Inleiding in de antrozoölogie: Mens dier relaties vanuit een psychologisch perspectief (PB1902)
All documents for this subject (3)
Seller
Follow
JGoslinga
Reviews received
Content preview
Thema 1 De basis
1.1 Mens-dierrelaties vanuit een evolutionair perspectief
Na het bestuderen van deze taak kunt u:
de basisprincipes van evolutie en domesticatie definiëren.
Genetische variatie wil zeggen dat individuele organismen (bijvoorbeeld konijnen) verschillen in eigenschappen en dat de
varianten van die eigenschappen (bijvoorbeeld bruin haar versus rood haar) genetisch kunnen worden overgedragen van de
ene op de andere generatie.
Natuurlijke selectie wil zeggen dat in de natuur die eigenschappen geselecteerd raken die bijdragen aan het voortbestaan en
de voortplanting van organismen. Doordat sommige varianten daarbij handiger zijn dan andere, bieden zij betere
overlevings- en voortplantingskansen (bruine konijnen vallen minder op en worden dus minder snel gepakt door roofdieren).
Hierdoor zullen deze varianten in volgende generaties steeds vaker voorkomen (bruin haar treedt steeds meer op, rood haar
steeds minder).
Selectiedruk is in dit proces het selectieve effect dat de natuurlijke selectie uitoefent op de genetische variatie. Voor de
bruine konijnen vormen roofdieren een dergelijke selectiedruk, omdat die in de natuurlijke situatie medebepalend zijn voor
de haarkleur van de volgende generatie konijnen.
Co-evolutie is een specifieke vorm van evolutie waarbij diersoorten elkaars evolutie beïnvloeden en een stabiele symbiose
bereiken. In het voorbeeld hierboven is daar al een beetje sprake van: de prooi is voedsel voor het roofdier en bekrachtigt
daarmee het jaaggedrag van het roofdier, terwijl het roofdier de schutkleur van de prooi versterkt. Beide soorten vormen dus
een selectiedruk voor elkaar, en vinden daarin een stabiel evenwicht.
De term co-evolutie wordt echter meestal pas gebruikt als sprake is van wederzijdse samenwerking, zoals tussen bijen en
bloemen: de bloem voedt de bij terwijl de bij de bloem bevrucht.
Kunstmatige selectie gaat een stap verder. Bij co-evolutie beïnvloeden diersoorten elkaars evolutie onbewust. Bij
kunstmatige selectie gebeurt dat intentioneel en beïnvloedt de ene soort dus bewust de selectieve voortplanting van de andere
soort. Voor zover bekend doen alleen mensen dat.
Domesticatie is een specifieke vorm van kunstmatige selectie, waarbij de mens er door zorgvuldig ingrijpen in de
voortplanting van dieren voor zorgt dat diersoorten steeds beter aangepast raken aan het leven in de nabijheid en in dienst
van de mens.
uitleggen wat het domesticatiesyndroom is en hoe dit tot stand komt.
Het domesticatiesyndroom is het geheel van kenmerken dat planten en dieren verkrijgen door domesticatie. Zichtbare
kenmerken zijn, naast het gedrag bij dieren, morfologische veranderingen.
Het domesticatiesyndroom is een set eigenschappen die in alle gedomesticeerde diersoorten lijkt voor te komen. Het gaat
daarbij vaak om eigenschappen die de dieren in onze ogen schattiger of kinderlijker doen voorkomen, zoals een grotere
variatie in kleur en textuur van de vacht, hangende oren, volgzaamheid, verschuivingen in de ontwikkelingscyclus, variaties
in schedelvorming en plaatsing van tanden en het optreden van dwerg- en reuzenvarianten van de soort.
de domesticatietheorieën van Vigne en Zeder toelichten en kritisch met elkaar vergelijken.
Vigne suggereert een model van zeven opvolgende fasen waarin de relatie tussen mens en dier gradueel intensiveert.
1. Antropofilie: het aangetrokken worden van het dier tot de mens
2. Commensalisme: vredige samenleving van mens en dier
3. Controle in het wild: beheersing van het dier door de mens in de natuur
4. Controle in gevangenschap: beheersing van het dier in gevangenschap door de mens
5. Extensieve veeteelt: beperkte beïnvloeding van de voortplanting van het dier
6. Intensieve veeteelt: intensieve beïnvloeding van de voortplanting van het dier
7. Huisdieren: volledige opname van het dier in het huishouden
Zeder suggereert dat er drie duidelijke paden zijn te onderscheiden waarlangs diersoorten gedomesticeerd zijn geraakt.
1. Het eerste pad is het commensale pad. Dit pad was in eerste instantie niet intentioneel. Toen onze voorouders zich
vestigden in kampen trok dit de aandacht van dieren die daar hun voordeel mee deden, bijvoorbeeld door zich te
voeden met het afval dat mensen achterlieten. Naarmate mens en dier aan elkaar gewend raakten en vreedzaam
gingen samenleven, kwam co-evolutie op gang. Dat leidde tot een min of meer wederkerige relatie, en uiteindelijk
tot domesticatie.
, 2. Het tweede pad is het prooidierenpad. Dit pad is meer intentioneel door de mens ingezet, al was domesticatie niet
het doel. Het betreft hier prooidieren die niet de aantrekkingskracht van het menselijk kamp gevoeld zullen
hebben, maar door de mens in het wild werden beheerd . Archeologische vondsten wijzen erop dat dieren door
efficiënte overbejaging dreigden te verdwijnen, waardoor mensen zich gedwongen zagen wildpopulaties
strategisch te gaan beheren. Naarmate men dieren meer in gevangenschap ging houden, leidde dit tot het beheer
van kuddes, en uiteindelijk tot domesticatie.
3. In het gerichte pad was – in tegenstelling tot de vorige twee paden – juist wél sprake van intentionele pogingen om
dieren te domesticeren, zodat zij konden dienen als bijvoorbeeld last- of gezelschapsdier. Dit gerichte pad trad pas
veel later in de geschiedenis op, toen de mens al begrip had ontwikkeld van de mogelijkheid om de voortplanting
van dieren te beïnvloeden.
Het model van Vigne betreft één continuüm waarlangs verschillende diersoorten telkens op dezelfde manier zouden zijn
gedomesticeerd. Zeder daartegen suggereert dat er sprake is geweest van drie verschillende paden naar domesticatie. Dat is
een fundamenteel verschil.
Als je echter de fasen van Vigne en de paden van Zeder met elkaar vergelijkt, vertonen deze een grote overlap. De eerste
twee fasen bij Vigne (antropofilie en commensalisme) sluiten goed aan bij het commensale pad van Zeder. De volgende
twee fasen van Vigne (controle in het wild en in gevangenschap) zijn te herkennen in het prooidierenpad van Zeder, terwijl
de laatste drie fasen van Vigne (extensieve en intensieve teelt en huisdieren) de periode van het gerichte pad van Zeder
beslaan.
Het enige echte verschil tussen beide modellen is dus dat de Vigne claimt dat het hier om opvolgende fasen gaat die elke
diersoort heeft doorgemaakt, terwijl Zeder claimt dat het om verschillende paden gaat die parallel aan elkaar zijn opgetreden,
waarbij elke diersoort één van die paden heeft gevolgd, of een combinatie daarvan.
Het model van Zeder lijkt meer voor de hand liggend, omdat aantoonbaar en beredeneerbaar is dat niet elk dier alle fasen van
Vigne heeft doorlopen. We weten op basis van archeologische en historische informatie dat de meeste soorten niet al in de
prehistorie toevallig gedomesticeerd zijn geraakt, maar pas veel later gericht zijn gedomesticeerd door de mens.
Daarnaast is bijvoorbeeld te beredeneren dat dieren waarop werd gejaagd nooit een commensaal pad hebben kunnen
afleggen, omdat zij juist vluchtgedrag zullen hebben vertoond. Zij moeten dus tot domesticatie zijn gedwongen door hen in
gevangenschap te beheren.
De theorie van Zeder geniet dus de voorkeur, omdat deze beter ondersteund wordt door beschikbare informatie, en
specifieker kan verklaren hoe verschillende diersoorten elk op hun eigen wijze gedomesticeerd zijn geraakt.
de geschiedenis van domesticatie beknopt weergeven en uitleggen waar, wanneer en hoe dieren
zijn gedomesticeerd.
De hond is onnavolgbaar als het om domesticatie gaat. Hij is over heel Europa en Azië verspreid gedomesticeerd geraakt.
Dat gebeurde in elk geval ruim 30.000 jaar geleden, zo niet veel eerder. De domesticatie van de hond is bij uitstek een
voorbeeld van een commensaal domesticatietraject.
De hond wordt gevolgd door het varken dat ongeveer 12.000 jaar geleden zowel in China als in het Midden-Oosten
gedomesticeerd raakte via een commensaal traject, waarschijnlijk omdat het net als de hond kon profiteren van menselijk
afval, door een tolerantie voor aanwezigheid van de mens.
Ook de kat kent een commensale route, maar die begon pas ongeveer 10.000 jaar geleden in het Midden-Oosten. In eerste
instantie leefde de kat vooral in harmonie samen met de mens. Pas 4.000 jaar geleden was echt sprake van intentionele
domesticatie.
Naast bovengenoemde commensale diersoorten zijn in het Midden-Oosten van vóór 10.000 jaar geleden waarschijnlijk drie
soorten gedomesticeerd geraakt via het prooidierenpad: het schaap, de geit (ongeveer 12.000 jaar geleden), en (iets later) de
koe.
Alle andere diersoorten raakten pas in een later stadium en meer gericht gedomesticeerd om te dienen als lastdier of
gezelschapsdier. Daarbij kan men denken aan ezels, paarden, kamelen, dromedarissen, lama’s, alpaca’s, diverse exotische
runderen, vogels, vissen en allerlei kleine huisdieren.
,meer specifiek het domesticatietraject van hond, varken, kat, schaap, geit en koe toelichten.
Wie Waar Wanneer Welk pad Extra
Hond. Niet helemaal Ook niet helemaal Archetypische Het eerste en enige
Exclusief van grijze duidelijk duidelijk. In ieder commensale pad dier dat
wolven. geval 30,000 jaar gedomesticeerd is
geleden. voor de komst van
Wijdverspreid door landbouw.
EurAsia tegen het
einde van de
Pleistocene.
Kat Midden-Oosten 10,000 BP Commensale pad Aangetrokken tot
ongedierte dat in de
4,000 BP intentionele graanopslag zat.
domesticatie.
Varkens EurAsia en China 12,000 BP Mogelijk prooi pad, Bereid om menselijk
maar waarschijnlijk afval te eten, wat
commensale pad. omgezet werd tot
proteïne.
Schapen, West EurAsia 12,000BP Prooi pad Domesticatie nodig
geiten Koe iets later. om de effecten van
en koeien ‘overhunting’ tegen te
gaan.
uitleggen in hoeverre huisdierbezit als eigenschap voldoet aan de criteria van evolutionair nut
en universaliteit.
Youlearn:
Criteria van evolutie:
Volgens de eerste theorie is het mogelijke nut van huisdieren hun veronderstelde positieve effect op onze fysieke en mentale
gezondheid. Onderzoek op dit terrein laat echter gemengde resultaten zien. Enerzijds zijn er positieve effecten, zoals
vermindering van stress, lagere bloeddruk, meer zelfvertrouwen, een positiever gemoed, meer tevredenheid en minder
eenzaamheid. Anderzijds rapporteren huisdiereigenaren juist ook meer depressie, angst, vermoeidheid, paniekaanvallen,
vermoeidheid en een slechte gezondheid. Bovendien zijn er duidelijke negatieve effecten, zoals agressie en zoönose.
Een tweede theorie over het nut van huisdieren is dat het onderhoud een positief signaal zou afgeven over de geschiktheid
van de eigenaar als zorgdrager, waarmee deze een interessante potentiële partner wordt. Hoewel vrouwen zich wat meer
aangetrokken lijken te voelen tot mannen als deze een huisdier hebben, zou huisdierbezit om deze theorie te ondersteunen
daadwerkelijk verband moeten houden met een verhoogde kans op nageslacht, en dat is nooit aangetoond.
De derde theorie over het mogelijke nut van huisdieren is dat de mogelijkheid om te zorgen voor een dier de ontwikkeling
van empathie en ouderlijke vaardigheden faciliteert. Ook voor deze theorie lijkt wat onderbouwing te zijn: er is bijvoorbeeld
een verband aangetoond tussen huisdierbezit en empathische en sociale vermogens, en de opvatting dat de zorg voor
huisdieren goed is om het verantwoordelijkheidsgevoel van kinderen te stimuleren, is wijdverbreid. Daarmee is echter nog
geen verband aangetoond met een daadwerkelijk effect op onze voortplantingskansen, en dat is bij evolutionaire
verklaringen uiteindelijk wel nodig.
Criteria van universaliteit:
Het eerste argument van Herzog is dat het houden van huisdieren tegenwoordig weliswaar in veel culturen heel normaal is,
maar dat dit door de tijd en culturen heen sterk varieert, zowel in vorm als in intensiteit.
Een review van Gray en Young (2011) laat bijvoorbeeld zien dat dieren in verschillende culturen op zeer uiteenlopende
wijzen worden behandeld en in slechts 22 van de 60 onderzochte culturen ook echt gezien worden als huisdier. Honden
, worden slechts in 7 van die culturen daadwerkelijk goed verzorgd en toegelaten tot het huishouden, terwijl zij in 13 daarvan
worden mishandeld , en in 11 zelfs intentioneel gedood.
De conclusie moet dan ook zijn dat de manier waarop we tegenwoordig met dieren omgaan (het houden van huisdieren,
zoals wij dit kennen) vooral een Europese en Noord-Amerikaanse aangelegenheid is.
Het tweede argument van Herzog is dat de houding ten opzichte van huisdieren niet stabiel is en regelmatig en snel kan
wijzigen binnen culturen. Onze preoccupatie met huisdieren is bijvoorbeeld iets van de laatste 200 jaar, en is vooral sinds de
Tweede Wereldoorlog sterk gegroeid. Op basis van uiteenlopende bronnen laat Herzog zien dat het houden van, en onze
voorkeuren voor huisdieren zelden functioneel zijn, en vooral gezien moeten worden als een betrekkelijk vluchtige
modeverschijnsel.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller JGoslinga. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.34. You're not tied to anything after your purchase.