Samenvatting van AFP van LP1 KT1 hierin wordt alles behandeld over het hart, de bloedsomloop, immuniteit, plaatsaanduidingen in het Latijns, de luchtwegen en over de biochemische reacties in het lichaam. Ik vond AFP altijd een lastig vak maar door de leerdoelen duidelijk en overzichtelijk uit te we...
Anatomie = de opbouw van het lichaam.
Pathologie = ziektebeelden van het lichaam.
Fysiologie = Processen in het lichaam.
Biochemische reacties:
Metabolisme = alle biochemische reacties die in een cel plaatsvinden.
2 type biochemische reacties:
1. Anabole reacties: (assimilatie)
Kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere.
Kost energie.
Tijdelijk in cellen gebruikt met groei, onderhoud en reparatie van weefsel.
Assimilatie
2. Katabole reacties: (dissimilatie)
Grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere.
Energie komt vrij.
Wordt gebruikt voor verbranding, beweging en warmteproductie.
Dissimilatie.
Aerobe = met zuurstof.
Anaerobe = zonder zuurstof.
Verbranding in cel celademhaling Doel is vrijmaken van energie Brandstof meestal glucose.
Verbranding glucose:
Glucose + zuurstof energie + water + koolstofdioxide.
Als er geen glucose beschikbaar is worden er vetten verbrand:
Vetten + zuurstof energie + water + koolstofdioxide.
Als er geen zuurstof in de cel aanwezig is dan anaerobe dissimilatie:
Glucose energie + melkzuur + water.
Energie in cel opgeslagen door energierijke binding 3e fosfaatmolecuul aan ADP
(adenosinedifosfaat) gebonden ATP (adenosinetrifosfaat) energie opgeslagen:
ADP + P + energie ATP.
Vrijmaken van energie:
ATP ADP + P + energie.
Enzymen:
- Eiwitten lichaam maakt ze.
- Versnellen biochemische reacties.
- Zijn reactie specifiek.
- Zijn temperatuur specifiek (optimum).
- Zuurgraad specifiek.
- Opnieuw inzetbaar.
- Co-enzym.
,Cel en celmembraan:
Cel is gevuld met cytoplasma (protoplasma):
- Opgelost water met eiwitten, koolhydraten, vetten en zouten.
- Bevat structuren met elk een bepaalde functie = organellen.
- Waterige bestanddeel in een cel = cytosol.
- Cytoplasma en organellen worden omgeven door het celmembraan.
Celmembraan:
- Schermt intracellulair ruimte af van het omringde milieu en de extracellulaire ruimte.
- Bestaat uit dubbele laag fosfolipiden met daartussen cholesterolmoleculen.
Vetmolecuul bestaat uit een kop en staart.
Kop: fosfaatgroep, hydrofiel (wateraantrekkend).
Staart: vet (lipide), hydrofoob (waterafstotend).
Vetstaarten liggen tegenover elkaar.
Koppen vormen de buitenlaag.
Cholesterolmoleculen verstevigen het celmembraan en houden de fosfolipiden
samen.
In de dubbele laag fosfolipiden liggen ook membraaneiwitten. Membraan poriën
zorgen voor het transport van stoffen van en naar het cytoplasma.
Transport:
Passief transport:
- Diffusie: hoog naar laag.
Celmembraan is permeabel (doorlaatbaar) voor bepaalde stoffen.
- Osmose: laag naar hoog.
Transport van water.
Hoe snel water zich verplaatst concentratieverschillen binnen en buiten de cel hoe groter
concentratieverschillen, des te harder de oplossing water aanzuigt.
- Zuigende kracht door zouten: kristalloïd-osmotische druk (KOD).
- Eiwitmoleculen worden omringd door water colloïd-osmotische druk (COD) ontstaat.
Actief transport:
- Lage concentratie naar hoge.
- Tegen concentratiegradiënt in.
- Enzymatische pomp:
Met behulp van enzymen worden stoffen door het celmembraan geluisd.
Transporteiwitten vervoeren geladen deeltjes.
Ionenpomp.
- Kost energie.
- Blaasjestransport:
Stoffen worden ingesloten (fuseren).
Endocytose = blaasjes naar binnen.
Fagocytose = als opgenomen deeltjes een vaste stof vormen.
Pinocytose = vloeistof.
Exocytose = blaasjes naar buiten.
, LP1 KT1 AFP
AFP-werkgroep 2.
Weefsels:
Weefsel = verzameling van cellen met een soortgelijke bouw en een gemeenschappelijke functie.
- Spierweefsel, zenuwweefsel, epitheel, steunweefsel
Epitheel:
Epitheel (dekweefsel) cellen die aaneengesloten laag vormen, zonder tussencelstof 1 kant is
epitheeloppervlak blootgesteld aan omgeving en andere kant zit epitheel vast aan elastische laag
= basaalmembraan. Epitheel kan 3 verschillende functies hebben:
- Bescherming.
- Transportfunctie.
- Secretie (afscheiding).
Klierepitheel:
Productiecapaciteit van klierweefsel veel groter dan andere epitheelsoorten klierweefsel alleen
secretiefunctie regulatie van klieractiviteit gebeurt door zenuwstelsel of hormonen.
Exocriene klieren afvoerbuis en geven product aan het externe milieu af = externe secretie.
Endocriene klieren geen afvoerbuis en geven product rechtstreeks aan bloed af = interne secretie.
Steunweefsel:
Steunweefsel weefsels die verbindende, steunende of verzorgende functie hebben bestaat uit
gespecialiseerde cellen die omgeven zijn door kenmerkende tussencelstof: matrix. Steunweefsels:
- Bindweefsel.
- Kraakbeenweefsel.
- Botweefsel.
- Vloeibaar steunweefsel
Bindweefsel:
Bindweefsel veel plekken in lichaam en meerdere functies losliggende cellen, omgeven dor
bindweefselmatrix geleiachtige substantie met meerdere typen eiwitvezels. Belangrijke celtypen:
- Fibroblasten (bindweefselcellen) verantwoordelijk voor onderhoud en aanmaak van
matrix en eiwitvezels. In reticulair bindweefsel reticulumcellen.
- Macrofagen grote cellen die allerlei bacteriën en weefselcellen opruimen.
- Vetcellen (adipocyten) kunnen vetdruppels opslaan.
- Mestcellen (mastocyten) kleine cellen gevuld met blaasjes chemische stoffen (afweer).
De eiwitvezels worden op basis van de eiwitten waaruit ze bestaan in 3 typen verdeeld:
1. Collagene vezels lange, onvertakte, niet rekbaar. Bepalen veel plaatsen vorm van lichaam.
2. Elastische vezels bestaan uit elastine, lang vertakt en rekbaar.
3. Reticulaire vezels dunne, korte en vertakte vezels van collageen.
We onderscheiden 5 soorten bindweefsel:
1. Straf bindweefsel mechanische functie, opvangen en sturen van trekkrachten.
2. Elastisch bindweefsel wand van slagaders en rondom de longen.
3. Losmazig bindweefsel functie van vulweefsel.
4. Vetweefsel opslagplaats van reservevoorraad brandstof, warmte-isolerende functie,
steunfunctie.
5. Reticulair bindweefsel lymfoïde organen (lymfeknopen, milt en de thymus) en rode
beenmerg.
, Kraakbeenweefsel:
Kraakbeenweefsel matrix veel vaster en veerkrachtiger dan in bindweefsel matrix
doorschijnend en bestaat uit chondrine (kraakbeenlijm) en collagene vezels kraakbeencellen
liggen in groepjes bij elkaar niet doorbloed krachten kunnen opgevangen worden zonder
bloedingen herstel na beschadiging verloopt langzamer. Er zijn 3 typen kraakbeen:
1. Hyalien kraakbeen op gewrichtsvlakken vormt het glad glijvlak dat door stevigheid
schokken op kan vangen tussen ribben en borstbeen soepele verbinding.
2. Elastisch kraakbeen grote vervormbaarheid.
3. Vezelig kraakbeen trekvast en drukbestendig.
Botweefsel:
Botweefsel matrix opgebouwd uit kalkzouten (calciumfosfaat) en collagene vezels kalkzouten
harde structuur, beetje buigbaar door collagene vezels.
Botweefsel bestaat uit zeer regelmatig gerangschikt osteonen (botbuis) bestaat uit 8 tot 15
concentrische lamellen rondom een centraal gelegen kanaal (haverskanaal).
Botweefsel continu afgebroken en opgebouwd veel voedingsstoffen en zuurstof nodig via
haverskanaal aangevoerd afval en voedingsstoffen worden via cel uitlopers vervoerd.
Botweefsel in lichaam gestructureerd tot botten die samen skelet vormen. Botweefsel
opslagplaats voor calcium Botten omgeven door periost (dunne laag goed doorbloed weefsel). Er
zijn 2 type botweefsel:
1. Substantia compacta (hard botweefsel) osteonen dichtbij elkaar.
2. Substantia spongiosa (spongieus botweefsel) bestaat uit netwerk botbalkjes met grote
holtes ertussen.
Vloeibaar steunweefsel:
Bloed en lymfe steunweefsels vergelijkbare opbouw en transportfunctie.
Matrix van het bloed is plasma bestaat grotendeels uit water met daarin opgeloste zouten,
bloedeiwitten, afvalstoffen, voedingsstoffen en hormonen. Bloed 2 soorten cellen en cel fragment.
1. Erytrocyten (rode bloedcellen).
Transporteren zuurstof.
2. Leukocyten (witte bloedcellen).
Afweer.
3. Cel fragment, trombocyten (bloedplaatjes).
Belangrijk bij bloedstolling.
Bloed in bloedvaten wordt door pompwerking van hart in beweging gehouden.
Stroomt via bloedcapillairen (haarvaten) de weefsels binnen waterige component van plasma en
daarin opgeloste stoffen (voedingsstoffen) door filtratie uit capillairen geperst vloeistof nu
interstitiële vloeistof (weefselvocht) cellen halen er voedingsstoffen uit en geven afvalstoffen af.
Deel van interstitiële vloeistof opgevangen in kleine buisjes de lymfecapillairen.
Lymfe waterige weefsel in lymfevaten bevat veel water en opgeloste stoffen In lymfe zitten
veel leukocyten lymfe stroomt door lymfeknopen heen wordt gecontroleerd op
ziekteverwekkers.
Lymfevatenstelsel aansluiting op bloedvatenstelsel lymfe in bloedbaan.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daphnehoutepen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.63. You're not tied to anything after your purchase.