Samenvatting Aardrijkskunde Klimaatvraagstukken H3 en H4
3 views 1 purchase
Course
Aardrijkskunde
Level
VWO / Gymnasium
Samenvatting van aardrijkskunde hoofdstukken 3 (Klimaatverandering in perspectief ) en 4 ( Klimaatbeleid in de praktijk). Inclusief aantekeningen uit de les en een samenvatting van powerpoints gebruikt in de les.
H3 Klimaatverandering in perspectief
3.1 De geschiedenis herhaalt zich?
Klimaatverandering is iets van alle tijden. Nu is het een probleem omdat het sneller lijkt te
gaan en omdat de invloed van de mens een belangrijke rol speelt.
Externe variabelen = onregelmatige voorkomende factoren die het klimaatsysteem van
buitenaf beïnvloeden, zijn moeilijk te voorspellen.
Natuurlijke factoren die de gemiddelde temperatuur kunnen laten stijgen:
● Vulkaanuitbarstingen (externe variabelen) → verkoeling, doordat grote
hoeveelheden stof in de atmosfeer het zonlicht reflecteren.
● Zonneactiviteit (externe variabelen) → het aantal zonnevlekken (donkere
plekken die relatief koeler zijn) op de zon is een maat voor de activiteit
van de zon. Hoe meer zonnevlekken, hoe actiever de zon, dus meer
straling, waardoor het warmer wordt op aarde.
● Zeestromen (interne variabelen) → El Niño en La Niña. Door deze
weersverschijnselen wordt het weer elke drie tot zeven jaar op een groot
deel van de aarde anders. figuur 3.3
De atmosfeer bestaat voor minder dan 5% uit broeikasgassen: CO₂ (koolstofdioxide), CH₄
(methaan), NO₂ (stikstofdioxide) en waterdamp. Broeikasgassen warmen de aarde op
(31°C): het broeikaseffect.
Door de bevolkingsgroei, de ontwikkeling in de landbouw en door de industrie is
de hoeveelheid broeikasgassen in de afgelopen eeuw toegenomen → versterkte
broeikaseffect
Toename broeikasgassen vanaf 1800:
Betere hygiënische omstandigheden en betere zorg vanaf 1800 → daling
sterftecijfer → bevolkingsgroei → veel vraag naar landbouwgrond voor voeding →
bossen en natuurlijke graslanden verdwenen op grote schaal om plaats te maken
voor akkers en weiden.
Natte rijstvelden werden aangelegd en veel vee werd gehouden → produceren
veel CH₄ (methaan).
Demografische factoren: bevolkingsgroei → meer gebruik van fossiele
brandstoffen → bij die verbranding komt CO₂ in de atmosfeer
Economische ontwikkeling: industriële revolutie in de 19e eeuw → veel
verbranding van steenkool en later olie en gas (stoommachines) → toename van
het CO₂ gehalte
In de steden is de CO₂-uitstoot hoger dan op het platteland. Mensen in de steden hebben
verhoudingsgewijs een hoger energieverbruik.
Temperatuur in de steden is warmer dan op het platteland (stadsklimaat):
● Verstening → (regen)water wordt in de steden direct afgevoerd → minder
kans op verdamping → instraling van de zon wordt zo omgezet in meer
voelbare warmte.
, ● Steen heeft een grote warmtecapaciteit en houdt warmte langer vast dan weiland.
● Het albedo effect (= het % gereflecteerde straling) is in de stad kleiner dan die in
landelijke gebieden.
Fossiele brandstoffen zullen zeker tot 2035 nog van groot belang zijn. De toename van
fossiele brandstoffen in de afgelopen tien jaar komt vooral door opkomende industrielanden
(China en India). Landen in Afrika met grote bevolkingstoename zullen veel behoefte krijgen
aan meer energie, de duurzaamheid van deze energie zal bepalend zijn voor het klimaat.
Er is nog veel onderzoek nodig om meer zekerheid te krijgen over de exacte toekomstige
temperatuurontwikkeling, want veel factoren kunnen een rol spelen en één factor kan heel
andere gevolgen hebben in verschillende gebieden.
3.2 Gevolgen mondiale klimaatverandering
IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) = een organisatie van de Verenigde
Naties die zich bezighoudt met het in kaart brengen van de risico’s van klimaatverandering
(Honderden deskundigen uit diverse landen). Het IPCC doet zelf geen onderzoek, maar
evalueert wetenschappelijk onderzoek op verschillende gebieden:
● Waterbalans: het smelten van landijs en het uitzetten van zeewater: de thermische
expansie.
● Ecosystemen: bedreiging van biodiversiteit.
● Kwetsbaarheid van kustgebieden: erosie en overstroming.
● Landbouw en visserij: het effect op de productiviteit.
● Industrie: de relatie met de versterking van het broeikaseffect.
● Gevaren voor de gezondheid.
om de vijf tot zes jaar verschijnt er een uitgebreid rapport dat grote invloed kan hebben op
het milieubeleid van de deelnemende landen. Er is nog veel onzeker, maar de aantoonbare
gevolgen zijn al zo groot dat er nu maatregelen genomen moeten worden.
De verwachte verandering in temperatuur is in twee scenario's verdeeld: een hogere en een
lagere toename van de wereldtemperatuur. Niet in alle gebieden is deze stijging hetzelfde.
Noordpoolgebied: zullen de grootste temperatuurstijging hebben, door positieve
terugkoppelingsmechanismen. Gebieden met een geringe temperatuurstijging →
verschillende factoren elkaar deels opheffen → negatieve
terugkoppelingsmechanismen.
Voor de verandering in neerslag zijn ook twee scenario's gemaakt. In het noordpoolgebied
en de gebieden rond de evenaar zal de grootste toename zijn, terwijl in bijvoorbeeld Noord-
Afrika en Spanje minder regen zal vallen. figuur 3.9
De verandering van temperatuur en neerslag zal gevolgen hebben voor het klimaat, en voor
de vegetatie en de fauna in gebieden op aarde. Dieren en planten zullen verdwijnen of
wegtrekken en maken plaats voor nieuwe soorten. Zo zullen klimaatzones, vegetatiezones
en biografische zones verschuiven.
De mens zal de manier van produceren in de landbouw moeten gaan aanpassen.
Landbouwzones met kenmerkende producten verschuiven.
Verdrinking (overstroming) → landbouwgrond onbruikbaar.
, toenemende neerslag in bepaalde gebieden → overstromingsgevaar.
Toename neerslagvariabiliteit → korte stortbuien → rivieren te laag debiet →
overstromingen → vruchtbare bodem aan weerszijden van de rivier verdwijnt.
Hogere temperaturen → zeespiegelstijging:
● Smeltende ijskappen, afname van de landijskappen → extra water in de
oceaan.
● Het uitzetten van warmer water.
Laaggelegen kustgebieden moeten rekening gaan houden met overstromingen. Het
binnendringen van zout water kan zorgen voor verzilting van de landbouwgronden.
Verdroging treedt op wanneer de neerslag in een gebied afneemt of wanneer de verdamping
door de temperatuurstijging toeneemt.
Door droogte, toename van het waterverbruik in de toeristische industrie en het
toepassen van irrigatie in de landbouw in het Middellandse Zeegebied →
watertekort toenemen. Ook de bodemkwaliteit zal verminderen →
bodemdegradatie → verwoestijning → landbouwgrond gaat verloren → nadelige
gevolgen voor voedsel export van gewassen.
Langdurige droge perioden → verhoogde kans op bosbranden.
figuur 3.13
Positieve gevolgen van klimaatverandering kunnen in andere gebieden weer negatief zijn:
● Warmer klimaat kan in Noord-Europa zorgen voor nieuwe groeikansen
voor bossen en er kunnen andere landbouwgewassen geteeld worden →
oude vegetatievormen en natuurgebieden zullen daarvoor verdwijnen.
● Biedt in sommige gebieden nieuwe kansen voor een verdere ontwikkeling
van het toerisme. → nadelig voor skitoerisme.
● Minder neerslag kan voordelen hebben voor vakantiegangers. → nadelig
voor scheepvaart en elektriciteitscentrales door lage waterstand van
rivieren.
● In Arctische gebieden (bijv. Groenland) ontstaan ijsvrije vaarroutes.
Gebieden die mogelijk rijk zijn aan delfstoffen worden beter bereikbaar →
nadelig voor het klimaat, economisch gezien positief.
3.3 Nederland en Bangladesh
Het KNMI heeft vier klimaatscenario's voor Nederland uitgewerkt. Er wordt onderscheid
gemaakt in de mate waarin de wereldwijde temperatuur stijgt (gematigd G en warm W) en
de mogelijke verandering van het luchtstromingspatroon (lage waarde L en hoge waarde H).
figuur 3.14
Gevolgen van deze verandering in temperatuur, neerslag en zeespiegelstijging in NL:
● In kustgebieden kan landbouwgrond verzilten.
● Door de stijgende zeespiegel, zal de drinkwatervoorziening afnemen.
● Toenemende afvoer van water van grote rivieren uit eigen en buitenland.
● Door toename van de neerslagintensiteit, en de toename van periodes van droogte
zullen er schadelijke gevolgen zijn voor de landbouw.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marielee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.