijkheid weg.
Schulduitsluitingsgronden
Nemen de verwijtbaarheid weg.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hidingfixtures. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.91. You're not tied to anything after your purchase.