100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Basiskennis aardrijkskunde PABO TOETS!! $6.51   Add to cart

Summary

Samenvatting Basiskennis aardrijkskunde PABO TOETS!!

57 reviews
 2469 views  98 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Een samenvatting van het boekje: basiskennis aardrijkskunde. van h2-8. H9 is topo en h1 gaat over het vak aardrijkskunde op de basisschool. De onderwerpen in deze samenvatting worden behandeld in de oefentoetsen van het boekje: de pabotoets aardrijkskunde haal je zo.

Preview 5 out of 23  pages

  • No
  • H2,3,4,5,6,7,8
  • June 6, 2016
  • 23
  • 2015/2016
  • Summary

57  reviews

review-writer-avatar

By: luca17klein • 1 year ago

review-writer-avatar

By: hamzamazic7 • 4 months ago

Translated by Google

Took the test in one go

review-writer-avatar

By: annemijn03 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: lauradoodeman • 2 year ago

review-writer-avatar

By: Viany1991 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: sahaartjuhhx • 2 year ago

review-writer-avatar

By: sannekooter • 4 year ago

Show more reviews  
avatar-seller
De aarde
De aarde draait in 24 uur om haar eigen as, zo ontstaat dag en nacht.
De aarde draait in oostelijke richting waardoor de zon ook in het oosten opkomt.
De aarde draait in een jaar rond de zon; zon ontstaat zomer en winter.

De maan en de zon oefenen aantrekkingskracht uit op de aarde. Door het samenspel met
draaiing van de aarde ontstaat een verplaatsing van het water. Aan de kant van de aarde
waar de maan stijgt, is er vloed, aan de andere kant eb.

De maan draait in 27 dagen rond de aarde.

De zon vormt het middelpunt van ons zonnestelsel en is een ster. Alle planeten in dit
zonnestelsel (ook de aarde), draaien rond de zon.

Door de schuine rand van de aardas is in juni het noordelijk halfrond meer richting de zon
gekeerd zomer. In maart en september staat de zon recht boven de evenaar.

Doordat de aarde rond haar as draait, begint de dag op verschillende plaatsen op een ander
moment. De aarde is verdeeld in 24 tijdzones.

Er zijn zeven werelddelen: Afrika, Antarctica, Azië, Europa, Noord-Amerika, Oceanië en Zuid-
Amerika.

Zo’n 70% van de aarde is bedekt met zeeën en oceanen.

De aarde is verdeeld in een denkbeeldig graadnet, een net van lijnen
De evenaar verdeeld de wereld in een noordelijk en zuidelijk halfrond.
- Lijnen die parallel aan de evenaar lopen, heten breedtecirkels of parallellen. Dichtbij de
evenaar is een lage breedte, dichtbij de pool een hoge breedte. Ten zuiden van de
evenaar is zuiderbreedte. De evenaar is de nullijn, bij de polen is het 90 noorder- of
zuiderbreedte.
- Lijnen die van pool tot pool lopen, heten meridianen. Er zijn in totaal 360 meridianen. Het
midden is bij Greenwich in Londen en deze meridiaan verdeelt de aarde in west en oost.
Ga je vanuit Greenwich naar het westen, dan is het westerlengte, ga je naar het oosten,
dan is het oosterlengte.

Endogene krachten
Endogene krachten zijn krachten die van binnenuit op de aardkorst inwerken en bepalen ook
voor een groot deel hoe de aarde eruit ziet.

Als je een doorsnede van de aarde bekijkt, zie je dat deze aan de buitenkant bestaat uit een
dunne aardkorst. Onder de aardkorst bevindt zich de mantel, die voor een groot deel uit
magma bestaat. Stroming van magma in de mantel, veroorzaakt aardplaattektoniek.
Er zijn zes aardplaten.

,- Als platen van elkaar af bewegen komt er magma naar boven door de stroming wat
resulteert in vulkanen (oceanische rug bij de Atlantische Oceaan) en nieuwe aardkorst
(=opgedroogde magma).
- Als platen naar elkaar toe bewegen verdwijnt er juist aardkorst. Er zijn drie manieren van
naar elkaar toe bewegen en bij elke manier kan er gebergtevorming optreden.
1. Subductie: waarbij een oceaan- en continentale plaat naar elkaar toe bewegen en de
(dunne) continentale plaat door zijwaartse druk onder de (dikke) oceanische plaat
schuift. In de subductiezonde ontstaat aan de rand van het continent een diepe trog.
Hoe dieper de contigentkorst zich bevindt, hoe meer hij smelt  magma. Deze
magma werkt zich weer naar boven naar de aardkorst.
2. Plooiingsgebergte: waar twee continentplaten naar elkaar toe bewegen. Bij deze
botsing zijn grote delen van de continentkorst geplooid; in elkaar gedeukt, rechtop
gaan staan of over elkaar geschoven.
3. Oceaanplaten bewegen naar elkaar toe: de ene oceaanbodem schuift onder de ander
door, waarbij ook een subductiezone ontstaat en er een vulkanisch gebergte komt.

Er zijn twee soorten vulkanen: kegelvulkanen, waarbij de vulkaan magma krijgt vanuit de
aardkorst. Magma, boven grond: lava, is erg stroperig en vormt bij elke uitbarsting een
nieuwe laag die op de vulkaan blijft liggen (stollingsgesteente), waardoor deze steeds hoger
en breder wordt.
Ook zijn er schildvulkanen die hun magma rechtstreeks vanuit de mantel krijgen. Dit gebeurt
meestal alleen in oceanische gebieden waar de aardkorst dun is. De lava die uit deze vulkanen
stroomt is vaak erg vloeibaar en na een uitbarsting stroomt het alle kanten op, om uiteindelijk
af te koelen en te stollen.


Waar aardplaten langs elkaar heen bewegen, komen vooral aardbevingen of andere
vulkanische verschijnselen.
De beweging van aardplaten gaat met schokken die wij als aardbevingen ervaren. Als dit met
oceanische platen gebeurt, ontstaan er zeebevingen, a.k.a.: tsunami’s.
Vulkanische verschijnselen treden op waar het grondwater op breuklijnen en bij vulkanen met
de hete ondergrond in aanraking komt. Aan het aardoppervlak ontstaan dan verschijnselen
als warmwaterbronnen, kokende modder, stoom en zwaveldamp of geisers (heet
bodemwater spuit uit de grond).

- Slenk: een wegzakkend gebied tussen twee breuklijnen.
- Horst: delen die van slenk die blijven staan of naar boven bewegen.

Exogene krachten
Ook krachten van buitenaf hebben invloed op hoe het landschap eruit ziet. Met name: erosie
en verwering.
- Verwering: gesteente op de aardkorst dat verbrokkelt of oplost.
o Mechanische verwering: door kou en warmte kan gesteente scheuren en
afbrokkelen.
o Chemische verwering: zuren in de bodem komen via grondwater bij gesteente,
waardoor gesteente kan oplossen en er grotten ontstaan.

,- Erosie (uitschuren): het afgebrokkelde gesteente door chemische verwering gaat schuren
over de aardkorst. Dit kan op vier manieren gebeuren:
o Zwaartekracht: loszittende keien vallen en nemen tijdens hun val stukken rots
weg.
o Gletsjers: ophoping van sneeuw in een hooggeberte die langzaam beweegt.
Het is er zo koud dat de sneeuw blijft liggen en door de enorme druk kan de
totale ijsmassa gaan bewegen. Door de stenen die eronder liggen kan er op
deze manier een heel dal uitgeslepen worden. Zo ook met diepe inhammen
aan de kust die na het uitsluiten gevuld zijn met zeewater: fjorden.
o Water van beken en rivieren: een rivier neemt afgezet (door zwaartekracht of
gletsjers) materiaal mee van waar het vandaan komt (sediment). Door schuring
op de bodem wordt de bedding steeds dieper.
o Wind: wind is niet heel krachtig en kan alleen zandkorrels of droge kleideeltjes
meenemen. Wanneer zand met de wind tegen rotsen waait, heeft dit een
schurend effect. Zandkorrels komen op de grond terecht en blijven liggen,
waardoor er een afzettingslaag ontstaat  lössgrond in Nederland.
- Metamorf gesteente: daar waar sedimentgesteenten zich in de loop der miljoenen jaren
opstapelen, ontstaan dikke gesteentelagen. Door de enorme exogene druk en de hoge
temperatuur in de diepe ondergrond, ondergaat het metamorfose: kalk-kalksteen-
marmer, klei-kleisteen-leisteen, zand-zandsteen-kwartsiet.

,Weer, klimaat en landschappen op aarde

Rondom de aarde bevindt zich een luchtlaag van ongeveer 70 km dik die we de atmosfeer of
de dampkring noemen.

Temperatuur, neerslag en wind zijn de drie belangrijkste elementen van het weer waarmee
altijd rekening moet worden gehouden.

Vijf factoren die bepalend zijn voor de temperatuurverschillen op aarde:
- Breedteligging: hoe hoger de breedte (pool), hoe kouder. Schuinere stralen van de zon
 minder warmte.
- Ligging t.o.v. de zee of een oceaan: land wordt door de zon snel opgewarmd (zand).
Het water van de zee heeft een grotere opwarmtijd (in de zomer koud, in de winter
warm naar verhouding)
- Hoogteligging: hoe hoger, hoe kouder
(loofbomennaaldbomenboomgrensbergweidensneeuwgrenskaal.
- Zeestromen en windrichtingen: temperatuur wordt voor een groot deel bepaald door
wind. Aflandige wind = wind vanaf land naar de zee waait, is koud in de winter en
warm in de zomer. Aanlandige wind = vanaf zee naar land, is in de winter warm.
- Ligging van gebergten: een hooggebergte is zo hoog dat luchtstromen worden
onderbroken of worden afgebogen. Een gebergte fungeert dan als een muur die de
kou of warmte tegenhoudt.

Neerslag op aarde
Korte/kleine kringloop: De zon verwarmt water van zee en oceanen, dat deels verdampt en
opstijgt. Naarmate de hoogte toeneemt, neemt de temperatuur af. Op een hoge hoogte
plakken de waterdampdruppels tegen elkaar (=condenseren) en vallen naar beneden.
Lange/grote kringloop: de weg naar de zee duurt langer en de wolken komen meer
landinwaarts. Als de lucht bij een berg komt, wordt het omhoog gestuwd en door de
condensatie ontstaat stuwingsneerslag. Bij sneeuwval, blijft dit in de bergen liggen en onder
de sneeuwgrens drupt het naar beneden en watert het af in een bepaalde rivier
(=stroomgebied). De grens van een stroomgebied is het hoogstgelegen = de waterscheiding.
Stuwingsneerslag: neerslag van de lucht die omhoog gestuwd is over een berg.
Loefzijde: de kant van de berg waar het regent.
Lijzijde: de kant van de berg waar de lucht weer daalt en er geen neerslag is (=droog)
Delta: wanneer een rivier een weg zoekt naar de zee en zich hierbij vertakt.

Wind op aarde
Door de draaiing van de aarde ontstaan drie hoofdwinden: passaat-, westen- en poolwinden.
Hogedrukgebied: lucht die naar beneden beweeg en waar in dat gebied veel lucht is.
In tropische gebieden is er sprake van seizoenswinden, ook wel moesson. Moessonlucht is
warme lucht (van het land) dat wordt aangevuld met vochtige zeelucht(=natte moesson). In
de winter is het precies omgekeerd (=droge moesson).

De hoeveelheid lucht geven we aan met luchtdruk in bar of hPa (hecto Pascal). Als er meer
lucht is, neemt de luchtdruk toe (fietsband). In de dampkring is er niet overal evenveel lucht.

, Hoge- en lage drukgebieden bewegen en soms kan het voorkomen dat beiden op een plek
zijn.
H = hogedrukgebied  mooi weer (lucht stijgt snel en koelt af)
L = lagedrukgebied  slecht weer (lucht daalt langzaam en warmt op)
Isobaren = de dunne zwarte lijnen op de kaart die aangeven waar de luchtdruk hetzelfde is.
hoe dichter isobaren bij elkaar staan, hoe harder het waait.
Occlusie= waar H en L elkaar raken.

Windrichting
Noordelijk halfrond Zuidelijk halfrond
Hogedrukgebied Rechtsom Linksom
Lagedrukgebied Linksom rechtsom

Waar op de kaart occlusie voorkomt, noemen we fronten. Op fronten treedt condensatie op
en ontstaan wolken met kans op neerslag.

Klimaat en klimaatverandering
Klimaat gaat over een periode van 30 jaar.

Glaciaal= een ander woord voor ijstijd.
Interglaciaal = een warme tijd tussen ijstijden in.

Broeikaseffect: bij de aarde vallen de zonnestralen door de dampkring en verwarmen het
aardoppervlak. Die warmte gaat voor een deel via de dampkring terug de ruimte in, maar een
deel wordt ook weer teruggekaatst door co2(kooldoixide) in de dampkring. Co2 is een
natuurlijke stof die aanwezig is in de atmosfeer en in warmere tijden is de co2 hoger. Als het
percentage waterdamp in de atmosfeer stijgt, wordt de warmte meer vastgehouden en stijgt
de temperatuur op aarde. Dit is een natuurlijk broeikaseffect dat wij versterken op aarde door
alle uitlaatgassen.
Gevolgen: stijging zeespiegel a.g.v smeltend ijs en uitbreidende woestijnen.

Door de temperatuurstijging van de aarde ontstaan meer extreme weerverschijnselen, zoals
orkanen en tornado’s.

Orkaan: tropische storm van meer dan 12 beaufort. Ze ontstaan in sub- en tropische gebieden
boven zee rond de evenaar waar de warme lucht stijgt en het zeewater snel wordt
opgewarmd. In het midden is een rustig oog.
Tornado: dit is een storm die op het land onder een onweersbui ontstaat. Doordat er
waterdruppels aan de rand condenseren, ontstaat de typisch lange slurf.

Klimaat en ligging van de belangrijkste landschappen
Evenaar  noordpool:
Tropisch bos – savanne – steppe – woestijn – subtropische gewassen – loofbomen –
naaldbomen – toendra – poolijs
Tropen, subtropen, gematigde zone, poolgebied.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Poelewoeps. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.51. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

79223 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.51  98x  sold
  • (57)
  Add to cart