Hoofdstuk 10: Financiële vaste activa .................................................................................................3
1. Inleiding ......................................................................................................................................3
2. Inhoud van de rubriek .................................................................................................................3
2.1. De indeling ...........................................................................................................................3
2.2. Eerst enkele begrippen .........................................................................................................3
2.2.1. Het verschil tussen aandelen en obligaties .....................................................................3
2.2.2. Het verschil tussen verbonden en geassocieerde vennootschappen ..............................4
2.2.3. Controle over een vennootschap ...................................................................................4
A) Wat is controle? ..............................................................................................................4
B) Soorten controle .............................................................................................................4
C) Vaststelling van de controlebevoegdheid.........................................................................5
2.2.4. Wanneer bij welke groep boeken? .................................................................................5
2.2.5. Moeder- en dochtervennootschap .................................................................................5
2.3. Verdere toelichting bij de indeling ........................................................................................5
2.3.1. Verbonden ondernemingen ...........................................................................................5
A) Verbonden ondernemingen en financiële vaste activa .....................................................5
B) De ondernemingen waarover A een exclusieve controle uitoefent ..................................6
C) De ondernemingen die een controlebevoegdheid over A uitoefenen...............................6
D) De onderneming(en) waarmee A een consortium vormt .................................................6
E) De andere ondernemingen die, bij weten van het bestuursorgaan van A, worden
gecontroleerd door… ...........................................................................................................6
2.3.2. Ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat ....................................7
A) Wat is een deelneming? ..................................................................................................7
B) De ondernemingen waarin A rechtstreeks of via haar dochter(s) een deelneming
aanhoudt .............................................................................................................................7
C) De ondernemingen die, bij weten van het beleidsorgaan van A, rechtstreeks of via
dochter(s) een deelneming in het kapitaal van A aanhouden ...............................................7
D) De ondernemingen die, bij weten van het beleidsorgaan van A, dochter(s) zijn van de
ondernemingen waarmee A een deelnemingsverhouding heeft ..........................................7
2.3.3. Andere financiële vaste activa........................................................................................8
A) Andere aandelen die het karakter hebben van financiële vaste activa .............................8
B) Andere vorderingen die het karakter hebben van financiële vaste activa .........................8
C) Borgtochten in contanten ................................................................................................8
3. Aandelen.....................................................................................................................................8
3.1. Registraties bij de verwerving ...............................................................................................8
3.1.1. Herhaling van de verwerving materiële en immateriële vaste activa ..............................8
3.1.2. Aanschaffing bij de oprichting ........................................................................................9
, 2
3.1.3. Aanschaffing via de beurs ..............................................................................................9
3.2. Registraties tijdens de levensduur ...................................................................................... 10
3.2.1. Herhaling van de registraties gedurende de levensduur van materiële en immateriële
vaste activa ........................................................................................................................... 10
3.2.2. Waardeverminderingen ............................................................................................... 11
3.2.3. Herwaarderingen ......................................................................................................... 11
3.2.4. Terugnemingen van waardeverminderingen ................................................................ 12
3.3. Registraties op het einde van de levensduur ....................................................................... 12
3.3.1. Inleiding....................................................................................................................... 12
3.3.2. Minderwaarde op de realisatie van financiële vaste activa ........................................... 12
3.3.3. Meerwaarden op de realisatie van financiële vaste activa ............................................ 12
4. Vorderingen: Leningen en obligaties ......................................................................................... 13
4.1. Registraties bij de verwerving ............................................................................................. 13
4.1.1. Leningen/Gewone vorderingen.................................................................................... 13
4.1.2. Obligaties/Vastrentende effecten ................................................................................ 13
A) Wat zijn obligaties? ....................................................................................................... 13
B) Voorbeeld ..................................................................................................................... 13
4.2. Registraties tijdens de levensduur ...................................................................................... 14
4.2.1. Waardeverminderingen ............................................................................................... 14
4.2.2. Terugnemingen van waardeverminderingen ................................................................ 14
4.2.3. Aanpassing van de aanschaffingswaarde specifiek voor de vastrentende effecten ....... 14
A) Inleiding ........................................................................................................................ 14
B) Het rendement bij obligaties ......................................................................................... 15
C) Actuarieel rendement > Nominaal rendement ............................................................... 18
D) Actuarieel rendement < Nominaal rendement .............................................................. 20
E) Actuarieel rendement en overlopende rekeningen ........................................................ 21
4.3. Registraties op het einde van de levensduur ....................................................................... 22
4.3.1. Minderwaarden op de realisatie van financiële vaste activa ......................................... 22
4.3.2. Meerwaarden op de realisatie van financiële vaste activa ............................................ 22
5. Financiële vaste activa en IFRS .................................................................................................. 22
Appendix 1: Het verschil tussen aandelen in klasse 2 en aandelen in klasse 5 ................................ 23
Appendix 2: Indeling van financiële vaste activa in drie categorieën .............................................. 24
Appendix 3: Financiële vaste activa: Niet-volstorte aandelen ........................................................ 25
Appendix 4: Denkoefening controle .............................................................................................. 27
, 3
Hoofdstuk 10: Financiële vaste activa
1. Inleiding
Een onderneming kan twee dingen doen met haar financieringsbronnen:
• Op een duurzame manier aanwenden om bv. terreinen, gebouwen en machines te verwerven
• Investeren in aandelen uitgegeven door andere ondernemingen:
➢ Doel = Meestal strategisch: Bv. Verwerven van controle van een onderneming, scheppen
van een nieuwe afzetmarkt, etc. Om diezelfde strategische motieven lenen ondernemingen
geregeld geld uit aan ‘verbonden’ ondernemingen (zie later)
Belangrijk: Aandelenparticipaties zijn belangrijk in het kader van consolidatie: De geconsolideerde
jaarrekening heeft als doel acountinginformatie te verstrekken over een groep verbonden
ondernemingen die, hoewel ze juridisch afzonderlijke entiteiten vormen, als één economische
entiteit worden beschouwd. (zie later)
2. Inhoud van de rubriek
2.1. De indeling
= Klasse 2, Groep 28: Deelnemingen (aandelen) of vorderingen (obligaties en leningen) met een
continu karakter: d.i. het creëren van een duurzame band met de ondernemingen. Indien we geen
duurzame band willen creëren, hebben we het over korte termijnbeleggingen. Deze rapporteren
we onder rubriek VIII Geldbeleggingen.
• Groep A: Verbonden ondernemingen:
- 280 Deelnemingen in verbonden ondernemingen
- 281 Vorderingen op verbonden ondernemingen
• Groep B: Ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat:
- 282 Deelnemingen in ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat
- 283 Vorderingen op ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat
• Groep C: Andere financiële vaste activa:
- 284 Andere aandelen
- 285 Overige vorderingen
- 288 Borgtochten betaald in contanten
2.2. Eerst enkele begrippen
2.2.1. Het verschil tussen aandelen en obligaties
Standpunt koper: CD verkoopt obligaties en aandelen aan Els nv:
Obligaties Aandelen
Aard van het vermogen Vreemd vermogen: Bewijs van Eigen vermogen: Eigendomsbewijs:
deelname aan een langlopende Bewijs dat je één van de eigenaars bent
lening van de onderneming
Looptijd Vast: Obligaties hebben een Niet bepaald: Aandelen hebben een
looptijd onbeperkte levensduur
Tussentijdse vergoeding Vast: Recht op een vaste rente Onbepaald: dividenden, bonus
afhankelijk van het resultaat
Vaste terugbetalingsprijs Ja: Na aflosbaarstelling (= afloop Neen: Je moet aandelen doorverkopen
termijn) krijg je het initieel
geïnvesteerde bedrag volledig
terug
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marsepein. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.91. You're not tied to anything after your purchase.