Dit is een handige samenvatting over hoofdstuk 4 van het boek Bespiegeling (3de editie). Onderwerpen die in deze samenvatting worden genoemd zijn: Michelangelo, Vitruvius, de Renaissance en informatie over de Sint-Pieter.
Elk kopje uit het boek is in de samenvatting kort samengevat.
De begrippe...
Kunstgeschiedenis – Hofcultuur – 4.1
Barokke kunst is groots en meeslepend; ze wil het publiek overdonderen en verleiden.
In de 15de eeuw richtten de humanisten hun aandacht op de capaciteiten van de individuele
mens. In de zestiende eeuw gaan ze de mogelijkheden benutten. Het ideaal wordt de homo
universalis: de trotse mens die alles kan. De uitvinding van de boekdrukkunst versnelt de
verspreiding van de renaissance over de rest van Europa, maar Italië is het centrum van de
renaissance.
Michelangelo: Michelangelo Buonarroti is een homo universalis. Hij komt onder de hoede
van Lorenzo de’ Medici in Florence. Hier ontwikkelt hij een grondige kennis van de klassieke
oudheid. Als de Medici uit de stad verdreven zijn, krijgt Michelangelo de opdracht een beeld
te maken van de David, de Bijbelse held die Goliath versloeg. Het beeld is erg groot (gehakt
uit één stuk marmer) en krijgt een ereplaats voor de ingang van het Palazzo Vecchio, waar
het stadsbestuur zetelt. Michelangelo vertrekt van Florence naar Rome, waar hij voor de
paus gaat werken. Hierbij is ook een verschuiving van het zwaartepunt van de renaissance
naar Rome.
Anatomie: de aandacht voor de uitbeelding van de menselijke figuur komt overeen met het
humanistische idee dat de mens het evenbeeld is van God. De anatomie wordt gebruikt om
een verhaal en betekenis over te brengen.
De hoveling: in de renaissance is er een voorliefde om alles in regels vast te leggen. Een
handboek over goed gedrag aan het hof is van Baldassare Castiglione. Hij kwam erachter
met zijn mede-humanisten dat de volmaakte hoveling veelzijdig moet zijn. De perfecte
hoveling moet gratie en temperament bezitten. De eerste indruk moet aangenaam zijn, niets
mag de hoveling moeite kosten.
Vasari: het ideaal voor elke hoveling is om een homo universalis te zijn. Giorgio Vasari
beschrijft hoe de kunsten vanuit een diep dal (de middeleeuwen) opkrabbelen door de regels
en voorbeelden uit de klassieke oudheid te bestuderen om er uiteindelijk bovenuit te stijgen.
Leonardo da Vinci krijgt in het boek een bijna goddelijke status.
Leonardo da Vinci: hij krijgt veel vrijheid bij het uitvoeren van zijn opdrachten. Hij is steeds
bezig met nieuwe uitvindingen en theorieën. De schilderkunst – is in zijn ogen – de ultieme
wetenschap. Leonardo heeft ook Mona Lisa gemaakt: een volmaakte suggestie van
levensechtheid. Hij kon door mensen te laten optreden, het model oprecht laten lachen.
De menselijke maat: een van de meest bestuurde klassieke bronnen in deze tijd zijn de tien
delen van Architectura van Vitruvius. Voor Vitruvius heeft het ideale bouwwerk de onderlinge
verhoudingen van het menselijk lichaam. De Homo quadratus, ook bekend als de
Vitruviaanse man is een poging van Leonardo om de verhoudingen te tekenen. Leonardo
benadrukt dat de schepping van de mens door God een wiskundige constructie moet zijn.
Palladio: de boeken van Vitrivius hebben geen illustraties, het is vaak op een slordige
manier geschreven. Andrea Palladio vat de ontwikkeling (renaissance-architectuur als
variant op de klassieke bouwkunst) samen. Palladio baseert zich op Vitruvius, maar hij geeft
daar een eigen draai aan. Centraal in zijn werk als architect en theoreticus staat het
woonhuis.
Villa suburbana: bij de uitgesproken stadscultuur hoort ook een verlangen naar het
platteland. Giorgio Vasari bouwt voor zichzelf de eerste villa suburbana, een buitenhuis vlak
bij de stad. De trek naar het platteland wordt een trend. Palladio acht het woonhuis het
belangrijkste oertype in de architectuur. Volgens hem moest dit ook al zijn geweest in de
oudheid. Daarom maakt hij het woonhuis als klassieke tempels, met wiskundige orde (die
Vitruvius al beschrijft).
De renaissancetuin: in 1512 keren De’ Medici terug in Florence, hun macht groeit. In 1549
koopt de familie het grootste palazzo van de stad van de familie Pitti. Het palazzo staat
buiten de stadmuren en er is genoeg ruimte voor de aanleg van een enorme tuin: de Boboli
(staat model voor alle renaissancetuinen). De tuinen zijn er voor het plezier van de bewoners
en hun gasten. Bernardo Buontalenti: bouwt voor de tuin een wonderlijke grot. De familie
, Kunstgeschiedenis – Hofcultuur, H4
plaatst de onvoltooide slavenbeelden die Michelangelo ooit maakte. Vasari krijgt de opdracht
om tussen 2 paleizen een gang te bouwen, dwars door gebouwen heen, over de Ponte
Vecchio. Hij is alleen voor de familie toegankelijk.
Feesten: de Bobolituinen vormen vaak het decor van de uitbundige feesten, de stravaganza,
waarmee De’ Medici vriend en vijand imponeren. Het grootste feest is het huwelijk tussen
Ferdinand de’ Medici en Christina van Lotharingen, weken achtereen is het feest waar veel
optredens wordt gegeven. Tijdens de dramma per musica worden gasten van de ene
sensatie naar de andere geleid. De decors zijn levensecht.
La pellegrina: onderdeel van het huwelijksfeest is het opvoeren van de komedie La
pellegrina. Buontalenti is verantwoordelijk voor de aankleding van het theaterstuk. Zoals de
gewoonte is in die tijd, wordt het toneelstuk enkele keren onderbroken door tussenspelen,
intermedi. De inhoud hiervan staat los van het toneelstuk. De intermedi van Florence spelen
een belangrijke rol in het ontstaan van de opera en de theaterdans.
Orlando di Lasso: een van de laatste vertegenwoordigers van de Vlaamse school is de
componist Orlando di Lasso. Di Lasso’s talent wordt opgemerkt en hij wordt gevraagd – tot
drie keer toe – voor een koorschool in Vlaanderen. De eerste twee keer grijpen zijn ouders
in, de laatste keer verdwijnt hij (dan 12 jaar) en werkt in dienst van hoven of kerken. In
Napels leert hij de villanella en moresca kennen, dansmuziek die makkelijk in het gehoor ligt.
Muziekdrukken: de mogelijkheid om muziek te drukken, te bundelen en uit te geven is van
grote betekenis voor de verdere muziekgeschiedenis. Streekgebonden muziekstijlen
beïnvloeden elkaar sneller. Al snel verschijnen er – vaak instrumentale – bewerkingen van
de composities door andere componisten. De muziek kan nu overal gespeeld worden, niet
alleen bij de opdrachtgever. Als veel mensen de muziek kunnen horen, stijgt de roem en
status.
Madrigalen: in Italië nemen madrigalen – liederen geschreven in landstaal – een belangrijke
plaats in. Aandacht voor tekstexpressie is kenmerkend voor deze periode: de strekking van
de tekst wordt geproefd en gewogen en bepaalt de muziek. Een voorbeeld hiervan is
Lagrime di San Pietro van di Lasso. Nog expressiever is het madrigaal Giunto alla tomba
geschreven door Giaches de Wert. Waarbij emotie ook te horen is in de muziek. De Wert is
verbonden aan het hof van hertog Gonzaga, hier wordt ook later Monteverdi aangesteld, de
componist die in de 17de eeuw een beslissende rol speelt in het ontwikkelen van de opera.
L’Orfeo: L’Orfeo is geschreven door Claudio Monteverdi (hofcomponist van de Gonzaga’s),
het is het begin van de opera. De bedoeling van L’Orfeo is in de eerste plaats het verhaal
over de klassieke held Orpheus te vertellen. De tekst wordt vooraf aan het publiek uitgereikt
zodat het mee kan lezen. Omdat de tekst zo belangrijk is, wordt er plaats gemaakt voor één
zangstem. Als begeleiding hoor je de basso continuo, een doorlopende bas die de
akkoorden aangeeft. De gezongen monologen en dialogen worden in L’Orfeo afgewisseld
met instrumentale intermedi, koorzang en een enkele aria (vooral emoties tot uitdrukking
gebracht). Aan het begin verteller naar voren die ongeveer ‘muziek is in staat emoties te
sturen’ zegt.
Seconda practica: Monteverdi onderscheidt in zijn opera’s de prima en de seconda
practica. De prima practica houdt zich aan de regels die door de eeuwen heen voor muziek
zijn bedacht. In de seconda practica wordt de muziek gebruikt om de betekenis van de tekst
te versterken, ook als daarmee de muzikale wetten worden geschonden. Ook laat hij de
keuze van instrumenten afhangen van de tekst.
Venetiaanse opera: Monteverdi wordt kapelmeester van de San Marco in Venetië. Naast
zijn werk voor de kerk, blijft hij muziek schrijven voor niet-kerkelijke opdrachtgevers. In
Venetië ontwikkelt de opera zich tot een vermaakt voor een breder publiek. In de
publieksopera krijgen de personages meer menselijke trekken, hoewel ze vaak nog wel op
mythologische figuren zijn gebaseerd. Koren verdwijnen en de intermezzo’s worden
eenvoudiger en zijn vaak niet meer uitgeschreven. Wel zijn er meer aria’s.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bentevandalen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.03. You're not tied to anything after your purchase.