Dictaat week 1: Bouweconomie
In de economie gaat het primair om de inkomensbesteding in relatie tot inkomensvorming en
inkomensverdeling. In de bouwkunde gaat het om nieuwbouw, renovatie, onderhoud, gebruik en
beheer van gebouwen.
Bouweconomie richt zich op de economische aspecten van planning, ontwikkeling, financiering,
ontwerp, realisatie, gebruik en exploitatie van woningen, gebouwen, gebieden en vastgoedvoorraden.
De vraag in de bouweconomie: hoe kan het beste worden voorzien in de vraag naar huisvesting. Het
gaat om de ‘fitness for use’.
Hoofdstuk 2: Economische begrippen
Economisch systeem: het model hieronder gaat om wat de
gezinnen/huishoudens gezamenlijk verdienen door het ter beschikking
stellen van productiefactoren aan bedrijven/organisaties ten behoeve
van productie en wat de bedrijven/organisaties gezamenlijk produceren
en verkopen aan consumenten.
Markten: een markt is het geheel van omstandigheden waaronder gevraagde en aangeboden
hoeveelheden van een bepaald product of een bepaalde dienst verhandeld worden en waar een prijs
ontstaat. Een concrete markt is wanneer de verkopende en kopende partijen fysiek aanwezig zijn. Een
abstracte markt is als er geen concrete ontmoeting plaatsvind zoals de huizenmarkt.
Productie: het voortbrengen van goederen en diensten onder beheer en verantwoordelijkheid van
een institutionele eenheid (productiehuishoudens). Productie is het toevoegen van waarde. De
economische waarde wordt bepaald door hoe groot de stijging in het nut van de consument is. Nut is
een maat voor tevredenheid.
Productiefactoren: de middelen die nodig zijn voor de productie. Er kunnen 3 productiefactoren
worden onderscheiden.
• Land
• Arbeid
• Kapitaal
Kapitaalgoederen zijn alle door mensen geproduceerde goederen die in het productieproces worden
gebruikt zoals machines en gebouwen. Ondernemerschap en kennis worden ook vaak tot
productiefactoren gerekend.
Toegevoegde waarde: hierin wordt de omvang en groei van de economie uitgedrukt. Het is het
verschil tussen de marktwaarde van de productie en de daarvoor verbruikte grondstoffen en
kapitaalgoederen.
→ Omzet – aankoopbedrag van de verbruikte grondstoffen en de waardevermindering.
Bedrijven zetten bedragen opzij ten behoeven van de vervanging van de kapitaalgoederen op termijn.
Bruto binnenlands/regionaal product (bbp): de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde
finale goederen en diensten per jaar. Bestaat uit:
• De productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen (zowel uitbreidings- als
vervangingsinvesteringen) door de particuliere sector.
• De productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen door de overheid (meestal
samengevat met de term overheidsbestedingen).
• De productie van consumptiegoederen en kapitaalgoederen voor het buitenland (de uitvoer
ofwel export). Omdat voor de productie van goederen ook goederen uit het buitenland nodig
zijn dient van de uitvoerwaarde de invoerwaarde (importwaarde) te worden afgetrokken. Het
zo verkregen saldo wordt vaak het saldo van de lopende rekening van de betalingsbalans
genoemd
Grootte wordt meestal berekend met behulp van de objectieve methode, waarbij de in een land
gerealiseerde toegevoegde waarden worden opgeteld.
→ Bruto binnenlandsproduct per capita = het bbp van een land gedeeld door het aantal
inwoners.
Het reëel bruto binnenlands product is het (nominaal) bbp gecorrigeerd voor de inflatie. Men vindt de
groei van het reële bbp door het indexcijfer van het nominaal bbp te delen door het prijsindexcijfer.
Bruto binnenlands product in ppp. Hierbij staat 'ppp' voor purchasing power parity, ofwel
koopkrachtpariteit. De cijfers worden hierbij aangepast rekening houdend met koopkrachtverschillen
tussen landen.
→ Wereldwijde bouwindustrie 13-15% van het totale bbp
→ Bouweconomie volgt op economische groei.
Bruto nationaal inkomen: bruto binnenlands product + de door inwoners van het eigen land in het
buitenland verdiende primaire inkomens – de door buitenlanders in het betreffende land verdiende
primaire inkomens.
→ ‘Binnenlands’ verdiend/geproduceerd binnen de landsgrenzen en ‘nationaal’
verdiend/geproduceerd door de staatsburgers van een land.
Netto binnenlands product: binnenlands product – de door de particuliere sector en de overheid
gedane afschrijvingen ter financiering van de vervangingsinvesteringen. Netto is dus eigenlijk het
exclusief afschrijven.
Bon curve = relatie tussen het aandeel van de bouw en het gemiddelde inkomen, als indicatie voor de
verschillende ontwikkelingsfase.
,De essentie van de Bon-curve is de lagere output van de bouw in minder ontwikkelde landen.
Productiviteit en specialisatie: arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid productie die per tijdseenheid
wordt geproduceerd door één arbeider. Door specialisatie worden mensen vaardiger op dit gebied en
des te hoger de productiviteit. Deze specialisatie lijdt tot het ruilen van het ruilmiddel geld. Als de
productiviteit hoog is resulteert dit in efficiëntievoordeel.
Inflatie, reële en nominale prijzen: inflatie is een verschijnsel dat we voor eenzelfde hoeveelheid geld
in de loop van der tijd steeds minder kunnen kopen, de waardedaling van geld. Verschil tussen
bestedingsinflatie en kosteninflatie, vraag is hoger dan productiecapaciteit en stijgen van de prijzen
van grondstoffen. Het tegenovergestelde is deflatie.
Hoofdstuk 3: Stedelijke economie
De economische discipline die zich bezighoudt met de spreiding en/of concentratie van economische
activiteiten over de ruimte als in land, regio, stad en buurt. De concurrentiepositie is bepalend voor
het marktaandeel en winstgevendheid van een bedrijf ten opzichte van het marktaandeel en
winstgevendheid van de concurrent in dezelfde sector. Bedrijf wordt beïnvloed door bedrijfsinterne en
bedrijfsexterne factoren.
3.1 Productiestructuur
Het geheel van alle productiehuishoudens in een stad en hun onderlinge relaties. Het type productie
wat in een stad plaatsvindt en der veranderingen hierin bepalen de vraag naar commercieel vastgoed.
De economie in sectoren
• Primaire sector: delfstoffenwinning, landbouw en visserij.
• Secundaire sector: de (maak) industrie
• Tertiaire sector: commerciële dienstverlening
• Quartaire sector: niet-commerciële dienstverlening
Er zijn drie fases in de verschuiving van het aandeel van sectoren in de economie.
• Hoog aandeel van de primaire sector in de economie, landbouweconomie.
• Industrialisatie en arbeiders worden vervangen door machines, industriële-economie.
• Grootste deel van de beroepsbevolking werkzaam in de diensten economie, postindustriële
fase.
→ Deze fases beïnvloeden sterk de vraag naar het type vastgoed.
, De economische ‘motor’ van steden en regio’s
Een veelgebruikte methode om te voorspellen welke steden gaan groeien/krimpen is de economische
basis analyse. De economische activiteiten worden onderscheiden in twee categorieën: basis (export)
en niet-basis (lokale consumptie). De omvang van niet-basisindustrieën is gerelateerd aan de
ontwikkeling van basisindustrieën. Volgens deze analyse kan de economische ontwikkeling voorspeld
worden door deze twee stappen uit te voeren:
1. Identificeer de export (basis) industrieën in de regio.
2. Voorspel de werkgelegenheidsgroei in deze sectoren.
3.2 Productiemilieu
Onder productiemilieu wordt het geheel van buiten de productiestructuur liggende condities verstaan
die invloed uitoefenen op de locatiekeuze en het functioneren van productiehuishoudens. Belangrijke
vestigingsplaatsfactoren voor bedrijven zijn:
• Liggingsfactoren en verkeersaspecten
• Huisvestingsaspecten
• Afzetgebondenheid
• Toeleverantie-gebondenheid
• Arbeidsmarkt en personeel
Tegenwoordig zijn meer bedrijven “footlose” geworden, ze kunnen vanaf elke plaats bediend worden.
Bij vestigingsplaats factoren wordt onderscheid gemaakt in ‘pull’, ‘push’ en ‘keep’ factoren:
• Pull-factoren maken een locatie aantrekkelijk
• Push-factoren maken een locatie onaantrekkelijk
• Keep-factoren binden een bedrijf aan een locatie
Agglomeratie economie en economische clusters
Externe schaalvoordelen zijn kenmerken van de omgeving van een bedrijf die zorgen voor een
economische groei. Er kunnen zowel voordelen liggen in clustering, als in sectorale variëteit.
Sectoraal gespecialiseerde productiestructuren beïnvloeden de productiviteit van een sector in een
regio positief. De bedrijven kunnen baat van elkaar hebben. De productievoordelen van
bedrijfsclusters zijn:
• Hoogwaardige infrastructuur
• Kennisinstituten
• Gespecialiseerde toeleveranciers en afnemers
• Gespecialiseerde arbeidspoel
• Kennisoverdracht
Locatiequotiënt: een veel gebruikte methode voor het meten van de ruimtelijke concentratie van
sectoren. Maatstaf voor de specialisatiegraad van een regio waarbij het regionale aandeel van een
sector wordt afgezet tegen het nationale aandeel.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller laurajansen7. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.