H2: Huwelijksvermogensrecht algemeen blz. 3
H3: Rechten en plichten van echtgenoten (titel 6 Boek 1 BW) blz. 5
H4: De (wettelijke) gemeenschap van goederen blz. 18
H5: De ontbonden wettelijke gemeenschap van goederen blz. 36
H6: Huwelijkse voorwaarden blz. 50
H7: Verrekenbedingen (titel 8 Boek 1 BW) blz. 57
H8: Koude uitsluiting blz. 73
H9: Vergoedingsrechten en economische deelgerechtigdheid blz. 76
H10: Faillissement en schuldsanering blz. 85
H12: Het geregistreerd partnerschap en informeel samenleven blz. 87
H13: Beëindiging huwelijk blz. 92
H14: Het echtscheidingsconvenant blz. 98
2
,H2: HUWELIJKSVERMOGENSRECHT ALGEMEEN
2.5 Soorten gemeenschappen, verschil met verrekenbedingen
Op de beperkte gemeenschap van goederen en een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen al-
gehele of beperkte gemeenschap van goederen is titel 7 Boek 1 BW van toepassing. Boek 3 BW is
daarop niet van toepassing (art. 3:189 BW) voor zolang die gemeenschap nog niet ontbonden is. Deze
gemeenschap is als zodanig niet voor verdeling vatbaar. Daartoe dient zij eerst te worden ontbonden.
- Door de ontbinding van de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap transformeert deze
zich in een bijzondere gemeenschap in de zin van afdeling 2, titel 3.7 BW.
- In beginsel vallen de ten huwelijk aangebrachte goederen, maar ook de door een echtgenoot
verkregen goederen, in de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap (boedelmenging). Zie
vooral art. 1:93 en 94 BW.
- De huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap kent een eigen bestuursregeling, art. 1:97
BW. Zowel de eigen schulden van een echtgenoot alsmede de tot de gemeenschap beho-
rende schulden zijn op de goederen van de gemeenschap verhaalbaar.
Indien echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, waarbij iedere huwelijksvermogens-
rechtelijke gemeenschap is uitgesloten, onder toevoeging van een periodiek en/of finaal verrekenbe-
ding, dan worden de inkomsten, genoten in een bepaald tijdvak, en/of de waarde van het vermogen,
te bepalen per een bepaald tijdstip, in de overeengekomen verrekening betrokken. Dat betekent niet
dat er een gemeenschap ontstaat, maar wel dat er per saldo vorderingsrechten ontstaan van de ene
echtgenoot op de andere en/of omgekeerd.
- Dus het gaat in beginsel niet om medegerechtigd zijn tot goederen, maar het hebben van een
aanspraak in geld.
Een eenvoudige gemeenschap als bedoel in titel 7 Boek 3 BW kan naast een huwelijksvermogensrech-
telijke gemeenschap bestaan. Een dergelijke gemeenschap bestaat vaak als echtelieden huwelijkse
voorwaarden met een verrekenstelsel hebben gemaakt.
- Op een eenvoudige gemeenschap is de algemene regeling van titel 7 Boek 3 BW van toepas-
sing.
2.6 Aansprakelijkheid, verhaalbaarheid, draagplicht
Aansprakelijk is hij die aangesproken kan worden tot het verrichten van een prestatie.
- Denk aan de contractspartij
Aansprakelijkheid geeft geen antwoord op de vraag voor wiens rekening de prestatie uiteindelijk dient
te komen. Dat is de vraag naar wie de draagplicht ter zake van de prestatie heeft.
Het begrip verhaalbaarheid brengt ons bij verhaalzoekende crediteuren. Stellen we ons de raag
waarop een bepaalde vordering verhaalbaar is, dan bezien we welke goederen voor uitwinning in aan-
merking komen.
2.7 Nominaliteitsbeginsel, beleggingsvisie en economische (deel-) gerechtigdheid
In verbintenisrechtelijk opzicht kunnen tussen echtgenoten vorderingen en daarmede corresponde-
rende schulden ontstaan. Het betreft de problematiek van de vergoedingsrechten- en plichten. Het
bijzondere van deze vergoedingsrechten is dat hun ontstaan vooral wortelt in de (huwelijks)relatie.
Deze brengt een van beiden tot het verrichten van een bepaalde prestatie ten gunste van de ander
terwijl overigens niet geheel duidelijk is welke titel aan het leveren van de prestatie ten grondslag ligt.
3
,Het beginsel van nominalisme
Het nominaliteitsbeginsel houdt in dat verplichtingen tot betaling van een geldsom worden voldaan
door betaling van het nominale bedrag van de verschuldigde som, ongeacht de waardestijging of -da-
ling van het geld.
- Uit de wet, gewoonte of een rechtshandeling kan anders voortvloeien, art. 6:111 BW
Redelijkheid en billijkheid kunnen slechts in bijzondere gevallen, met toepassing van art. 6:258 BW lei-
den tot een correctie van onbillijke gevolgen van geldontwaarding.
De HR heeft in het arrest Kriek/Smit bepaald dat een echtgenoot onder omstandigheden naar maat-
staven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten dat hij met de enkele teruggave van het
destijds ter beschikking gestelde bedrag, zonder enige verrekening van de waardevermeerdering van
de woning, kan volstaan.
De beleggingsvisie
In het arrest Kriek/Smit bediende de HR zich weliswaar van het woord ‘belegging’ maar trok hij daaruit
geen consequenties. Dat geschiedde wel in het arrest Vossen-Swinkels uit 1995. Daarin ging het even-
wel niet over een geval van koude uitsluiting maar om een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding,
waarvoor thans art. 1:141 lid 1 BW geldt. HR zei: “Laten partijen tijdens het bestaan van het huwelijk
deling van het overgespaarde achterwege en blijft het recht om deling te vorderen bestaan, dan brengt
een uitleg naar redelijkheid en billijkheid in verband met de aard van het beding mee, dat bij het einde
van het huwelijk ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkom-
sten van een echtgenoot is bespaard, maar ongedeeld is gebleven, in de verrekening wordt betrokken.”
- Deze jurisprudentie is gecodificeerd in art. 1:141 lid 1 en 3 BW.
Economische (deel)gerechtigdheid
De problematiek van de economische deelgerechtigdheid mag niet op één lijn gesteld worden met de
beleggingsvisie zoals deze ten aanzien van het niet-nagekomen periodiek verrekenbeding is ontwik-
keld.
In zowel art. 1:136 jo. 1:141 BW als art. 1:87 BW leidt de investering tot een economisch belang in het
betrokken goed, welk belang op soortgelijke wijze wordt berekend. Immers, de echtgenoot van de in-
vesteerder verwerft een breukdeel in de waarde van het goed evenredig aan het door hem gefinan-
cierde deel. Hij deelt zowel in de waardestijging als in de waardedaling. In zoverre bestaat gelijkenis.
Echter, bij art. 1:136 jo. 1:141 BW is de basis voor deze wijze van verrekenen van de (her)belegging
met overgespaard inkomen of vermogen, de verrekenafspraak in de gemaakte huwelijkse voorwaar-
den, terwijl art. 1:87 BW vooral geschreven is als algemene regel die geldt voor het geval echtgenoten
niets hebben afgesproken ter zake van de investering met geld van de ander. Een verrekenbeding
noopt tot het nakomen van een verbintenis uit overeenkomst, art. 1:87 BW verplicht tot restitutie op
grond van de wet.
4
,H3: RECHTEN EN PLICHTEN VAN DE ECHTGENOTEN (TITEL 6 BOEK 1 BW)
3.1 Inleiding: de toepasselijkheid van titel 6; internationaal privaatrecht
Titel 6 Boek 1 BW draagt het opschrift ‘Rechten en verplichtingen van echtgenoten’. Met uitzondering
van het bepaalde aangaande de fourneer- en de draagplicht ter zake van de kosten van de huishou-
ding (art. 1:84 lid 1 en 2 BW) en de bepaling inzake economische deelgerechtigdheid (art. 1:87 BW)
betreft het dwingend recht.
- Art. 1:92a BW zegt dat titel 6 enkel van toepassing is op niet van tafel en bed gescheiden echt-
genoten. HR heeft dit bevestigd in arrest Bloemendaalse horeca.
Ook andere wettelijke regelingen beperken zich tot de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot,
met name erfrechtelijke bepalingen. In testamentaire regelingen ten behoeve van de langstlevende
echtgenoot wordt een dergelijk voor de hand liggende beperking niet altijd aangetroffen.
3.2 Het nodige verschaffen; art. 1:81 BW
Art. 1:81 BW: “Echtgenoten zijn elkander getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd. Ze zijn verplicht
elkander het nodige te verschaffen.”
Met getrouwheid wordt huwelijkstrouw bedoeld. Het schenden van deze verplichting door bijvoor-
beeld overspel, is een belangrijke factor bij het vaststellen van de duurzame ontwrichting van het hu-
welijk, al staat het stellen van duurzame ontwrichting vrijwel gelijk met het bewijzen daarvan.
- Het immoreel handelen van een echtgenoot lenen zich er niet goed voor om met behulp van
de rechter te worden afgestraft!
Het praktische belang van art. 1:81 BW schuilt vooral in de tweede zin. Deze vormt de basis van de
verzorgingsrelatie die tussen echtgenoten bestaat. De bepaling is veelzeggend en zegt tegelijk niets.
De onderlinge solidariteit tussen echtgenoten wordt hier als rechtsplicht tot uitdrukking gebracht,
maar de bepaling zwijgt in alle talen wat de concrete betekenis daarvan is.
Art. 1:81 BW is de kapstok met behulp waarvan de rechter in concrete situaties kan bepalen of men in
zijn echtelijke verplichtingen is tekortgeschoten.
Bij het inkleuren van het begrip ‘het nodige’ zal men onderscheid moeten maken tussen enerzijds de
inkomstensfeer (het verschaffen van levensonderhoud) en anderzijds de vermogenssfeer (het opbou-
wen van vermogen). Dit onderscheid wordt min of meer gemaakt door de HR in zijn pensioenarrest
Boon/Van Loon.
- HR oordeelde dat pensioenaanspraken tot de huwelijksgemeenschap moeten worden gere-
kend, omdat het recht op pensioen “uit maatschappelijk oogpunt bestemd is te voorzien in de
behoeften van beide echtgenoten en dat voorts de opbouw van een zodanig pensioen, in ver-
band met de gehele of gedeeltelijke financiering daarvan uit de gemeenschap en de bij velen
bestaande taakverdeling binnen het huwelijk, in beginsel moet worden gezien als het resul-
taat van de gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten, voortvloeiende uit de
zorg die zij krachtens art. 1:81 BW aan elkaar verschuldigd zijn.”
Het op art. 1:81 BW baseren van aanspraken op het tijdstip het huwelijk door de andere echtgenoot
gevormd vermogen na echtscheiding of scheiding van tafel en bed, is echter door de HR in een ander
voorgelegd geval uitdrukkelijk afgewezen, arrest Bloemendaalse horeca. De werking van art. 1:81 BW
eindigt, naast overlijden, ook door scheiding van tafel en bed alsmede door echtscheiding.
3.3 Verzorging en opvoeding kinderen; art. 1:82 BW
Uit de wet vloeit voort dat men bij de verplichting tot verschaffing van levensonderhoud aan kinderen
dient te onderscheiden: enerzijds de (verticale) onderhoudsverplichting van ouders jegens kinderen
en anderzijds de (horizontale) verplichting van ouders jegens elkaar om daarin te voorzien.
5
,De verplichting van art. 1:82 BW bestaat voorts slechts zolang het huwelijk bestaat en heeft slechts
betrekking op minderjarige kinderen. De verplichting heeft voornamelijk betekenis voor het geval
waarin feitelijk gescheiden wordt geleegd en een van de echtgenoten de kinderen hoofdzakelijk ver-
zorgt en opvoedt.
De verplichting tot verzorging en opvoeding blijft bestaan ook al wonen de echtgenoten niet samen.
De verplichting eindigt na scheiding van tafel en bed, art. 1:92a BW.
3.4 Het recht op informatie; art. 1:83 BW
In art. 1:83 BW wordt bepaald dat echtgenoten elkaar desgevraagd inlichtingen verschaffen over het
door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden. Het wederzijdse
recht op informatie over het vermogen van de ander en de plicht die te verschaffen zijn daarmee aan
alle echtelieden dwingendrechtelijk opgelegd.
- Het betreft geen plicht om spontaan de andere echtgenoot in te lichten!
Voor het vaststellen van de omvang en samenstelling van een door het indienen van een verzoek tot
echtscheiding (volgens art. 1:99 BW) ontbonden gemeenschap van goederen, kan het eveneens van
belang zijn om inzage te hebben in het eigen vermogen van de echtelieden en het daarover gevoerde
bestuur.
Met dit artikel is niet beoogd een algemene verplichting in te voeren rekening en verantwoording af te
leggen over het gevoerde bestuur ter zake van tot de gemeenschap van goederen behorende vermo-
gensbestanddelen.
Aangenomen moet worden dat echtelieden vóór het aangaan van het huwelijk geen juridische spreek-
plicht hebben ten aanzien van de stand van hun vermogen en dat zwijgen wat dit aangaat geen di-
recte gevolgen heeft. Indien de aanstaande echtgenoot weigert gegevens te verschaffen, is het aan de
ander daaruit de nodige conclusies te trekken.
De weigering om informatie te verschaffen kan worden bestreden door het afdwingen van de infor-
matie bij de rechter, maar ook mogelijk is dat hierdoor sprake is van wanbestuur op grond waarvan
een bestuursopdracht (art. 1:91 BW) of opheffing van de gemeenschap (art. 1:109 BW) kan worden
verzocht en mogelijk schadevergoeding op grond van art. 1:111 BW.
Indien voor het huwelijk het vermogen onvolledig of onjuist is weergegeven, bestaat niet de mogelijk-
heid het huwelijk als zodanig terug te draaien.
- We kennen wel dwaling in de persoon van de aanstaande echtgenoot, maar niet dwaling in
diens vermogen, art. 1:71 lid 2 BW.
Het voor het huwelijk verzwijgen van vermogensbestanddelen (goederen en/of schulden) kan als zo-
danig wellicht wel invloed uitoefenen bij de beantwoording van de vraag of er reden is van de in art.
1:100 BW voorziene verdeling bij helfte af te wijken.
3.5 Kosten van de huishouding; art. 1:84 BW
Lid 1 regelt de draagplicht (voor wiens rekening komen de kosten), lid 2 de fourneer- of bijdrageplicht
(het ter beschikking stellen). Daarbij moet vooral gedacht worden aan het verschaffen van geld ten-
einde in het kader van de huishouding ontstane schulden te kunnen betalen. Aan de draag- en four-
neerplicht ter zake van de kosten van de huishouding verandert niets door het enkele feit dat de sa-
menwoning wordt verbroken.
6
,De regeling geldt voor:
- Echtelieden die samenwonen of in onderling overleg niet samenwonen
- Echtelieden die anders dan ingevolge onderling overleg niet samenwonen
- Echtelieden op grond van een voorlopige voorziening niet samenwonen (art. 822 Rv), zij het
dat in de loop der tijd de rechtspraak ernaar tendeert bij voorlopige voorzieningen de voorlo-
pige levensonderhoudsbijdrage eigenstandig vast te stellen.
Maar niet voor:
- Echtelieden die op grond van een rechterlijke beslissing niet samenwonen, scheiding van tafel
en bed dus, art. 1:92a BW.
De uitbreiding van de bestuursregeling (ieder der echtgenoten is in beginsel bevoegd tot het bestuur
over gemeenschapsgoederen, voor zover deze niet op naam van de andere echtgenoot staan of
krachtens erfrecht of gift door die ander zijn verkregen art. 1:97 lid 1 BW), heeft positieve gevolgen
voor de fourneerplicht: die is minder nodig omdat echtelieden meer mogelijkheden hebben tot be-
stuur van gemeenschapsgoederen.
De kosten van de huishouding is een ruimer begrip dan de hierna nog te behandelen kosten van de
gewone gang van de huishouding, art. 1:85 BW. Het omvat de kosten die, mede gelet op de inkomens-
en vermogenspositie van de echtelieden, worden gemaakt in het huishouden van echtelieden ter be-
vrediging van de normale behoeften van het gezin.
De fourneer- en draagplicht ter zake van de kosten van de huishouding moet worden berekend op het
netto-inkomen, na aftrek van over het inkomen verschuldigde inkomstenbelasting.
Art. 1:84 BW gaat uit van het beginsel van evenredigheid.
- De kosten komen ten laste van het gemeenschappelijke inkomen van de echtgenoten en, voor
zover dit ontoereikend is, van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan. Indien die inko-
mens ook ontoereikend zijn, komen deze kosten ten laste van het gemeenschappelijke ver-
mogen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens naar evenre-
digheid daarvan.
Bij de eerste tranche van de moderniseringswetgeving is art. 1:84 lid 3 BW aangepast: echtgenoten
kunnen bij overeenkomst, bijvoorbeeld bij huwelijkse voorwaarden, een van het eerste en tweede lid
afwijkende regeling treffen. Deze overeenkomst dient schriftelijk te worden aangegaan.
In het wetgevingstraject is de vraag gesteld of ook een eenmaal bij huwelijkse voorwaarden getroffen
regeling van de kosten van de huishouding bij schriftelijke overeenkomst kan worden gewijzigd. Aan-
genomen mag worden dat ook in het geval de wettelijke of een andersluidende regeling van de kosten
van de huishouding in huwelijkse voorwaarden is opgenomen, afwijking bij schriftelijke overeenkomst
mogelijk is ook al is zulks niet expliciet in de gemaakte huwelijkse voorwaarden bepaald. Deze afwij-
king heeft echter geen derdenwerking.
Art. 1:84 lid 4 BW bepaalt dat geschillen tussen de echtgenoten omtrent de toepassing van lid 1-3
door de rechtbank op verzoek van beiden of een van hen worden beslist.
In lid 5 wordt bepaald dat een gegeven beslissing of een onderling getroffen regeling op grond van
veranderde omstandigheden door de rechter op verzoek kan worden gewijzigd.
- Het verzoek op grond van lid 4 kan ook na ontbinding van het huwelijk nog worden ingediend.
3.6 Hoofdelijke aansprakelijkheid kosten gewone gang huishouding; art. 1:85 BW
De ene echtgenoot is naast de andere voor het geheel aansprakelijk voor de door deze ten behoeve
van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen, met inbegrip van die welke
7
, voortvloeien uit de door hem als werkgever ten behoeve van de huishouding aangegane arbeidsover-
eenkomsten. Deze aansprakelijkheid geldt ook indien de echtgenoten niet samenwonen.
Uitgaven gedaan ter nakoming van verbintenissen aangegaan ten behoeve van de gewone gang zijn
steeds kosten van de huishouding, maar niet alle kosten van de huishouding passen binnen het raam
van de gewone gang.
De ratio van deze bepaling is, dat het niet redelijk zou zijn schuldeisers met betrekking tot deze
meestal vrij beperkte schulden, aangegaan door een echtgenoot in de gewone gang van de huishou-
ding, te belasten met verhaalsperikelen als de handelende echtgenoot onvoldoende bestuursmacht
over goederen (geld) heeft om die schulden te voldoen. Aangezien dergelijke rechtshandelingen ge-
woonlijk ook beide echtgenoten ten goede komen, is het redelijk dat ook beide daarvoor aansprakelijk
zijn.
Art. 1:86 lid 1 BW bepaalt de rechtbank, wanneer daartoe gegronde redenen bestaan, op verzoek van
een echtgenoot kan bepalen dat deze niet aansprakelijk zal zijn voor de door de andere echtgenoot in
het vervolg aangegane verbintenissen als bedoeld in art. 1:85 BW. Inschrijving in het huwelijksgoede-
renregister is vereist voor derdenwerking van een dergelijke ontheffing van de hoofdelijke aansprake-
lijkheid, terwijl de rechter bovendien bekendmaking in een of meer dagbladen kan bepalen, lid 3 en 4.
3.7 De algemene regeling van economische deelgerechtigdheid tussen echtgenoten; art. 1:87 BW
Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten komen vaak voor en er kunnen uiteenlopende redenen
daarvoor bestaan. De vraag is wat rechtens is als daarover geen afspraken zijn gemaakt.
Sinds 1 januari 2012 verschaft de wet een algemene regeling voor vermogensverschuivingen tussen
echtelieden. Art. 1:87 lid 1 BW bepaalt dat indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de
andere echtgenoot een goed verkrijgt dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, of indien ten laste van
het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen beho-
rend goed wordt voldaan of afgelost, voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding
ontstaat.
Het subsidiaire karakter van deze regeling (vangnetbepaling) komt tot uitdrukking doordat geen ver-
goeding verschuldigd is voor zover door de verkrijging, voldoening of aflossing ten laste van het ver-
mogen van de andere echtgenoot wordt voldaan aan een op die echtgenoot rustende verbintenis en
doordat echtelieden vormvrij daarvan kunnen afwijken.
3.8 Gezinsbeschermende bepalingen; art. 1:88 BW
De toestemmingsvereiste van art. 1:88 BW impliceert een beperking in de handelingsbevoegdheid en
niet in de handelingsonbekwaamheid! Slechts bepaalde rechtshandelingen behoeven toestemming
van de andere echtgenoot om onaantastbaar te kunnen worden verricht, ongeacht onder welk huwe-
lijksgoederenregime men gehuwd is.
- Dit artikel is van dwingend recht en geldt voor alle gehuwden, ongeacht in welk huwelijksre-
gime men getrouwd is en ongeacht of zij samenwonen.
- Toestemming blijft vereist, ook al is de echtscheidingsprocedure al aanhangig gemaakt en wo-
nen echtgenoten niet meer samen.
Lid 1 bepaalt dat de echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot behoeft voor de volgende
rechtshandelingen:
a. Overeenkomsten strekkende tot vervreemding, bezwaring of ingebruikgeving en rechtshande-
lingen strekkende tot beëindiging van het gebruikt van een door de echtgenoten tezamen of
door de andere echtgenoot alleen bewoonde woning of van zaken die bij een zodanige wo-
ning of tot de inboedel daarvan behoren;
8
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hasmikpoghosowa. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.87. You're not tied to anything after your purchase.