Alles wat je moet weten om functieleer te halen! Ik heb deze samenvatting gebaseerd op de collegeslides en de begrippen staan dikgedrukt. Daarnaast heb ik veel plaatjes toegevoegd om het overzichtelijk te houden. Ik heb door deze samenvatting te leren een 9 gehaald voor functieleer!
Alle hoofdstukken behalve h2 (die is geen tentamenstof).
March 27, 2023
66
2022/2023
Summary
Subjects
klassieke conditionering
operante conditionering
menselijk ook
retina
fovea
lens
hoornvlies
macula
ganglioncellen
kegeltjes
staafjes
saccades
kleurperceptie
gehoor
trommelvlies
basilair membraan
slakk
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Tilburg University (UVT)
Psychologie
Functieleer (530000B3)
All documents for this subject (48)
Seller
Follow
isalaarhoven
Reviews received
Content preview
Samenvatting tentamen functieleer
Hoofdstuk 1
Functieleer = de studie van psychologische functies
Psychologie = een wetenschap die gedrag bestudeerd om de interne processen te begrijpen die aan
dat gedrag ten grondslag liggen.
Overzicht van een aantal belangrijke voorontwikkelingen:
Hermann von Helmholz = zeer veelzijdig wetenschapper, leverde veel belangrijke inzichten op het
gebied van zien en horen. Hij mat als eerste de snelheid van zenuwimpulsen in zenuwvezels.
Fransiscus Donders = het meten van tijden van mentale processen om de structuur van de geest te
begrijpen. (mentale chronometrie). > hoe snel hoor je het verschil tussen ‘ki’ ‘ke’ ‘ka’ of ‘ku’ en hoe
snel kan een proefpersoon dit herhalen?
3 condities:
A Ppn hoort alleen “Ki” en herhaalt “ki” zo snel mogelijk = 197 ms
reactie (geen discriminatie, geen keuze)
B Ppn hoort “Ka, ke, ki, ko, ku” door elkaar en herhaalt dit = 285 msB-reactie
(discriminatie, keuze)
C Ppn hoort “Ka, ke, ki, ko, ku” door elkaar maar herhaalt alleen ki = 243 ms
reactie (discriminatie, geen keuze)
Discriminatie van klanken = C-A = 243-197 = 46 ms
Keuze voor articulatie van spraak = B-C = 285-243 = 42 ms
→ is de additieve factoren logica en het wordt nog steeds gebruikt bij fMRI onderzoek. Er wordt
gekeken naar breinactiviteit in een neutrale en in een experimentele taak. Het verschil hiertussen is
het verschil in activiteit.
Oorspronkelijk oogarts, had het idee dat een oog kon accorderen en dat dat gecompenseerd kan
worden met een bril.
Charles Darwin = Evolutietheorie : mensen en dieren zijn het gevolg van een aanpassingsproces door
veranderende omstandigheden en genetische variatie. Natuurlijke selectie en ‘survival of the fittest’
is hierbij van belang.
→ Mens is misschien wel uit dier geëvolueerd. Belangrijk, want nu kon menselijk gedrag op dezelfde
manier worden onderzocht als dat van dieren (dierproeven konden worden gebruikt in de
wetenschap).
Wilhelm Wundt (1879): opent het eerste laboratorium voor experimentele psychologie.
Onderzoekers begonnen de natuurwetenschappelijke methode toe te passen op de studie van de
psychologische processen.
Principe Wundt: Structuralisme: Onderzoek in Psychologie moet zich richten op de “onmiddellijke
ervaring”. Die hangt af van sensaties van de zintuigen, mentale beelden /herinneringen voor
herkenning en gevoelens. Hij deed dit a.d.h.v. introspectie(iemand vragen naar de onmiddellijke
ervaring) maar dit is geen onbetrouwbare bron omdat onze perceptie onbewust gebeurt.
Alfred Binet en Théodore Simon (1907): Eerste bruikbare intelligentietest. Een van de eerste
gestandaardiseerde testen. Het gaf psychologie meer aanzien.
,William James (1842-1910): Functionalisme: wetenschappelijk onderzoek doen gaat meer om het nut
dan om de waarheid.
John Watson: behaviorisme: enkel direct observeerbaar gedrag bestuderen.
Skinner: operante conditionering bij dieren
Sigmund Freud: psychoanalyse, bewustzijn van de mens is een oppervlakkig fenomeen. Daaronder
zitten onze onbewuste krachten die wij moeten bedwingen om sociaal acceptabel gedrag te
vertonen.
Wertheimer, Wolfgang & Koffka: Gestalt psychologie = Het geheel is meer dan de som der delen.
Hiermee zetten zij zich af tegen het structuralisme van Wundt en het behaviorisme van Watson.
→ voorbeeld Gestalt psychologie: apparente beweging: Twee lampjes die op de juiste timing/afstand
oplichten lijken te bewegen als 1 lampje dat beweegt als hoog-laag of links-rechts. De manier waarop
je dit waarneemt kun je beïnvloeden met de wil. De bewegingsdetectoren zijn kleurenblind→
Perceptie is een constructie (maak je in je hoofd), en geen passieve reflectie van de sensatie.
In het auditieve domein is hier ook sprake van: wanneer tonen elkaar te snel afwisselen, kan je
kiezen welke van de twee je nog hoort. (gallop)
→ al deze kenmerken zitten al in ons bij de geboorte.
Biologische factoren voor de psychologie
1. centrale zenuwstelsel (hardware van het menselijk lichaam, maken het mogelijk dat wij ons
kunnen gedragen, aandoeningen in het CZS hebben effect op psychologisch functioneren)
2. invloed van lichaam op geest (lichaam kan van invloed zijn op hoe wij denken/ons gedragen.
Bijvoorbeeld honger, dorst en pijn).
3. Erfelijkheid (eigenschappen kunnen aangeboren zijn intelligentie, persoonlijkheid, ADHD)
4. Evolutie (bepaalde gedragingen kunnen worden begrepen vanuit menselijke
evolutiegeschiedenis (bijv. partnerkeuze)).
Men wil bij de mens naar binnen kijken
Cognitieve psychologie = menselijk gedrag begrijpen aan de hand van de processen die zich in de
hersenen afspelen.
tegenstelling tot behavioristen, zij ontkenden het bestaan van cognities (gedachten)
Onderzoek Tolman (1932): Ratten leren meer dan simpele Stimulus-Respons relaties en gebruiken
inzicht (mentale kaart) bij een doolhof. Wanneer je ratten eerst al rond laat lopen in een doolhof en
ze vervolgens gaat belonen voor het vinden van de uitweg, zijn de ratten die eerder al mochten
rondlopen veel sneller bij de uitgang dan de ratten die dat niet deden. → Bewijs voor het bestaan
van cognities.
Als doolhof bij A werd geblokkeerd: dan keerde rat
terug en ging langs pad 2
Als doolhof bij B werd geblokkeerd: rat ging terug en
ging langs pad 3.
Hij had dus geleerd om een mentale kaart te maken
van het doolhof. Zonder deze cognitieve
processen/denken dan zou de rat random voor 2 of 3
kiezen.
,Sociale factoren
Sociale factoren: mens is een sociaal wezen dat deel uitmaakt van sociale netwerken. In de
psychologie pas heel laat onderzoek naar gedaan. Culturele verschillen ontstaan omdat mensen zich
vooral binnen één bepaalde sociale groep bevinden.
→ Geert Hofstede onderscheidde 5 dimensies waarop culturen van elkaar kunnen verschillen.
1) individu – collectief 2)macht - egalitair 3) zekerheid – laissez-faire 4) man-vrouw verschillen 5)
lange –kort termijn denken.
Nature-nurture debat: verklaren van gedrag aan de hand van de vraag of bepaalde gedragingen
aangeboren (NATURE) of aangeleerd, sociaal cultureel (NURTURE) zijn.
Man-vrouw verschillen: Overschatting van biologische factoren en onderschatting van sociaal
culturele invloeden in de verschillen tussen mannen en vrouwen.
→ al deze factoren spelen wel een rol: Biopsychosociale model: Biologische, psychologische én
sociale factoren spelen een rol bij elke menselijke activiteit.
Interactie tussen factoren: Sommige genen worden slechts actief binnen een bepaald sociaal milieu.
Voorbeeld: Caspi et al. (2002)
Over algemeen zie je: zwaardere kindermishandeling leidt tot meer
antisociaal gedrag. Maar, kinderen met een defect MAOA (mono-amine-
oxidase A) gen vertonen nog meer agressief gedrag. Toont nature én
nurture effecten aan op gewelddadig gedrag.
Een goede omgeving beschermt de genetisch kwetsbare groep (het is niet
zo dat alle kinderen met defect gen ook agressief gedrag vertonen).
Verschillende onderzoeksmethoden:
1. Beschrijvend onderzoek (descriptief onderzoek): Correcte informatie verzamelen over een
onderwerp. (Bijv. observaties of vragenlijsten)
Blatchford (2003):
OBSERVATIES: Onderzoek van klasgrootte op het gedrag/prestaties van kinderen. Aan de
hand van systematische observaties werd gekeken hoeveel kinderen er hoe vaak aggresief
gedrag vertoonden. In grote klassen is meer agressief gedrag. Hieruit kunnen belangrijke
evidence-based adviezen worden gegeven, maar let op met Reactieve gedragingen (anders
gedragen door aanwezigheid onderzoeker).
VRAGENLIJST: leraren uit grote en uit kleine klassen vragen in hoeverre zij vinden dat hun
leerlingen agressief gedrag tonen. Leraren uit kleine klassen vonden hun kinderen
agressiever.
GESTANDAARDISEERDE PSYCHOLOGISCHE TEST: Test die speciaal is ontworpen om bepaalde
menselijke vaardigheden en eigenschappen te meten. Leerlingen in hele kleine klassen
bleken beter te scoren op wiskunde.
Andere vormen van beschrijvend onderzoek: archiefdata onderzoeken, gevalsstudie en
kwalitatief onderzoek.
, 2. Correlatie onderzoek: Beschrijven van verbanden tussen gegevens van een onderzoek.
Correlatiecoëfficiënt: Getal tussen -1 en +1 welke richting en mate van het lineaire verband
tussen twee variabelen aangeeft. Hoe meer het getal afwijkt van 0, hoe sterker het verband.
Nadeel: oorzaak en gevolg is niet van elkaar te onderscheiden. Ook is er een mogelijk 3e
onderliggende factor (confound). Causale verbanden kunnen wel worden onderzocht met:
3. Experimenteel onderzoek: Onderzoekers manipuleren één of meerdere variabelen en kijken
of dit effect heeft op een andere variabele (al het andere blijft gelijk).
perfecte situatie = dubbelblind onderzoek. De onderzoeker weet niet welke groep de
gemanipuleerde variabele heeft en de proefpersonen weten dat ook niet.
Onderzoek wordt gedaan met een controlegroep en een experimentele groep. Het verschil
tussen deze groepen wordt gemeten.
Bij onderzoek stel je een hypothese: een voorspelling van wat je denkt dat er zal gebeuren.
Datgene ga je onderzoeken.
Operationaliseren van variabelen: Omzetten van variabelen in concrete en meetbare
handelingen.
Als predictie uitkomt: conformatie, onderzoek kan gepubliceerd worden.
Als niet uitkomt zijn er vele mogelijkheden: theorie klopt niet (falsificatie), maar kan ook zijn
dat er niet goed is geoperationaliseerd.
→ publicatiebias: Alleen onderzoek dat in overeenstemming is met theorie wordt
gepubliceerd. Mislukkingen worden nooit gelezen.
Er zijn verschillende soorten variabelen:
- Onafhankelijke variabele: Datgene wat de onderzoeker varieert (wel of niet-gewelddadige film).
- Afhankelijke variabele: Datgene wat gemeten wordt (bijv aantal scheldwoorden, jaren in
gevangenis).
- Controle variabelen: Aspecten van experiment die gelijk zijn voor experimentele en controle
condities (lengte filmfragment, proefleidster).
- Persoonsvariabelen: Manier waarop groepen worden samengesteld (leeftijd, geslacht).
Kritiek op experimenteel onderzoek:
- interne validiteit: wordt verschil inderdaad veroorzaakt door verschil in onafhankelijke variabelen?
- externe validiteit: in hoeverre is resultaat te generaliseren naar ‘gewone’ wereld en andere
personen?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isalaarhoven. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.57. You're not tied to anything after your purchase.