Week 1 Introductie
Aangeven waarmee de psychologische en sociologische wetenschap zich op richt.
De psychologische wetenschap richt zich op het gedrag van de individuele mens, nadruk op emoties,
denken en gedrag. Psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met menselijk gedrag en de
achtergronden hiervan. Anders gezegd kunnen we stellen dat de psychologie zich bezighoudt met wat
mensen doen en waardoor ze doen wat ze doen.
De sociologische wetenschap richt zich op het gedrag van maatschappelijke groepen en de relatie van
het gedrag op de sociale omgeving.
Beschrijven waarom kennis van de psychologie en sociologie belangrijk is voor verpleegkundigen.
Voor de professionele verpleegkundige is kennis vanuit de psychologie onmisbaar. De psychologie leert
je namelijk hoe mensen zich gedragen en waardoor ze dit doen, en deze kennis is noodzakelijk als je
mensen goed wilt kunnen verplegen. Pas als je weet waardoor iemand doet zoals hij doet, zul je goed op
dit gedrag kunnen inspelen. Als je bijvoorbeeld helemaal niet weet wat er in psychologisch opzicht met
iemand gebeurt als hij te horen krijgt dat hij aan een ongeneeslijke ziekte lijdt, zul je hem ook niet goed
kunnen begeleiden. Verder leer je ook waarom bepaald gedrag voorkomt in de familie na het horen dat
een familielid ongeneeslijk ziek is en kun je daarop inspelen en het beter begrijpen.
De geschiedenis van de psychologie in hoofdlijnen weergeven.
Er wordt al eeuwenlang nagedacht over de mens, over de geest en de ziel en het gedrag van de mens
Het denken over de mens is echter nog wat anders dan de wetenschap psychologie bedrijven.
De wetenschap psychologie bestudeert op een systematische manier het menselijk gedrag en de
achtergronden daarvan. Zo bekeken bestaat de psychologie als wetenschap nu ruim honderd jaar.
Als beginpunt van de wetenschap psychologie wordt namelijk de opening van het eerste psychologische
laboratorium beschouwd. Deze opening vond plaats in 1879 in Leipzig. Wilhelm Wundt is hier gestart
met het doen van experimenten op het gebied van de psychologie. Doordat de wetenschap jong is
ontstaan er veel discussies en randverschijnselen die niks met de wetenschap te maken hebben. Zo werd
in het begin van de twintigste eeuw nog ‘geloofd’ in de frenologie. Frenologie is de leer van de vorm van
de schedel, in het bijzonder de schedelknobbels. Aan het voorkomen of juist ontbreken van knobbels op
de schedel meende men te kunnen zien of iemand bijvoorbeeld vernielzuchtig was of aan
verzamelwoede leed. In ons taalgebruik zitten hierdoor tot op de dag van vandaag nog woorden als
‘talenknobbel’ en ‘wiskundeknobbel’. Inmiddels is echter allang wetenschappelijk bewezen dat de
schedelknobbels niets zeggen over de genoemde eigenschappen van personen. Ook had je de grafologie
(handschriftkunde) en astrologen. Hun uitspraken konden echter niet wetenschappelijk onderbouwd
worden. Als hun uitspraken al kloppen dan berust dit op toeval.
Beschrijven wat de nature-nurture kwestie inhoudt en wat de huidige opvattingen hieromtrent zijn
Nature = het gedrag is te verklaren naar aangeboren kenmerken. Het zit ‘m in de genen. Een mens is nu
eenmaal hoe die is, dat is er van nature ingebakken en dat valt dus ook niet zomaar te veranderen.
Nurture = het gedrag is te verklaren naar omgevende factoren. Vrienden/familie etc.
De huidige opvatting zeggen dat het nooit een van de twee kan zijn, altijd beïnvloeden de factoren
elkaar. Een persoon kan wel de aanleg hebben voor een ziekte (nature) maar omdat hij in een goed
,Gedragswetenschappen 1.1
milieu wordt opgevoed wordt dit niet geuit (nurture). Iemand die goed kan pianospelen (nature) maar
geen kansen krijgt om te ontwikkelen (nurture)
Aangeven wat er onder een ‘stroming‘ in de psychologie wordt verstaan.
Elke stroming heeft zijn eigen mensbeeld/wereldbeeld en verklaringsmodellen voor psychische
problemen. Er bestaan vijf stromingen: psychoanalyse, behaviorisme, humanistische psychologie,
cognitieve psychologie en biologische psychologie.
Week 2 Psychodynamische benadering
Het driftmodel van de psychodynamische benadering beschrijven
Het driftmodel legt het accent op verdrongen problemen uit de kindertijd die terug te voeren zijn op
seksuele en agressieve driften.
Uitgangspunten:
- De oorzaak van (gedrags)problemen van mensen stampt veelal uit de kindertijd
- Ervaringen zijn niet goed verwerkt en weggestopt in het onderbewuste
- Problemen manifesteren zich bij situaties die (onbewust) lijken op situatie kindertijd
- Psychodynamische therapie moet onderbewuste informatie boven tafel krijgen
Onbewuste komt wel naar boven in dromen
Het driftmodel bestaat uit:
ID/ ES = de driften, onbewuste verlangens (lustprincipe), aangeboren
SUPER EGO = geweten, ideaalbeeld
EGO/ IK = moet ontwikkeld worden door kind (realiteitsprincipe)
Bv. Je ID geeft je de drang om iemand neer te slaan, je SUPER EGO staat dat niet toe vanwege
schuldgevoel en dat het niet hoort, dus je EGO compenseert door diegene alleen uit te schelden.
De ontwikkelingsfasen van het Id, Ego en Superego uitleggen
Orale fase (0-1,5 jaar)
Is ook: liefde en aandacht
Tekort: baby-behoeftes blijven dominant, afhankelijk (verslaving)
Anale fase (1,5-3 jaar)
Controle over eigen ontlasting en gedrag
Koppigheidsfase, evenwicht vinden tussen eigen wil en wat kan
Ouder te streng/te slap: problemen met netheid, autoriteit, regels, gierigheid, creativiteit.
Fallische fase (3-6 jaar)
Oedipus/electracomplex staat centraal:
- Rivaliteit wordt opgelost door identificatie
- Belangrijk: vaderfiguur moet aanwezig zijn: regels stellen en liefhebben
- Onvoldoende identificatie kan gevolgen hebben voor rolgedrag en relatievorming
Latentie fase (6-12 jaar)
Rustige periode, persoonlijkheid is gevormd, gericht op schoolgang en leeftijdsgenoten
, Gedragswetenschappen 1.1
Genitale fase (12-23 jaar)
Driften en conflicten weer actiever bij het aangaan van volwassen rollen, dit onder invloed van
hormonen en culturele verwachtingen.
Uitleggen wat er onder afweermechanismen verstaan wordt en tien mechanismen benoemen
- Verdringing: angstwekkende wensen, gedachten en impulsen worden weggestopt. Dit is niet aan
te raden want op deze manier kan de energie van het ‘es’ niet weg en zal er op een minder
gezonde manier uitkomen.
- Ontkenning: feitelijke zaken worden ontkend omdat ze te beangstigend zijn. Bij ontkennen zie je
de werkelijkheid niet onder ogen.
- Reactieformatie: een angstwekkend impuls wordt ‘onschadelijk’ gemaakt door het omgekeerde
ervan in het bewuste toe te laten.
Voorbeeld: heel lief doen tegen je moeder waar je eigenlijk boos op bent. Of overdreven
complimenteren dat het eigenlijk afbranden is.
- Isolering: angstwekkend gevoel wordt afgesplitst van de rest van je persoon. Gevoel niet
toelaten.
- (Intellectualisering): moeilijke innerlijke zaken worden met veel interessante en moeilijke
woorden weggepraat.
- Projectie: een onacceptabel impuls bij jezelf wordt geprojecteerd op een ander. Je vertekent de
realiteit.
Voorbeeld: iemand die zelf vreemdgaat, zegt dat anderen dat doen.
- (Splitsing): iets wordt gezien als óf helemaal goed óf helemaal slecht óf afwisselend slecht en
goed.
Voorbeeld: je wilt de slechte kanten van je partner niet zien, dus zeg je dat alles goed is.
- Rationalisatie: een impuls die eigenlijk wordt afgekeurd door het superego wordt toch
uitgeleefd en daarna goedgepraat. Slechte zaken wordt goedgepraat.
Voorbeeld: iemand steelt iets uit de winkel en zegt: de prijzen zijn te hoog dus hij vraagt erom.
- Verplaatsing: impuls gericht op een bepaald persoon uiten bij een ander persoon.
Voorbeeld: je bent boos op je partner maar reageert dit af op je vriendin.
- Sublimatie: het ego kanaliseert hierbij je behoeften op zo’n manier dat iedereen tevreden is.
Aanrader Freud.
Voorbeeld: je agressieve neigingen gebruiken om een carrière in de vechtsport te zoeken.
De begrippen overdracht en tegenoverdracht uitleggen
Overdracht = het beleven van gevoelens bij iemand die horen bij een ander, meestal iemand uit het
verleden. Je draagt gevoelens en gedrag die gericht zijn op de ene persoon, over op een andere persoon.
Voorbeeld: een leerling reageert heftig (huilen) als hij door de docent wordt gewezen op een kleine fout,
dit doet hem waarschijnlijk denken aan een vroegere gebeurtenis, dat zijn ouders hem vroeger altijd op
dingen wezen.
Tegenoverdracht = wanneer de patiënt bij de therapeut iets van vroeger oproept. Tegenoverdracht is
niet altijd onwenselijk: als de therapeut zich realiseert wat de patiënt bij hem oproept, kan hij dit ook als
onderdeel van de therapie gebruiken en dat soms bespreken met de patiënt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller manonschuur. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.06. You're not tied to anything after your purchase.