Een samenvatting van het boek "Stotteren, Van theorie naar therapie". De samenvatting bestaat uit 28 pagina's en is opgebouwd uit de hoofdstukken die je moet kennen voor de cursustoets. Alle belangrijke aspecten worden kort en bondig beschreven.
clear, comprehensive summary. It is sometimes referred to the book for tables and figures.
By: ggabyann • 4 year ago
By: wendy_demaeght • 5 year ago
By: moontje205 • 5 year ago
Seller
Follow
evycornelissen
Reviews received
Content preview
Hoofdstuk 1 – Wat is stotteren?
Stotteren is een geïntegreerd gedrag dat gevormd wordt door de kerngedragingen en de
bijkomende/secundaire stottergedragingen. De kerngedragingen zijn (1) de herhalingen en
(2) de verlengingen. Van Riper.
1.2 – Stotteren, verstoring en stoornis
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie dienen niet-vloeiendheden (verstoringen)
geclassificeerd te worden als stoornis indien de ernst dermate is dat de verstoringen een
vloeiende communicatie ontregelen.
1.3 – Stotteren, een geïntegreerde visie
Erasmus-viercomponentenmodel: er kunnen diverse aspecten van stotteren een
overzichtelijk kader ondergebracht worden. Ook kan er een voorstelling gemaakt worden van
de basisstructuur en het proceskarakter van het stotteren. De communicatie tussen de
hulpvrager en de therapeut wordt door het model aanzienlijk vereenvoudigd. Vier
hoofdcomponenten vormen de basis: verbaalmotorische, cognitieve, emotionele en sociale
component.
1. Verbaalmotorische component: de onderbrekingen in het vloeiend spreken die zich
uiten in hoorbare herhalingen en verlengingen van klanken en lettergrepen, hoorbare
en niet-hoorbare blokkades, pauzes, stopwoorden en aanloopjes. Ook datgene wat
iemand doet op verbaal niveau om het stotteren te beïnvloeden valt onder deze
component.
Kan leiden tot veranderingen op gebied van prosodie, intonatie en luidheid,
taalgebied.
Motorische subcomponent: hieronder vallen de motorische activiteiten van de
spraakorganen en/of van andere delen van het lichaam (ademverstoringen etc.)
2. Cognitieve component: zelfbeeld. Kan leiden tot negatieve attitude.
3. Emotionele component: spanning, angst, schaamte etc.
4. Sociale component: verstoorde interactie tussen de persoon die stottert en zijn
omgeving.
Het Erasmus-model biedt:
Circulariteit: consolidering van de stotterstoornis in een negatieve vicieuze cirkel.
Diversiteit: verschillende componenten.
Niveaus: elke component kent diepere niveaus.
Relatieve onafhankelijkheid: iedere component kan op zichzelf bestaan en hoeft geen
invloed te hebben op de andere componenten (alhoewel dat in de praktijk wel vaak zo
is).
Interactie: de ene component kan de andere uitlokken/in stand houden/versterken.
1
, Proceskarakter: na het causale moment kan het stotterend spreken zich als stoornis
verder ontwikkelen.
1.3.2 – Het verwachtingen- en mogelijkhedenmodel Starkweather
Wordt veel gebruikt als kader voor de behandeling van (zeer) jonge kinderen. Biedt structuur
met betrekking tot het inzicht in stotterproblematiek.
(Spraak)motorische ontwikkeling, cognitieve-, sociaal/emotionele- en linguïstische- zijn
factoren die een rol spelen.
1.4 – Vloeiend, normaal niet-vloeiend en stotterend spreken
Normaal niet-vloeiend en niet-vloeiend spreken: ‘normaal lijkende niet-vloeiendheden’
kunnen secundair stottergedrag zijn (woordherhalingen kunnen bv. aanloopjes zijn om een
kernstotter te voorkomen).
Stotterachtige niet-vloeiendheden:
Herhalingen van eenlettergrepige woorden.
Herhalingen van woorddelen.
Disritmische fonaties
Waaronder ook de verlengingen of blokkades vallen.
1.5 – Ontwikkelingsstotteren
Ontwikkelingsstotteren: stotteren dat in de kinderjaren ontstaat.
Verworven stotteren: op latere leeftijd ontstane niet-vloeiendheden.
1.6 – Andere vloeiendheidsstoornissen
Van Borsel maakt de volgende indeling:
Farmacogeen stotteren: niet-vloeiend spreken is een neveneffect van een
geneesmiddel.
Psychogeen stotteren: niet-vloeiend spreken ontstaat op latere leeftijd in verband met
een psychisch probleem of emotioneel trauma.
Gesimuleerd stotteren: komt zelden voor, tot nu toe enkel in forensische context.
Neurogeen stotteren: meest voorkomende type van verworven niet-vloeiend
spreekgedrag dat zijn oorsprong vindt in het centraal zenuwstelsel (bv. na CVA).
1.7 – Hoe leg je aan cliënten en omgeving uit wat stotteren is?
“Stotteren is eigenlijk datgene wat je doet om niet te stotteren.” De buitenkant wordt
gevormd door datgene wat anderen horen en zien (herhalingen/verlengingen/blokkades etc).
De binnenkant is datgene wat anderen niet zien of horen (schaamte, angst, frustratie,
boosheid etc).
2
,De metafoor van de ijsberg: ‘topje van de ijsberg’ is wat men ziet en hoort. De gedachten en
gevoelens voren de onderkant van de ijsberg. Deze zijn niet zichtbaar, maar spelen wel een
grote rol. De omgeving bepaalt hoe snel de ijsberg eventueel smelt.
Hoofdstuk 2 – Ontstaan en ontwikkeling van stotteren
2.2 – Oorzaken van stotteren
Genetische aanleg
Invloeden van de ontwikkelings- en omgevingsfactoren zoals uitlokkende en
versterkende factoren.
Diverse leerstrategieën als in stand houdende factor.
Temperament
2.2.1 – Aanleg en erfelijkheid
Aanleg: aanleg hoeft nog niet te betekenen dat het stotteren zich noodzakelijkerwijs zal
ontwikkelen. Op basis van aanwezige aanleg kan stotteren zich ontwikkelen door het
interacteren met uitlokkende en versterkende factoren. Hierbij spelen de eigen ontwikkeling
en de persoonlijkheid van het kind een rol.
Erfelijkheid: tweelingstudies geven aanwijzingen dat een erfelijke factor in het spel is.
Aangetoond is dat kinderen van wie één of beide ouders stotteren een groter risico lopen
stotteren te ontwikkelen. Stotteren komt vaker bij mannen voor dan bij vrouwen.
2.4.1 – Van normale niet-vloeiendheden naar niet-normale niet-vloeiendheden
Normale niet-vloeiendheden doen zich voor bij de meeste kinderen gedurende een kortere of
langere periode van de spraak/taalontwikkeling. Zie figuur 2.2.
2.5.5 – Gedragstherapeutische aspecten – leerprocessen
Conditionering is een operant leerproces dat verklaart hoe stottergedrag zich als gewoonte
kan ontwikkelen. Op spontaan stotteren kan direct een negatieve reactie volgen (rood
worden, wegkijken etc). Stel: een blokkade op de /p/ geeft een autonome reactie,
bijvoorbeeld transpireren. Als dit vaak gebeurt (K), wordt de /p/ geassocieerd met zweten en
verergering van de stotterspanning. Veelvoorkomende en herkenbare klanken waarop
gestotterd wordt zijn /k/, /p/ of /t/.
Veel mensen die stotteren, hebben moeite met hun eigen voor- of achternaam. Je moet je
eigen naam vaak zeggen in nieuwe en dus lastige situaties.
Zie figuur 2.5 (blz 58).
SORKC: De blokkade is door een toevallige meebeweging (UCR) van het hoofd een keer
doorbroken. Het woord wordt toch gezegd, weliswaar niet vloeiend. Een volgende keer zal
deze oplossing (CR) nog eens ingezet worden.
Specifieke leerprincipes: bij (counter)conditionering spelen vier leerwetten een rol:
3
, 1. Stimulus/prikkeldiscriminatie: voor velen is het raadselachtig waarom iemand de ene
keer wel stottert en de andere keer niet. Matthijs stottert als hij een beurt krijgt in de
klas, maar de leraar ergert zich doordat hij met zijn buurman wel vloeiend kan
kletsen. De beurt is een discriminatieve stimulus.
2. Stimulusgeneralisatie: als een stimulus (telefoonsignaal) een stotter triggert, kan een
vergelijkbare stimulus (huisbel) hetzelfde effect hebben.
3. Bekrachtigingsprincipes:
- Positieve beloning (bekrachtiging) = een beloning die het gedrag doet toenemen;
een compliment geven voor het durven spreken geeft een prettig gevoel.
- Positieve straf = het afkeuren van stottergedragingen vergroot het negatieve
gevoel en bevordert het stotteren. Wanneer bv. te hoge eisen aan het spreken
gesteld worden.
- Negatieve straf = een aangename stimulus (bv. prettige situatie), wordt
weggenomen. Een kind mag bv. niet tv kijken als het gestotterd heeft.
- Negatieve beloning = een onaangename stimulus wordt weggenomen of
voorkomen. Bv. vragen om een spreekbeurt niet te hoeven doen kan voor het
moment een prettig gevoel geven, maar houdt de spreek/stotterangst in stand.
4. Uitdoving: hier is sprake van wanneer een prikkel niet meer optreedt. Waarnemen dat
je bij een stotter zelden wordt uitgelachen kan stotterangst geleidelijk doen uitdoven.
Hoofdstuk 3 – Stromingen in therapie
3.2 – Historisch overzicht tot en met de negentiende eeuw
Anatomisch defect: men dacht dat er iets mis was met de tong en schreef het stotteren
hier aan toe.
Articulatiestoornis
Ademhalingsstoornis
Persoonlijkheidsstoornis
Neurofysiologische afwijking
Aangeleerde afwijking
Stuttering modofication therapy: iemand die bang was om te stotteren werd geleerd minder
angstig te worden om te stotteren. Het doel was vrijer en makkelijker te kunnen stotteren.
Fluency shaping therapy: het stotterend spreken zelf stond centraal. De cliënt werd door
middel van een gedragstherapeutisch programma geleerd om stap voor stap weer vloeiend te
gaan spreken.
3.5 – Geïntegreerde werkwijze
Professionele therapeuten maken gebruik van de multifactoriële modellen als basis voor de
therapie. Een professionele stottertherapeut die zich na een basisopleiding heeft
gespecialiseerd in het stotteren, biedt maatwerk en stemt de therapie af op de individuele
persoon.
4
, Hoofdstuk 4 – Diagnostiek van stotteren
4.1 – inleiding
Volgens Conture zijn er drie overtuigingen over stotteren te noemen die van grote invloed
zijn op onze huidige diagnostische onderzoeksprocedures:
Stotteren is gerelateerd aan een complexe wisselwerking tussen de omgeving van de
persoon en de vaardigheden die hij in die omgeving inbrengt. Onderzoek van alleen
stotterende persoon is dus te beperkt; de omgeving hoort ook meegenomen te worden
in een onderzoek.
Andere vaardigheden zoals articulatie/fonologie etc. moeten ook geanalyseerd
worden.
Iemand die stottert, is op de eerste plaats een individu en op de tweede plaats een
stotteraar. Er zijn meer dingen in het leven dan alleen stotteren. We zullen dus ook
naar andere levensaspecten kijken, zoals motivatie/ambitie etc.
Bij jonge kinderen wordt vaak uitgegaan van het verwachtingen- en
mogelijkhedenmodel Starkweather. Het gaat hierbij om de balans tussen factoren in
het kind zelf (spraakmotorische, linguïstische, cognitieve en sociaal-emotionele factoren) en
factoren die met de omgeving van het kind te maken hebben.
Ook het Erasmus-viercomponentenmodel Stournaras bestaat uit de basis van de
wisselwerking tussen het innerlijke en uiterlijke stottergedrag en gebeurtenissen/reacties van
de omgeving.
Erasmus-viercomponentenmodel Stournaras
Het registreren van het spreekgedrag (verbaalmotorische component) is de R van het
SORKC-schema.
De omgevingsvariabelen (sociale component) is de S van het schema.
De rol die cognities en emoties spelen (cognitieve en emotionele component) is de O
van het schema. Deze kunnen het stotteren al dan niet in stand houden.
Reacties in brede zin op het stotteren zijn de gevolgen, C van het schema. Vanuit de
laatste reacties kunnen weer nieuwe situaties ontstaan die het stotteren uitlokken
(nieuwe S). Een frons bij het luisteren naar stotteren kan bij het kind na herhaling
opnieuw stotterspanning oproepen.
De K van het schema zegt iets over de frequentie van de gevolgen van het gedrag &
iets over de tijd die een rol speelt tussen het gestelde gedrag en deze gevolgen. Op
korte termijn kan een gevoel van opluchting ontstaan na een geslaagde vermijding; op
lange termijn zal een cliënt hierbij frustratie ervaren.
Verwachtingen- en mogelijkhedenmodel Starkweather
Hier worden meer de ontwikkelingsgebieden uitlokkende, versterkende en in stand
houdende factoren naast de gedragsaspecten beoordeeld en zo mogelijk geregistreerd.
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evycornelissen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.