Samenvatting Medische laboratorium technologie uitegewerkte leerdoelen
39 views 4 purchases
Course
MLT
Institution
Saxion Hogeschool (Saxion)
Book
Heron-reeks - Klinische chemie en hematologie voor analisten 1
In dit document zijn de vastgestelde leerdoelen van het vak MLT (medische laboratorium technologie) volledig uitgewerkt en beschreven. Met informatie uit hoorcolleges en toegevoegde plaatjes en informatie klinische chemie en hematologie voor analisten deel 1 en deel 2.
Leerdoelen medische laboratorium technologie (mlt)
Kwaliteitsbewaking
Referentie-interval: De student kent en begrijpt wat een referentie-interval inhoudt en kan deze
uitrekenen (Deel 1: Hfd 17/18):
Het referentiewaardengebied geeft de spreiding aan van de waarden
die gevonden worden bij een groep gezonde personen. Voor een
referentiewaardengebied heb jee een ondergrens en bovengrens. 95%
van de meetwaarden van de referentiegroep moet in het
referentiewaardengebied vallen. Het referentie-interval is altijd binnen
de -/+ 2SD (die 95%)
Doordat de concentratie van een bepaalde bestanddeel van een bloed
steeds schommelt gedurende de dag zal je niet steeds dezelfde uitslag
krijgen. De variatie van een bepaalde stof binnen één persoon heet de
biologische variatie. Ook heb je nog de analytische variatie, als je van
één hetzelfde monster de bloedsuikerconcentratie meet krijg je niet
50x dezelfde uitslag maar is eer een spreiding (variatie) in de uitslagen
zichtbaar.
Ondergrens: het gemiddelde – 2 x SD
Bovengrens: het gemiddelde + 2 SD
Bij een asymmetrische verdeling:
Ondergrens: 0,025 x (n+1)
Bovengrens: 0,975 x (n+1)
n = aantal personen die meedoen
resultaten die uit bovenstaande berekeningen komen is het rangnummer van de 2 patiënten die de
bovengrens of ondergrens hebben. Bij die 2 patiënten kijken wat de concentratie is en dat zijn dan de
bovengrens en ondergrens.
Om te kunnen bepalen of de verandering in concentratie wijst op een ziekte en niet gebaseerd is op
de meetfout en de normale biologische variatie is er nodig dit onderscheid te maken met de RCV.
RCV = √2 x Z x √(CVA2 + CVI 2)
CVA: de analytische variatie van de bepalingsmethode
CVI: de biologische variatie
Is het verschil van de metingen groter dan de RCV dan duidt dit, met een zekerheid van 95% op een
echte significante verandering binnen deze persoon. Verschil van de metingen bereken je door
(laatste meting – eerste meting)/ eerste meting x 100%.
Als het verschil lager is dan de RCV dan wordt deze kleine steiging veroorzaakt door de biologische
en analytische variatie
Zwarte lijn: afkapwaarde. De afkapwaarde is de
streefwaarde voor bijvoorbeeld ureum in dit geval bij ongv
5 mmol/L. Ookwel bij welke ureum-uitslag ligt de
beslissing of er wel of geen ziekte is. Het gevolg is dat bij
welke afkapwaarde je ook kiest, er altijd een gedeelte van
de gezonde populatie ook als ziek wordt ingedeeld (vals-
positieven
,Sensitiviteit/Specificiteit: De student kent en begrijpt de begrippen specificiteit, sensitiviteit en
voorspellende waarde en kan deze van een test uitrekenen (Deel 1: Hfd
17/18):
Bij de bovenstaande ureum-test kies je voor een afkapwaarde die zodanig
laag ligt dat (vrijwel) alle patiënten die ziek zijn een verhoogde waarde
hebben (je onderzoekt liever de gezonde mensen nog een keer dan dat je
de zieke te vroeg naar huis stuurt).
- Omdat alle zieke mensen er uit worden gehaald bij deze
afkapwaarde is de test zeer sensitief (gevoelig) voor het aantonen
van alle mensen met een te hoog ureum.
- Omdat echter een aantal gezonden personen ook een verhoogde
uitslag heeft, is de test niet specifiek voor de ziekte.
Om een hogere specificiteit te krijgen moet de afkapwaarde verhoogd
worden, maar dan daalt wel de sensiviteit. Dan wordt een deel van de
patiënten als gezond beoordeeld terwijl dat helemaal niet zo is.
Nauwkeurigheid/Juistheid: De student kent en begrijpt de begrippen nauwkeurigheid en juistheid
van een bepaling en kan bepalen /berekenen of een analysemethode voldoet aan de gestelde
criteria (Deel 1: Hfd 17/18):
Juist & Precies → Referentiemethode
Niet juist & Wel precies → Goed bruikbare methode,
komt in de praktijk veel voor. Systematische afwijking,
uitslag is te corrigeren
Niet precies → Onbruikbare methode, eventuele
afwijking niet herkenbaar door slechte precisie.
,Variatiecoëfficiënt: De standaardafwijking uitgedrukt in percentage van het gemiddelde:
VC= sd√x x 100&
x = gemiddelde van alle waarnemingen
Alleen als de meetwaarden van de controlemonsters binnen de grenzen vallen, kunnen de patiënt
uitslagen worden gerapporteerd aan de arts. Dit noemt men de confirmatie. Een klinisch chemicus of
gespecialiseerde analist bekijkt vervolgens of de uitslagen passen bij de uitslagen van de overige
laboratoriumonderzoeken en het ziektebeeld van de patiënt. Dit wordt de autorisatie genoemd.
Boven en ondergrenzen bepalen:
-/+ & 2/3 x SD + gemiddelde van alle concentraties
Levey-Jenningskaart: soort controlekaart waarin de gemiddelde concentratie en de boven- en
ondergrenzen van het controlemonster worden getekend. De kaart kun je gebruikten om aan de
hand van het resultaat van het controlemonster de bepaling (voor het meten van patiëntmonsters)
goed of af te keuren. We noemen dit de QC (quality control)-meting.
Westgardregels:
Om de testrun goed te keuren past men, aanvullend op het gebruik van een Levey-Jenningskaart,
vaak ook nog enkele andere beslisregels toe: de westgardregels. 2 nadelen van de Levey-
Jenningskaart: langzaam in het ontdekken van kleine veranderingen & vereist inzicht in statistiek.
Wanneer een testrun afgekeurd wordt,
omdat de uitslag van een controle afwijkt en
niet voldoet aan de westgardregels moet de
oorzaak van het probleem worden
opgespoord en verholpen voordat je de
reeks opnieuw bepaalt
, Water en zouten
Homeostase: De student kent en begrijpt het proces van homeostase en kan dit uitleggen a.d.h.v.
voorbeelden (Deel 2: Hfd 8):
Bij homeostase wordt er in het lichaam van een organisme een evenwicht gemaakt. Het organisme
probeert alles in zijn lichaam hetzelfde te houden ook als de omstandigheden buiten veranderen. Je
lichaam heeft bijvoorbeeld altijd een temperatuur van 37 graden, het lichaam wil dat altijd hetzelfde
hebben. Als het heel koud is buiten dan is je lichaam nog steeds een temperatuur van 37 graden. Er
wordt dan meer energie gebruikt om warmte te produceren. Als het juist heel warm is buiten ga je
zweten zodat je lichaam afkoelt en het ook 37 graden blijft. Zo blijft de temperatuur van het
organisme altijd in balans.
Verstoring van het evenwicht
Als er geen evenwicht meer is kan dit hele ernstige gevolgen hebben. Een voorbeeld hiervan is
uitdroging. Je hebt per dag 2 liter water nodig. Als je één dag wat minder water drinkt is dat niet zo
erg; je lichaam kan zich dan aanpassen om water wat langer vast te houden. Als je langere tijd geen
of weinig water drinkt kan er uitdroging ontstaan. Je lichaam kan zich dan niet meer aanpassen aan
het tekort aan water. Bij uitdroging kunnen je organen minder goed werken en uiteindelijk kan je
zelfs overlijden aan de gevolgen van uitdroging.
Een verstoring van de homeostase is dus niet goed voor je lichaam. Als je bijvoorbeeld te weinig eet
heeft je lichaam niet genoeg glucose om om te zetten in energie. Er moeten dan andere bronnen van
glucose worden gevonden in je lichaam waardoor je bijvoorbeeld spieren gaat afbreken.
Lichaamscompartimenten: De student kent en begrijpt de verdeling van water en elektrolyten over
de verschillende lichaamscompartimenten (Deel 2: 8.1 - 8.2):
De concentratie van zouten (met name natrium en kalium) bepaalt voor een groot deel de verdeling
van het water over de verschillende delen van het lichaam, de lichaamscompartimenten. Door meer
of minder zout via de urine uit te scheiden speelt de nier een centrale rol in het constant houden van
de hoeveelheid zout en water in het lichaam. Een teveel of tekort aan natrium of kalium in bloed kan
fatale gevolgen hebben voor de patiënt.
Het lichaam kan gezien worden
als twee verschillende
compartimenten waarover het
lichaamswater is verdeeld.
Namelijk de intracellulaire
ruimte (de ruimte in de cellen)
en de extracellulaire ruimte (de
ruimte buiten de cellen.
Daarvanuit afgeleid ook de
intracellulaire vloeistof (ICV,
66%) en de extracellulaire
vloeistof (ECV, 34%).
Bloed bevat ECV, namelijk
bloedplasma. Maar het grootste deel van het ECV is het interstitiële vloeistof, dit bevind zich tussen
de cellen in de weefsels (tussen de weefselcellen). In de afbeelding is ook goed te zien hoe kalium en
natrium zich verdelen in de 2 verschillende vloeistoffen. Buiten de cel meer natrium en in de cel
meer kalium.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller irishulsebos02. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.