100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting studiemeister jaarrekening toets 2 $5.44   Add to cart

Summary

Samenvatting studiemeister jaarrekening toets 2

 18 views  1 purchase
  • Course
  • Institution

Alle theorie van studiemeister benodigd voor toets 2 van jaarrekening samengevat

Preview 4 out of 35  pages

  • February 27, 2023
  • 35
  • 2022/2023
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting studiemeister toets 2
Week 3 vaste activa H6 & H8
1. Indeling en vorm van de balans
Voorschriften voor de rubricering van balansposten
IASB
IASB geeft:
 Een lijst minimaal op te nemen posten in de balans (IAS 1.54)
 Een verplichte onderverdeling van de posten in balans of toelichting (IAS 1.77/78).
Dat ziet er bijvoorbeeld zo uit:
RJ/wet
De RJ steunt op de wet.
De wet geeft de hoofdindeling van de balans (art. 364) die verplicht is voor nv en bv. Zie
studiemeister samenvatting.

Presentatie van de balans
De wet geeft 4 presentatiemogelijkheden in het Besluit modellen jaarrekening (op grond van
art. 363.6):
 A en C: verticale opstelling/staffelvorm, met verkorte weergave (waarbij kortlopende
schulden van vlottende activa worden afgetrokken)
 B en D: horizontale opstelling/scontrovorm
Een nv of bv moet A of B gebruiken (art. 1.1 Besluit); een kleine rechtspersoon mag A-D
gebruiken (art. 1.2 Besluit). Het Besluit geldt niet voor microrechtspersonen (art. 1.3 Besluit).

Definitie vaste en vlottende activa
Vaste activa zijn bestemd om werkzaamheden van de onderneming duurzaam te dienen;
vlottende niet (art. 364.1).

Mutatieoverzicht
Het mutatieoverzicht moet het volgende bevatten:
 IASB: totaal van immateriële (IAS 38.118e) en materiële vaste activa (IAS 16.73e)
 RJ (RJ 210.501/ 212.702/ 214.605) en de wet (art. 368) vereisen daarnaast:
o Een mutatieoverzicht van financiële vaste activa
o Een overzicht van cumulatieve afschrijvingen of waardeverminderingen (dat
impliciet informatie geeft over de aanschafwaarden, dus over de ouderdom
van de activa, wat een indicatie kan geven van toekomstig
inhaalinvesteringen waarvoor financieringsmiddelen moeten worden
vrijgemaakt).
o Bij waardering tegen actuele waarde: het totaal van de per einde verslagjaar
geboekte herwaarderingen van de nog aanwezige activa (dat impliciet
informatie geeft over de boekwaarde op basis van historische kosten en
ongerealiseerde waardestijgingen).

,2. Immateriële vaste activa
Immateriële vaste activa zijn niet stoffelijk van aard.
IASB en RJ stellen als voorwaarde om immateriële vaste activa te activeren dat de kostprijs
of waarde van het bedrijfsmiddel betrouwbaar kan worden vastgesteld (alinea 83).

Toerekenen aanloopinvesteringen aan boekjaren
Er zijn twee benaderingen:
1. Volgens het matchingprincipe: activeren en afschrijven gedurende de realisatie van
de voordelen
2. Volgens het voorzichtigheidsprincipe: direct ten laste van het resultaat van de
lopende periode brengen

Activering volgens IASB/RJ
IASB (IAS 38.21) en RJ (RJ 210.201) vereisen opname in de balans, maar alleen als de
investeringen voldoen aan de activeringscriteria. Bij activering moet er stelselmatig
afgeschreven worden op basis van de geschatte economische levensduur van het actief (IAS
38.97/RJ 210.401). RJ stelt de economische levensduur op vermoedelijk maximaal twintig
jaar; IASB geeft geen maximum.

Impairment test
 Bij een impairment test gaat de onderneming na of de realiseerbare waarde van het
activum lager is dan de boekwaarde. Zo ja dan wordt afgewaardeerd.
 IASB verplicht een impairment test bij immateriële vaste activa met een onbepaalde
gebruiksduur (waarbij niet wordt afgeschreven) jaarlijks en bij aanwijzing van bijzondere
waardevermindering (IAS 38.108). RJ verplicht de impairment test alleen bij een
afschrijvingstermijn van meer dan twintig jaar (RJ 210.419).

Activering volgens de wet
 De wet geeft geen algemene regel voor het activeren van immateriële vaste activa.
Activering moet volgens rubricering van art. 365.1. Er kan sprake zijn van ‘naar
verwachting duurzame waardeverminderingen’ die tot afwaardering leiden (art. 387.3). Ook
de wet erkent dus dat een impairment test nodig kan zijn.

Onderzoekskosten
 IAS/RJ: de stap naar toekomstige voordelen is te groot om onderzoeksuitgaven te
activeren. Ze moeten ten laste van het resultaat worden gebracht (IAS 38.54/RJ 210.221).
 Wet: ze komen niet voor activering in aanmerking en moeten ten laste van het resultaat
worden gebracht (op te maken uit art. 365.1).

Ontwikkelingskosten
 IASB/RJ: het toekomstig economisch voordeel is waarschijnlijk, dus ontwikkelingskosten
moeten worden geactiveerd als ze voldoen aan aanvullende voorwaarden (IAS 38.57/ RJ
210.224).
 Wet: ontwikkelingskosten mogen worden geactiveerd (art. 365.1b) of direct in de
resultatenrekening worden opgenomen (art. 365.2).

, De afschrijvingstermijn is afgestemd op de verwachte gebruiksduur of als die niet
betrouwbaar kan worden geschat maximaal 10 jaar (art. 386.3). Een toelichting en een
wettelijke reserve voor het geactiveerde bedrag (art. 365.2) zijn verplicht.
 Het bestuursverslag moet informatie geven over de onderzoeks- en ontwikkelings-
werkzaamheden (art. 391.2).
Wettelijke reserve
 Een wettelijke reserve is een reserve waaruit geen winstuitkeringen in contanten mogen
worden gedaan en waaruit geen eigen aandelen mogen worden ingekocht; gevormd uit de
vrije reserves of uit de winstverdeling. Deze reserve beschermt schuldeisers als het
immateriële vaste actief voor hen geen verhaalsobject vormt.

Kosten van concessies, vergunningen, etc.
 IASB/RJ: concessies, vergunningen octrooien, uitgaverechten en rechten tot het voeren
van een merk mogen worden geactiveerd als ze van derden zijn gekocht. Bij zelf ontwikkelen
zijn deze kosten niet te scheiden van ontwikkelingskosten (IAS 38.63-64 / RJ 210.229-230).
 Wet: alleen verworven rechten mogen worden geactiveerd (art. 365.1c); er zijn geen
nadere voorwaarden om ze ‘on-balance’ te verwerken.

Kosten van goodwill
 Goodwill is ‘favorable attitudes towards the firm’, bijvoorbeeld een klantenkring of
reputatie. Het is niet afzonderlijk te verkopen.
 Gekochte goodwill is het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de nettovermogenswaarde
van de overgenomen onderneming (het aandeel in het eigen vermogen van de
overgenomen onderneming, uitgaande van de waarderingsgrondslagen van de overnemer).
 De nettovermogenswaarde moet worden bepaald op grond van de ‘fair values’ (reële
waarde) van de vermogensbestanddelen. Als de boekwaarden in de balans niet reëel zijn
moeten ze worden aangepast.
 Goodwill kan ook worden gekocht via een ‘aandelenruil’; dan is de verkrijgingsprijs de
(beurs)waarde van de door de deelnemer uit te geven aandelen, die worden geruild voor de
aandelen in de over te nemen onderneming.
 Zelf ontwikkelde goodwill mag niet worden geactiveerd omdat de waarde niet
betrouwbaar is vast te stellen (IAS 38.48 / RJ 210.216, art. 365.1d).
 Bij een impairment test moet de resterende waarde van de bij overname betaalde
goodwill worden bepaald. Het is lastig die te scheiden van goodwill die door de
overgenomen onderneming is gecreëerd na de overname


Oprichtings- en emissiekosten
 Volgens de wet mogen notariskosten, bankprovisie, advieskosten, etc. geactiveerd
worden (art. 365.1a) en binnen 5 jaar afgeschreven (art. 386.3). Een toelichting en wettelijke
reserve ter grootte van het geactiveerde bedrag zijn verplicht (art. 365.2).
 IASB/RJ: deze kosten zijn geen immateriële vaste activa (ze leveren geen toekomstige
economische voordelen op).
 IASB: niet activeren
 RJ: advies niet te activeren (RJ 210.103); emissiekosten moeten rechtstreeks ten laste
gebracht worden van het agio en eventueel de overige reserves (RJ 240.219).

, Voorbereidings- en aanloopkosten
 Dit zijn initiële kosten als het product al in exploitatie is genomen (bijv. voor het opzetten
van een distributiestructuur).
 IASB/RJ: niet activeren (IAS38.69/RJ 210.235).
 De wet laat zich er niet over uit.

Kosten van ‘human capital’
 ‘Human resources’, de kwaliteit van medewerkers staat niet in de balans. Het niet
activeren ervan draagt bij aan het verschil tussen marktwaarde en boekwaarde eigen
vermogen. De onderneming heeft niet de beschikkingsmacht over de productiefactor arbeid.
 IASB/RJ: activering is niet toegestaan (IAS 38.15 / RJ 210.114). Ook scholingsuitgaven
komen direct ten laste van het resultaat (IAS 38.69 / RJ 210.235).
 De wet laat zich hier niet over uit.
 Uitzondering bij betaald voetbal: de prijs voor gekochte spelers mag worden geactiveerd
en afgeschreven over de looptijd van het contract.

Waarderingsgrondslagen voor immateriële activa
 IASB: historische kosten (IAS 38.74) en reële waarde (IAS 38.75) zijn waarderings-
grondslagen.
 Reële waarde is de prijs om een actief te verkopen/verplichting over te dragen in een
regelmatige transactie tussen marktdeelnemers op waarderingsdatum (IAS 38.8). Er moet
een actieve markt zijn om de reële waarde uit af te leiden zoals bij overdraagbare
taxivergunningen. Bij bijvoorbeeld muziek- en filmrechten bestaat geen actieve markt (IAS
38.78). Het verschil tussen de reële waarde en de waarde op basis van de historische kosten
moet verwerkt worden in een herwaarderingsreserve (IAS 38.85).

Wet/RJ
 De toegelaten waarderingsgrondslagen komen globaal overeen met die van IASB:
verkrijgingsprijs, vervaardigingsprijs (bij zelf vervaardigde immateriële activa) of actuele
waarde (art. 384.1/RJ 210.301).
 Artikel 6 van ‘Besluit actuele waarde’ (op grond van art. 384.4) stelt een liquide markt als
voorwaarde voor waardering tegen actuele waarde. Dat sluit aan bij de door de IASB
gegeven definitie van een actieve markt: de activa zijn homogeen, er zijn regelmatig kopers
en verkopers en transactieprijzen zijn publiekelijk bekend.

Actuele kostprijs
 Het Besluit stelt dat bij waardering tegen actuele waarde de actuele kostprijs in
aanmerking komt (art. 7), gedefinieerd als (art 2):
1. de actuele inkoopprijs en de bijkomende kosten van een actief, verminderd met
afschrijvingen; of
2. de actuele aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige
direct aan de vervaardiging van een actief toe te rekenen kosten, verminderd met
afschrijvingen. Daarbij kunnen worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte
kosten en de rente op schulden over het tijdvak van het vervaardigen van het actief.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller berendstamsnijder. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.44. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62555 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.44  1x  sold
  • (0)
  Add to cart