Legaliteit van straftoemeting: consistente individualisering via proportionaliteit, schuld
en gelijkheid.
Recente rechtspraak bevestigd nogmaals dat de feitenrechter in Nederland een ruime
straftoemetingsvrijheid heeft. De Hoge Raad overweegt dat de straftoemeting in sterke mate
wordt bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte en
beklemtoont bovendien dat de straftoemetingsvrijheid de feitenrechter tot strafoplegging in
staat stelt. Die is afgestemd op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de
verdachte en alle overige betrokken belangen. Maar juist bij deze vrijheid moet je ervoor
waken dat de deze vrijheid niet de ruimte biedt voor willekeurige rechtstoepassing,
persoonlijk subjectieve denkbeelden over bijvoorbeeld strafdoelen, vooringenomenheid of
beïnvloeding door niet relevante factoren. Daarmee rijst de vraag of het mogelijk is om een
juridisch kader te bieden dat ruimte laat voor geïndividualiseerde straftoemeting, maar
tegelijkertijd meer consistentie en voorzienbaarheid in de sanctionering garandeert en
willekeur tegengaat.
Het legaliteitsbeginsel heeft ook betrekking op de sancties die op strafbare feiten zijn gesteld.
Dit blijkt uitdrukkelijk uit art. 7 lid 1 EVRM en wordt afgeleid uit art. 1 Sr. Maar dat kader is
simpelweg niet toereikend genoeg om de rechter sturen zodat de concreet op te leggen sanctie
werkelijk voorzienbaar wordt. Het legaliteitskader houdt in dat de rechter sancties alleen mag
opleggen als deze kenbaar en duidelijk in het recht zijn gedefinieerd. Ook het EHRM heeft
zich hierover uitgelaten. Maar het is niet aan het EHRM om te bepalen wat in een zaak een
gepaste straf is. Dat sluit op zichzelf echter niet uit dat wel zou kunnen worden vereist dat het
nationale sanctiesysteem inzicht biedt in de sanctie die concreet kan worden verwacht.
Ook het proportionaliteitsbeginsel speelt een rol bij de sanctieoplegging. Maar in het
Nederlands wetboek of in de Europese jurisprudentie kennen we geen algemeen
proportionaliteitsvereiste. Wel suggereert het EHRM dat er bij een strafoplegging door de
rechter rekening wordt gehouden met hetgeen de wetgever proportioneel acht. In art. 49 lid 3
Hv is het proportionaliteitsvereiste wel negatief geformuleerd. Gezien het belang van het
proportionaliteitsvereiste voor de straftoemeting, rijst de vraag hoe het zich verhoudt tot het
legaliteitsbeginsel of in elk geval tot de voorzienbaarheid en rechtszekerheid. Tussen beide
beginselen zijn twee verbanden te zien.
- Een straf die buiten het strafstelsel valt is in strijd met het legaliteitsbeginsel, dat zou
dan ook een straf zijn die de wetgever als disproportioneel beschouwt.
- Ten tweede zou het proportionaliteitsvereiste bijdragen aan de voorzienbaarheid van
bestraffing in concrete zaken, althans wanneer het consequent en op een consistente
wijze wordt toegepast.
Een eerste complicatie betreft in de inexacte aard van proportionaliteitsvaststellingen. Wat als
proportioneel wordt ervaren hangt zeer sterk af van de tijdgeest, maar ook tijdgenoten kunnen
een hele andere invulling geven aan het begrip. Rechter moeten dan beschikken over een
gemeenschappelijk kader. Anders leidt het in geen geval tot consistente toepassing. Ten
tweede zou het enkele tot een consistente toepassing kunnen leiden als het een groot aantal
zaken beslecht.
Voor proportionaliteit zal ook moeten worden gekeken wat het effect van de straf is op een
specifieke verdachte. Een ineffectieve straf valt immers moeilijk als proportioneel aan te
merken.
, Ten derde is de proportionaliteitstoets niet geschikt om alle potentieel belangwekkende
straftoemetingsfactoren bij de straftoemeting te betrekken. Dit alles maakt duidelijk dat het
proportionaliteitsvereiste zonder een nadere specificering moeilijk tot echte consistentie kan
leiden.
Een specifiek soort proportionaliteitsvereiste komt tot uitdrukking in het beginsel dat de
straftoemeting dient te worden bepaald door de mate van schuld in de zin van verwijtbaarheid.
Zoals bekend is een dergelijk schuldmaatbeginsel niet als regel in de Nederlandse wet
opgenomen en wordt dit evenmin aanvaard door de Hoge Raad. Het beginsel ‘straf naar de
mate van schuld’ zou slechts aan de voorzienbaarheid van concrete bestraffing kunnen
bijdragen wanneer dat beginsel consequente en op consistente wijze zou worden toegepast.
Maar daarbij is het wel de vraag hoe rechter tot een uniforme weging van schuld kunnen
komen.
Het is echter niet vereist en evenmin wenselijk om ‘straf naar de mate van schuld’ als
algemene harde regel te positioneren in het positieve recht. Het zou geen absolute bovengrens
moeten vormen, maar zou wel tot uitdrukking kunnen komen als beginsel. Dit onder meer
omdat het schuldbeginsel ‘geen straf zonder schuld’ niet hetzelfde is als ‘straf naar de mate
van schuld’. Ten tweede zou het niet als harde bovengrens moeten gelden, omdat er dan
weinig ruimte overblijft voor strafdoelen als speciale en generale preventie.
Opvallend is dat het gelijkheidsbeginsel van art. 1 Gw nauwelijks tot uitdrukking komt in het
sanctiestelsel. In diverse andere landen komt dit beginsel veel nadrukkelijk tot uitdrukking
dan in Nederland. Veelal wordt als argument gegeven dat het komt doordat we in Nederland
een grote mate van vrijheid voor strafoplegging aan de rechter hebben toegekend. Maar het
gelijkheidsbeginsel en de individualisering van straftoemeting zijn ook geen tegenpolen.
Verdedigbaar is zelfs dat een noodzaak tot individualisering uit het gelijkheidsbeginsel
voortvloeit. Het beginsel veronderstelt immers ook dat ongelijke gevallen ongelijk behandeld
dienen te worden in de mate waarin zij ongelijk zijn.
Hoorcollege 3
Wat wil de rechter met de weigeraar en waarom?
De wet en de jurisprudentie laten vaak veel ruimte voor de mogelijkheid om tbs op te leggen
bij weigeraars. In verschillende bronnen zijn de kaders al afdoende geschetst:
- De rechter is niet gebonden aan adviezen of rapporten van deskundigen.
- Wel moet de rechter de criteria voor tbs-oplegging, waaronder de aanwezigheid van
een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis ten tijde van het delict, vaststellen.
- Het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte is vormvrij. De deskundige
kan een verdachte die weigert mee te werken ook observeren of rapportages
bestuderen.
- Als een deskundige niets kan of mag vaststellen over de verdachte, kan een rechter
ook terugvallen op oude rapportages. Ook op rapportages van meer dan een jaar oud.
- Tbs kan ook worden opgelegd zonder een deskundigenrapport. De rechter moet dan
zelf de stoornis vaststellen. Die vaststelling is van feitelijke aard en kan ik cassatie
slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. Dat vergt dus wel enige motivatie
van de rechter.
- Een causaal verband tussen stoornis en delict zijn niet vereist. Een
gelijktijdigheidsverband volstaat ook.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mbmarcelbenjamins. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.99. You're not tied to anything after your purchase.