Schaarse (= economische) middelen:
Goederen of diensten (G&D) die maar in beperkte mate beschikbaar zijn, en
gebruikt worden door de consument om zijn behoeften te bevredigen.
Schaarse middelen hebben ook altijd een prijs.
Vrije goederen:
Goederen die in de natuur overvloedig aanwezig zijn, de volledige behoefte
aan dergelijke goederen kan worden bevredigd. (bv. lucht)
,Opportuniteitskost (= alternatieve kosten):
Alles wat men opgeeft om een bepaald product te verkrijgen. (bv. geld wat
met had kunnen verdienen tijdens studies)
Consumptie:
Het verbruik van goederen en diensten door de consumenten of gezinnen.
Productie:
Het tot stand brengen van goederen en diensten door gebruik te maken van
productiefactoren, deze kunnen we opdelen in 3 groepen: arbeid, kapitaal en
natuur.
Ceteris paribus-clausule:
Geen beïnvloeding van andere factoren.
Micro-economie:
Het gedrag van de consumenten wordt afzonderlijk bestudeerd.
Macro-economie:
De economie van een land wordt bestudeerd.
Economische systemen:
1. Liberalisme of vrije markteconomie:
Libre (= vrij), dit economisch systeem wordt ook wel de vraaggerichte
economie genoemd. Er is geen overheidsinbreng, de producenten kiezen
zelf wat zij produceren maar worden wel sterk beïnvloed door de
consumenten. Bottom-up economie: Consument (onderste van de
piramide) -> verkoper -> groothandel -> producent (bovenste van de
piramide).
2. Communisme of planeconomie:
Ook wel de aanbodgerichte economie genoemd, de consument heeft geen
directe invloed op het proces. De overheid staat bovenaan, alleen de staat
heeft het recht op het verstrekken van goederen en diensten. Top-down
economie: bovenaan de piramide staan enkele mensen die de economie
bepalen, gepropageerd naar beneden tot het laagste niveau (de
consument).
, 3. Gemengde economie:
Een combinatie van de 2 voorgaande economische systemen, zowel
private als openbare ondernemingen komen erin voor.
Hoofdstuk 2
Nut:
De voldoening die gehaald wordt uit de consumptie van een bepaalde
hoeveelheid van een willekeurig goed.
Totaal nut:
Totale voldoening die de consument haalt uit het gebruik van een bepaalde
hoeveelheid van een goed (altijd stijgend).
Marginaal nut:
Ook wel het grensnut genoemd, het nut wat extra toegevoegd word.
Indifferentiecurve:
Ook wel iso-nutcurve genoemd, een grafiek die verschillende combinaties
van goederen laat zien, die gemeten als een kwantiteit elk een gelijke mate
van voldoening aan een consument schenken. Punten op een
indifferentiecurve die aan de rechter kant ligt hebben een hoger nut, punten
op een indifferentiecurve die aan de linker kant ligt hebben een lager nut. De
verzameling van indifferentiecurves die preferenties (= voorkeuren) van een
persoon weergeeft noemen we een indifferentiekaart.
,Eerste wet van Gossen:
Ook wel wet van het afnemend grensnut genoemd, onderzoek van de
verhouding van het algemene nut van een consument, gespecifieerd in
goederen en diensten waarin hij geïntresseerd is, en de verhouding tot het
marginale nut en het grensnut dat de consument hierbij heeft.
Budgetvergelijking (algebraïsch):
Alle combinaties van 2 producten die je maximaal met een gegeven budget
en gegeven prijs van de producten kunt kopen.
Y = Px x Qx + Py x Qy
Y = inkomen
P = prijs
Q = hoeveelheid
Budgetlijn (grafisch):
Ook wel de ‘lijn der mogelijkheden’ genoemd, geeft de combinaties van 2
goederen weer die de consument met een bepaald budget kan kopen,
rekening houdend met de prijzen van de goederen. Combinaties onder de
budgetlijn -> niet heel het budget wordt gebruikt, combinaties op de
budgetlijn -> heel het budget wordt gebruikt, combinaties boven de
budgetlijn -> niet haalbaar met het gegeven budget. De budgetlijn is de
grafische weergave van een budgetvergelijking.
Budgetverandering:
De budgetlijn kan veranderen door een inkomens- of prijsverandering.
Wanneer het nominaal inkomen verhoogt en de prijzen blijven constant,
verschuift de budgetlijn naar rechts, in het omgekeerde geval verschuift de
budgetlijn naar links.
,Wanneer de prijs van 1 van de goederen daalt en het inkomen blijft
hetzelfde, zal de budgetlijn kantelen waardoor de helling van de budgetlijn
wijzigt.
Optimale keuze van de consument:
De indifferentiecurve die zo ver mogelijk van de oorsprong ligt maar toch
nog haalbaar is met het gegeven budget. Het optimale punt ligt in het
raakpunt van de budgetlijn en de indifferentiecurve.
, De vraagcurve:
Weergave van welke hoeveelheden van een bepaald goed de consument
bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen.
(Individuele vraagcurve)
Verschuiving naar links -> minder vraag.
Verschuiving naar rechts -> meer vraag.
Individuele vraagcurve:
Grafische weergave van de vraag van 1 persoon naar een product of dienst.
Collectieve vraagcurve (marktvraag):
De som van de individuele vraagcurven van alle persoon naar een product of
dienst.
Complementaire goederen:
Goederen die vaak samen geconsumeerd worden (voorbeelden: auto &
benzine, DVD & DVD-speler).
Substitutiegoederen:
Goederen die elkaar kunnen vervangen (voorbeelden: appelen & peren,
aardgas en elektriciteit).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller simongielen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.