1. De student begrijpt de gelaagde structuur van het BW.
We gaan altijd van basis naar bijzonder van boek 3, naar 6 en bijzondere regelingen staan
in boek 7.
2. De student weet hoe verbintenissen kunnen ontstaan.
1) (Art. 6:1 BW) Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit.
2) Uit een overeenkomst (art. 3:33 en 6:217 bw)
3) Uit de wet -> onrechtmatige (6:162 bw) en rechtmatige daad (art. 6:198/203/212 bw)
4) Stelsel van de wet
3. De student herkent de begrippen rechtshandeling, feitelijke handeling, bloot rechtsfeit
en verbintenis in een casus.
Feiten kun je onderscheiden in rechtsfeiten en feiten zonder rechtsgevolg. Dat houdt in dat
als je bijvoorbeeld boodschappen gaat doen je een bijvoorbeeld een koopovereenkomst sluit
dus hier verbindt het recht wel gevolgen aan dus rechtsfeit, maar als je ergens gaat
wandelen verbindt het recht hier geen gevolgen aan.
Rechtsfeiten kun je onderscheiden in handelingen en blote rechtsfeiten. Handelingen vereist
een bewuste menselijke handeling voor rechtsgevolg (boodschappen doen) en blote
rechtsfeiten vereist geen bewuste menselijke handeling voor rechtsgevolg (geboorte).
Handelingen kun je verdelen in rechtshandelingen en feitelijke handelingen. Art. 3:33 BW:
een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard (bij het doen van boodschappen is er sprake van
rechtshandeling op het moment dat je je portemenee pakt en zegt dat je wil betalen). Bij
feitelijke handelingen is er sprake van een menselijke handeling met rechtsgevolg maar wil is
niet vereits; wil doet niet ter zake (het perongeluk kapot maken van iets wat niet van jou is)
-> onrechtmatige en rechtmatige daad.
4. De student kent het verschil tussen contractuele aansprakelijkheid en wettelijke
aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid: er is een afspraak gemaakt en één van de partijen houdt zich
niet aan de afspraken. Als de tegenpartij schade lijdt is degene die zijn afspraken niet is
nagekomen aansprakelijk voor zijn gelopen schade. De aansprakelijkheid die voortvloeit uit
de schending van een contractuele verplichting.
Wettelijke aansprakelijkheid: in de wet dat je aansprakelijk bent. Dit kan zijn dat jij
verantwoordelijk bent voor de schade, bijvoorbeeld bij schade die jouw kinderen of
huisdieren veroorzaken. Je hebt zelf geen directe schuld maar moet hem wel betalen. Of de
schade is echt ontstaan door jouw schuld en heb dus schuldaansprakelijkheid.
,Art. 6:74 BW: ‘iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de
schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de
tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend’.
5. De student kent de vereisten van zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en kan
deze toepassen op een casus.
Onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW): denk bijv. aan dubbele overboeking. Kern: Een
betaling (een geldsom) zonder rechtsgrond (dus een betaling zonder dat de andere partij
daar recht op heeft. Rechtsgevolg: Gevolg is dat er verbintenis tot terugbetaling ontstaat
(ongedaanmaking).
Ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW): bijv. rente ontvangen wegens een bedrag dat
(ten onrechte) op je bankrekening stond. Kern: het is een vermeerdering van jouw vermogen
zonder een rechtsgrond en zonder dat er sprake is van onverschuldigde betaling.
Rechtsgevolg: het ontstaan van een verbintenis tot vergoeden tot het bedrag van de
verrijking.
Zaakwaarneming (art. 6:198 BW): bijv. je buren zijn op vakantie en tijdens een storm breekt
een raam van hen, jij zorgt voor herstel en maakt hierbij kosten. Kern: Willens en wetens en
op redelijke grond zich bezighouden met het behartigen van de belangen van een derde,
zonder bevoegdheid/toestemming. Rechtsgevolg: Je hebt als zaakwaarnemer recht op
vergoeding van de redelijke kosten.
6. De student kent de rechtsvoorwaarden van de onrechtmatige daad en kan deze
toepassen op een praktijkgerichte casus en beheerst de daarbij behorende doctrines.
Voorwaarden:
1) Onrechtmatige daad (Inbreuk op het recht)
2) Toerekenbaarheid (<14 jaar = naar verzorgers of ouders mits je schuldig bent)
3) Schade
4) Causaal verband -> schade = gevolg
5) Relativiteit = de norm die geschonken wordt moet strekken voor jou bescherming
7. De student weet wanneer er sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
Iemand is niet aansprakelijk uit onrechtmatige daad wanneer hij een beroep kan doen op
een rechtvaardigingsgrond. Dit zijn uitzonderingsgevallen.
De uitzonderingsgevallen zijn:
- Noodweer, het doen van iets omdat je noodgedwongen bent (bijv. als iemand je aanvalt
en je verdedigt jezelf).
- Overmacht (noodsituatie/toestand), voorbeeld hiervan is dat je een huis in brand ziet en
je de ruit inslaat om de brand te blussen.
- Ambtelijk bevel, je doet iets omdat de politie dit vraagt.
- Toestemming van de benadeelde
, Er zijn nog meer die je duidelijk kunt herkennen in een casus.
8. De student weet wat het relativiteitsbeginsel inhoudt en kan dit toepassen op de
casus.
Artikel 6:163 BW bepaalt dat geen verbintenis tot schadevergoeding op grond van artikel
6:162 BW ontstaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen schade
zoals de benadeelde heeft geleden. Er moet een relatie zijn tussen geschonden norm en de
geleden schade = relativiteitsbeginsel.
9. De student kan de kelderluikfactoren toetsen aan de feiten van een casus en daarmee
vaststellen of er sprake is van onrechtmatige gevaarzetting.
Kelderluikfactoren zijn:
1. De aard van de gedraging
2. De ernst van de gevolgen
3. De kans op schade
4. De bezwaarlijkheid van voorzorgmaatregelen
10. De student kan een casus met betrekking tot aansprakelijkheid oplossen (let op: zowel
contractuele als wettelijke aansprakelijkheid).
11. De student kan de mogelijke vorderingen naar aanleiding van een onrechtmatige daad
in kaart brengen.
12. De student weet wat er verstaan wordt onder vermogensschade en onder
letselschade.
Vermogensschade zaak (6:96 BW) = bestaat uit geleden verlies en gederfde winst van de
benadeelde. Geleden verlies is het vermindering van je vermogen. Gederfde winst is het
mislopen van vermeerdering je vermogen.
Letselschade (6:107 BW) = Is de lichamelijke en geestelijke materiele en immateriële schade
die een mens kan ondervinden als hij of zij bij een ongeval betrokken is.
13. De student kent de voorwaarden voor immateriële schadevergoeding
Artikel 6:106 BW ‘de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen
schadevergoeding’
1) Oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen
2) Indien de benadeelde lichamelijke letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam of op
andere wijze
3) Het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en
toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde
partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ayaaya2. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.52. You're not tied to anything after your purchase.