Samenvatting 3.5C – Memory
Week 1: introductie
McDermott & Roediger: Memory (encoding, storage, retrieval)
Varieties of memory → we hebben verschillende soorten ‘geheugen’.
1. Working memory (short-term memory) = om informatie kort te onthouden
2. Episodic memory = the ability to remember the episodes of our lives. Wanneer er bv.
gevraagd wordt wat je 2 dagen geleden allemaal hebt gedaan.
3. Semantic memory = permanente kennis over de betekenis van woorden
4. Collective memory = the kind of memory that people in groups share (family, community,
etc.)
5. Autobiographical memory = specifieke gebeurtenissen die gebeurd zijn in je leven
Drie fases van memory process
1. Encoding = the initial learning of information (iemands naam leren kennen op een feestje)
2. Storage = maintaining information over time (naam van iemand onthouden).
3. Retrieval = ability to access information when you need it (iemand een week later
tegenkomen en de naam herinneren)
Je kunt tijdens deze drie fases echter wel 2 soorten fouten maken: forgetting & misremembering.
Het is lastig om te achterhalen in welke fase deze fouten plaatsvinden, omdat deze fases
samenwerken en niet echt aparte processen zijn.
1. Encoding
Encoding heeft een aantal principes:
• Het is selectief, want als je bijvoorbeeld door de stad loopt zie en hoor je zoveel dingen dat
je niet alles kan encoden.
• Het is prolific, want we zijn altijd bezig met het encoden van gebeurtenissen in ons leven
Dit is normaal geen probleem, want je ziet door de dag heen vaak ‘normale’ dingen, maar stel dat
je iets aparts ziet dan moet je hier wel echt je aandacht aan besteden om het te encoden. Als
iemand een maand later aan je vraagt hoe het was om door te stad te lopen en je hebt niks aparts
meegemaakt, kan je je de specifieke details niet meer herinneren. Maar als je iets aparts hebt
gezien, zoals bv. een giraffe in de stad, dan kan je je dit wel goed herinneren. Psychologen
suggereren dat dit komt door de distinctiveness van aparte gebeurtenissen, dus dat een
gebeurtenis zich onderscheidt van andere, normale gebeurtenissen.
Daarnaast worden gebeurtenissen met een hoge emotionele lading beter onthouden. Dit is
bijvoorbeeld een nieuwsbericht over de dood van Osama Bin Laden. Dit wordt flashbulb memory
genoemd, omdat sommige distinctieve & emotionele herinneringen worden opgeslagen als een
flash foto in je geheugen. Vaak herinneren we deze flashbulb herinneringen echter niet zo accuraat
als dat we denken, we herinneren bv. andere kleuren in onze herinnering dan die er waren tijdens
de gebeurtenis.
Het proces van encoding bevat ook het recoden, dit is het opnemen van de originele informatie
en dit omzetten naar een vorm van informatie die je logisch kunt verwerken. Dit is bijvoorbeeld
het onthouden van de kleuren van de regenboog door de afkorting ROY G BIV te onthouden (red,
orange, yellow, green, blue, indigio, violet). Psychologen hebben recoding strategieën onderzocht
die zorgen voor een betere retentie (tijdens het studeren):
• Het onthouden van de betekenis van dingen & dit relateren aan de kennis die we al
hebben. Zo kunnen we associaties vormen die we laten kunnen gebruiken om informatie
op te halen.
• Het voorstellen van bepaalde gebeurtenissen, deze imagery zorgt ook voor betere
herinneringen later
, • The basic concept behind good encoding strategies is to form distinctive memories and to
form links or associations among memories to help later retrieval
Deese-Roediger_McDermott (DRM) effect = participanten krijgen een lijstje met 15 woorden
en moeten deze onthouden. Vervolgens krijgen ze woorden te zien en moeten ze aangeven of ze
deze woorden in het 1e lijstje hebben gezien. Participanten herkenden vaker ten onrechte
woorden die gerelateerd waren aan de woorden in het 1e lijstje dan woorden die er helemaal niet
aan gerelateerd waren.
Omdat mensen creatief zijn, maken we vaak associaties, ook met informatie die niet expliciet
benoemd is. We maken bijvoorbeeld (pragmatische) inferenties, gebaseerd op wat wij denken
dat er bedoeld wordt en op kennis die we al hebben. Hierdoor hebben we soms ook valse
herinneringen. Met pragmatische inferenties is er meestal 1 particuliere inferentie die je maakt
op basis van de context.
Encoding—the initial registration of information—is essential in the learning and memory
process. Unless an event is encoded in some fashion, it will not be successfully remembered later.
However, just because an event is encoded (even if it is encoded well), there’s no guarantee that
it will be remembered later.
2. Storage
Elke ervaring die we hebben verandert ons brein. Ervaringen laten namelijk memory
traces/engrams achter. Dit gebeurt door het proces genaamd consolidatie (= neurale
veranderingen die gebeuren in de hersenen nadat we een memory trace van een ervaring
creëren). Dus de term memory trace refereert naar de fysieke veranderingen in het zenuwstelsel,
het is alleen nog onbekend waar deze veranderingen precies plaatsvinden in het zenuwstelsel.
Het is niet zo dat memory traces perfecte accuraatheid hebben van de gebeurtenissen die we
meemaken, het bevat alleen de dingen die we encoden en hier kunnen dus ook fouten in zitten.
Retentie interval = de tijd die zit tussen het leren van nieuwe informatie en het ophalen van
nieuwe informatie. Als er tijdens deze tijd veel nieuwe informatie aan bod komt, kan dit zorgen
voor retroactive interferentie bij het ophalen van die ene herinnering. Een voorbeeld hiervan is
bijvoorbeeld wanneer je een week later moet bedenken wat je een week geleden voor lunch hebt
gehad. De retroactive interferentie is dan de lunches van de andere 6 dagen in het retentie interval.
Je hebt ook proactive interferentie, dit is wanneer herinneringen het leren van nieuwe
informatie verhinderen. Een voorbeeld hiervan is wanneer je bv. een nieuwe taal aan het leren
bent, en dit verhinderd wordt door de grammaticale regels die je kent van eerdere talen die je al
kent.
• Retroactive interferentie is 1 van de hoofdoorzaken voor het vergeten van dingen.
Elizabeth Loftus beschrijft dit fenomeen met eyewitness memory. Als je bijvoorbeeld een
auto ongeluk ziet gebeuren, en je hoort veel andere verhalen erover vanuit andere mensen
hun perspectief, kan het zijn dat jouw herinneringen hierdoor worden aangepast. Je denkt
dan dat je het ook zo hebt meegemaakt, terwijl dit eigenlijk komt doordat je herinneringen
gebaseerd zijn op andere mensen hun verhalen. Dit heet het misinformation effect in
eyewitness memory, en dit is een soort retroactive interferentie die voorkomt tijdens het
retentie interval.
3. Retrieval
Volgens Endel Tulving is retrieval het hoofdproces van het geheugen, omdat we zonder retrieval
niks hebben aan de informatie die we hebben opgeslagen. Available information is informatie
die opgeslagen is in ons geheugen, maar we weten niet hoeveel dit is en wat voor soort informatie
dit allemaal is. Accessible information is informatie die we kunnen retrieven. Dit is echter maar
een klein deel van de informatie die in ons hoofd zit. De factoren die een rol spelen in het kunnen
retrieven van informatie zijn:
, • De soort hints (cues) in de omgeving. De encoding specificity principle zegt dat wanneer
de cues hetzelfde zijn in de omgeving dat we de gebeurtenis meemaken & in de omgeving
dat we de herinneringen moeten retrieven, dat we dan makkelijker herinneringen kunnen
ophalen dan wanneer de omgevingscues verschillen in de 2 situaties. Het is wel zo dat die
cue nog distinctief moet zijn, dus het moet niet matchen met te veel andere herinneringen.
Dit wordt het cue overload principle genoemd. Een voorbeeld hiervan is wanneer je bv.
de cue “recall the picture” krijgt en je hebt 99 woorden en 1 foto gezien, dan is de cue sterk
en kun je makkelijk de foto recallen. Als je 75 woorden en 25 foto’s hebt gezien, dan is de
cue minder sterk en spreken we van een cue overload. Je hebt namelijk 25 foto’s waar je
uit kan kiezen.
• To sum up how memory cues function: for a retrieval cue to be effective, a match must
exist between the cue and the desired target memory; furthermore, to produce the best
retrieval, the cue-target relationship should be distinctive.
Er worden vaak recall & recognition taken gebruikt om memory te testen. Bij een (free) recall
taak moeten participanten hetgeen wat ze gehoord/gelezen hebben uit zichzelf ophalen en
reproduceren. Bij een recognition taak krijgen ze verschillende opties en moeten ze de juiste
woorden kiezen. Je zou denken dat de retrieval bij recognition taken beter is, maar dit is niet altijd
het geval. Soms is het beter bij recall taken. Dit kan verklaard worden door de encoding
specificity principle, waarbij er bij de recall taken de cues beter overeenkomen.
• Het niet kunnen recallen van woorden bij een recognition taak heet recognition failure
of recallable words. Welke cue het meest effectief is, is afhankelijk van hoe informatie
wordt encoded.
Het retrieven van herinneringen is dus niet een objectieve act. Er zijn verschillende effecten die
kunnen plaatsvinden:
• Retrieval practice effect/testing effect = the act of retrieval itself makes the retrieved
memory much more likely to be retrieved again
• Retrieval-induced forgetting = retrieving some information can cause us to forget other
information related to it
• Dus het retrieven van herinneringen kan ervoor zorgen dat ons geheugen sterker wordt,
maar het kan er ook voor zorgen dat we gerelateerde informatie juist vergeten
• Just as retrieval practice (repetition) enhances accurate memories, so will it strengthen
errors or false memories. Sometimes memories can even be manufactured just from
hearing a vivid story.
Improving your memory
We gebruiken mnemonic devices (memory tricks) om dingen te onthouden en te retrieven. In
a typical case, the person learns a set of cues and then applies these cues to learn and remember
information. Een voorbeeld hiervan is de peg word techniek, waarbij je woorden onthoudt door
er een mentaal beeld bij te bedenken dat distinctief is. Als je bijvoorbeeld ‘schoen’ moet
onthouden, onthoud je een beeld van pindakaas in een schoen, waardoor het distinctief is en je
het dus beter kunt retrieven.
Many books exist on how to improve memory using mnemonic devices, but all involve forming
distinctive encoding operations and then having an infallible set of memory cues. We should add
that to develop and use these memory systems beyond the basic peg system outlined above takes
a great amount of time and concentration. However, for most common purposes, just keep in mind
that to remember well you need to encode information in a distinctive way and to have good cues
for retrieval. You can adapt a system that will meet most any purpose.
,Week 2: Memory in everyday life (cognitieve schema’s)
1. What is meant by "external memory" and how is it thought to interact with internal
memory?
2. What is the impact of digitation on memory and how does it interact with the "virtues of
forgetting"?
3. What are schemas and cognitive maps, how are they formed, and how do they jointly
support navigation?
Greenspan: Pandemics and infodemics – Research on the effects of misinformation on
memory
• Onderwerp → een pandemic brengt vaak ook een infodemic met zich mee. Een
infodemic is het probleem dat media vaak erg veel informatie bevatten, deze informatie is
accuraat of inaccuraat. Doordat er zo veel (foute) informatie zo makkelijk beschikbaar is,
gaan veel mensen twijfelen over basiskennis. Cognitieve wetenschappers zijn bezig met
het onderzoeken van het effect dat (post-event) misinformatie op ons geheugen heeft.
Herinneren we dingen die gebeurd zijn hierdoor anders (zoals bv. Covid-19)?
• Defining & studying misinformation → er is niet echt een universele betekenis van
misinformation. Het gaat over informatie dat inaccuraat blijkt te zijn. Soms wordt er ook
gekeken naar intentie, als iemand niet expres verkeerde informatie verspreidt, spreken
van misinformatie. Als iemand wel expres verkeerde informatie verspreidt, spreken we
van disinformatie. Het is echter moeilijk om iemands intentie te achterhalen, waardoor we
bij misinformatie gewoon spreken van inaccurate informatie.
o Inaccurate informatie kan mensen hun kennis en beliefs over iets veranderen,
maar het heeft ook een effect op ons geheugen. Als mensen worden exposed aan
misinformatie na het meemaken van een gebeurtenis, herinneren ze de
gebeurtenis vaker op een verkeerde manier (met elementen van de misinformatie
erin verwerkt). Dit wordt het misinformation effect genoemd.
o VB: het lezen van een artikel dat misinformatie bevat over het nut van
mondmaskers zorgt er niet alleen voor dat onze kennis/beliefs aangepast worden,
maar het heeft ook een (negatief) effect op ons geheugen over hoe fijn en veilig we
het vonden om mondmaskers te dragen tegen Covid-19. We denken na het lezen
van zo’n artikel dat het minder fijn en veilig voelde dan dat we het eigenlijk
vonden.
• Misinformation effect on memory → iedereen is vatbaar voor misinformatie, zelfs
mensen met een erg goed geheugen. Het is wel zo dat het vaker voorkomt bij oudere
volwassenen en jonge kinderen dan bij jongvolwassenen. Ouderen zijn minder bekend
met de digitale wereld, waardoor ze inaccurate informatie sneller geloven. Daarnaast
gebruiken zij social media meer voor socialisatie en is information-gathering niet een heel
sterk doel van hen. Daarnaast is misinformatie sterker wanneer het matcht met je al
bestaande kennis en beliefs. Het herhalen en/of vaker horen van misinformatie zorgt
ervoor dat het bekender wordt, waardoor je het ook makkelijker gaat geloven.
• Prevention of the spread of misinformation → er zijn verschillende manieren om de
verspreiding van misinformatie tegen te gaan of te voorkomen. Dit kan door te
waarschuwen op social media wanneer mensen een artikel openen waar misschien
misinformatie in staat (zoals op Twitter). Het is effectiever om te doen voordat mensen de
misinformatie lezen, maar het kan ook erna en er dan bij uitleggen waarom het
misinformatie is. Dit kan er echter voor zorgen dat mensen altijd een waarschuwing
verwachten, en dat wanneer ze dan iets inaccuraats lezen zonder waarschuwing, dat ze
dit dan weer meteen geloven. Daarnaast kan je related articles gebruiken net als Facebook,
dit zijn gerelateerde artikelen (zonder misinformatie) die bij een bepaald artikel komen
te staan, zodat mensen deze ook meteen kunnen lezen. Mensen kunnen zelf echter ook als
doel stellen om voorzichtiger te zijn met het opnemen van informatie, door bv. eerst te
reflecteren op wat ze gelezen hebben en het daarna pas te verspreiden ( ze 100% geloven
dat het accurate informatie is).
,Farzanfar: From cognitive maps to spatial schemas
Een schema is een abstracte kennisstructuur die de integratie van algemene patronen reflecteert.
Deze patronen worden gevormd door dezelfde gebeurtenissen/situaties vaker mee te maken en
hier de kennis elke keer uit te halen. Het integreert dus ‘nieuwe’ kennis met al bestaande kennis
van de situatie. Er zijn verschillende soorten schema’s:
• Event schema = focused on patterns of behavior that should be followed for certain
events. This acts much like a script informing you of what you should do, how you should
act, and what you should say in a particular situation.
• Spatial schema = a consolidated distribution of spatial gists for a given prototype. Spatial
gist is a term used to refer to abstract spatial elements that, if removed, alter the identity
of a specific environment. A spatial schema might be reinstated when one encounters
similar elements in a novel environment or when one must assimilate previously
encountered elements with novel elements when a portion of a familiar environment is
substantially altered. Voorbeelden van elementen zijn landmarks, nodes, paths & edges.
Spatial schema’s hebben 2 aspecten:
1. Een psychologisch aspect gerelateerd aan voorgaande schema’s als referenties
voor gedrag;
2. Een neuraal aspect gerelateerd aan schema formatie via de HPC-neocorticale
interactie (HPC = hippocampus)
Distinguishing spatial schema’s & cognitive maps
Er zijn een aantal begrippen die belangrijk zijn om te onderscheiden:
• Cognitive map → volledige representatie met alle details. een allocentrische (absolute)
map van ruimtelijke relaties van objecten met elkaar in een specifieke omgeving. HPC
place cells zijn betrokken bij het vormen van deze cognitive maps. Place cells are neurons
in the hippocampus that fire when an animal visits specific regions of its environment,
called place fields, and are thought to provide the foundation for an internal
representation of space, or 'cognitive map'.
• Spatial gist → refereert naar de kernkenmerken van een specifieke omgeving, dus er
wordt hier niet meer gekeken naar gedetailleerde kenmerken zoals bij de cognitive map.
o Pattern separation = spatial gists & cognitive maps moeten onderscheidend zijn
voor verschillende omgevingen, omdat anders elke omgeving als hetzelfde gezien
wordt. Dit zou het geval zijn als wij alleen gebruik zouden maken van spatial
schema’s, omdat deze dus algemeen zijn. Spatial gists & cognitive maps zijn wel
specifiek per omgeving.
o Hier gaat het over een specifiek pad, landmark, steden, etc. → Toronto
• Spatial schema → een generaliseerbare ruimtelijke representatie van een categorie van
omgevingen, die dus gevormd wordt door overlappende neurale representaties bij
gelijksoortige omgevingen. Ruimtelijke schema’s gebruiken dus verschillende spatial gists
en zijn algemeen in plaats van specifiek.
o Ook al zijn spatial gists & cognitive maps verschillend van elkaar, ze werken wel
samen met spatial schema’s. Dit is een bidirectionaal proces, waarbij elementen
die overeenkomsten in omgevingen tussen de verschillende cognitive maps &
spatial gists worden uitgelicht & schema’s zich richten op de verschillen tussen
de omgevingen.
o Hier gaat het in het algemeen over paden, landmarks, steden, etc.
Het verschil tussen spatial gists & spatial schema’s zou op neuro anatomisch (zenuwstelsel)
level aangetoond moeten kunnen worden:
• Spatial gists → the anterior hippocampus (HPC). De hippocampus speelt een belangrijke
rol bij de opslag van informatie in het geheugen, de ruimtelijke oriëntatie en het
controleren van gedrag dat van belang is voor de overleving.
, • Spatial schema’s → HPC-neocortical interactions. De neocortex, het evolutionair
nieuwste deel van de hersenschors, is betrokken bij hogere functies zoals waarneming,
bewuste beweging, taal, redeneren en abstract denken.
Al bestaande cognitive maps of spatial gists kunnen zorgen voor interferentie bij het leren van
schema-incongruente elementen van een nieuwe omgeving (omdat deze dus specifiek zijn).
Spatial schema’s faciliteren juist het leren van gelijksoortige elementen in een nieuwe omgeving.
Ruimtelijke schema’s in knaagdieren → er zijn verschillende onderzoeken gedaan bij ratten.
Er werd gevonden dat schade aan de hippocampus zorgde voor problemen bij het leren van
nieuwe paired-associate learning, maar het zorgde niet voor problemen bij het ophalen van de al
geleerde paired-associate learning. De neocortex (medial prefrontal cortex & retrosplenial
cortex) was betrokken bij het snel leren van nieuwe paired associaties bij ratten die ook de
originele paired associaties hadden gezien.
• HPC lesions more than 24 h after paired-associate learning did not disrupt the recall of
original or novel paired associates. However, HPC lesions did disrupt initial acquisition if
they were applied before the representation had an opportunity to undergo rapid
consolidation, that is, before 24 h.
• De passage of time is verantwoordelijke voor de accumulatie van ruimtelijke kennis in een
lange termijn representatie, en niet de frequency of training.
• Ratten met schade aan de HPC die ervaring hadden met de village maze konden net zo snel
ruimtelijke associaties leggen net als de gezonde ratten, maar ratten die geen ervaring
hadden met de village maze deden er veel langer over dan de gezonde ratten. Dit zou
verklaard kunnen worden doordat snelle adoptie van nieuwe wegen gemedieerd wordt
door schema informatie. WAAROM?
The neurobiological mechanisms of schemas have been primarily studied in rodents using spatial
learning paradigms as models of human episodic memory. Rats were trained on a paired-associate
memory task in which they learned the spatial arrangement of several flavor-place associations
in a testing environment. HPC lesions did not disrupt the recall of original or novel paired
associates more than 24 hours after paired-associate learning, but they did disrupt initial
acquisition if they were applied before 24 hours. Upregulated expression of immediate early genes
in several regions of the neocortex was associated with more rapid acquisition of novel paired
associates. The passage of time, rather than the frequency of training, is responsible for the
accumulation of spatial knowledge into a long-term representation. The formation of a spatial
schema is responsible for observed learning gains. In a study using a village maze, rats with HPC
lesions but extensive experience with the maze acquired those associations as quickly as controls
did, whereas inexperienced HPC-lesioned rats took much longer. The rapid adoption of novel
paths is consistent with the embedding of the novel paths to a goal into a schema of the
environment rather than with completely new learning of novel paths. The roles of other extra-
HPC structures in schema formation and use also require specification.
Ruimtelijke schema’s in mensen → bij mensen werd er ook gebruik gemaakt van paired-
associate memory tasks. Hierbij moesten participanten object-locatie associaties leren over een
periode van 302 dagen. Hier werd ook gevonden dat er een activatie shift plaatsvond van de HPC
naar de ventromediale prefrontale cortex (in de neocortex) na 24 uur. Na 90 dagen verplaatste de
activatie weer naar de ventrolaterale prefrontale cortex (representatie van semanticization). Dus
wanneer de kennis geleerd was op een semantisch (betekenis) level, was de ventrolaterale
prefrontale cortex vooral actief bij het ophalen van deze schema-congruente ruimtelijke kennis.
• Representations of learned associations, particularly those that are previously established
in memory, are integrated in the anterior HPC and posterior mPFC but remain distinct
in the posterior HPC and anterior mPFC.