Het fokken van dieren is gericht op de verbetering van de dieren door het veranderen van hun
genetische aanleg voor belangrijke eigenschappen. Een kenmerk is erfelijk als de prestatie van het
kenmerk (of een gedeelte daarvan) afhankelijk is van genetische aanleg.
In de fokkerij zijn 5 punten belangrijk:
1. Een eigenschap moet erfelijk zijn om gebruikt te kunnen worden in een selectief
fokprogramma.
2. Dieren moeten verschillende genetische achtergronden hebben om een selectie te mogen
maken.
3. De selectie- of fokrichting is bepaald door mensen, die uiteindelijk beslissen met welke
dieren gefokt wordt en daardoor nieuwe generaties produceren.
4. Het succes van een fokprogramma kan worden beoordeeld door te kijken naar het verschil in
gemiddelde fenotype van de één naar de volgende generatie.
5. Het succes van fokken kan worden gemeten als het cumulatieve resultaat van meerdere
generaties selectief fokken.
Kenmerk: een merkbaar of zichtbaar karakteristiek, waardoor het individu zich onderscheidt.
Genotype: verzameling van erfelijke informatie en hoe een bepaalde eigenschap in het DNA
staat.
Fenotype: verzameling van alle waarneembare eigenschappen door het genotype en
omgevingsfactoren.
Natuurlijke selectie: proces waarbij dieren die zich beter aan kunnen passen aan de
omgeving een grotere kans hebben om te overleven en zich voor te planten dan dieren die
zich minder goed kunnen aanpassen. Hierdoor zal de volgende generatie gemiddeld beter
aangepast zijn aan de omgeving dan de oorspronkelijke generatie.
Diersoort: grootste groep dieren die nog met elkaar kan paren en vruchtbare nakomelingen
kan produceren.
Ras: groep dieren van een bepaald diersoort dat door generaties selectief fokken uniform is
geworden.
Het idee achter genomische fokwaarden is dat de relatie tussen DNA en de prestaties van de dieren
samen informatie kan geven die gebruikt kan worden om de fokwaarden te schatten al voordat je het
fenotype van het dier zelf kunt meten
Voordelen genomische fokwaarden:
- Dieren kunnen op vroege leeftijd al geselecteerd worden
- Bruikbaar voor kenmerken die moeilijk te meten zijn (zoals ziekte-gerelateerde kenmerken)
,Hoofdstuk 2
Kenmerken van ouders kunnen in de nakomelingen worden teruggezien door:
1. Kenmerken zijn meer of minder erfelijk
2. 50% van het DNA dat de erfelijke aanleg bevat, wordt doorgegeven door een ouder aan de
nakomelingen
Fokkerijactiviteiten
Productiesysteem fokdoel verzameling van informatie (fenotype, genotype, relaties)
fokwaardeschatting en selectie criteria selectie en paring verspreiding van genetische
vooruitgang (structuur van fokprogramma, kruisen) evaluatie (genetische verbetering en -
diversiteit)
Genetisch materiaal van een dier wordt bewaard in chromosomen. Chromosomen liggen in de kern
van een cel. Via deze chromosomen wordt genetisch materiaal via sperma- en eicellen doorgegeven
van het ouderdier aan de nakomeling. Als een spermacel een eicel is binnengedrongen wordt er een
zygote gevormd, wat het begin is van een nieuw dier. Rundvee telt 30 chromosomenparen: het
verschil in het aantal chromosoomparen tussen diersoorten maakt kruisen vaak onmogelijk.
Chromosomen bestaan uit twee lange strengen van nucleotiden, die in de vorm van een dubbele
helix met elkaar vervlochten zijn. De twee strengen zijn met elkaar verbonden door baseparen die
steeds twee tegenover elkaar liggende nucleotiden met elkaar verbinden.
DNA bevat vier verschillende nucleotiden:
1. Adenine (A) +
2. Thymine (T)
3. Guanine (G) +
4. Cytosine (C)
Chromosoom: lange stukken DNA waarin alle erfelijke informatie staat opgeslagen
DNA: drager van erfelijke informatie in chromosomen en verantwoordelijk voor het
genetische verschil tussen dieren door de verschillen in basenparen.
Gen: specifiek stukje van het DNA dat codeert voor een fysiek/functioneel stukje van een
erfelijke eigenschap (vb. oogkleur).
Allel: bepaalde variant van een gen
Locus: positie op een chromosoom
De chromosomen vormen paren met elkaar omdat ze heel erg op elkaar lijken. In zo’n paar is een
chromosoom afkomstig van de moeder en een chromosoom is afkomstig van de vader. In een paar
heb je dezelfde type genen, maar er zijn wel verschillende varianten: allelen.
Haploïd: enkelvoudige set van chromosomen, waarbij geen paartjes voorkomen
(geslachtscellen).
Diploïd: cel bestaande uit een volledig paar chromosomen (1 van de vader, 1 van de moeder)
in zoogdieren en vogels zijn alle lichaamscellen diploïd.
, Een dominant allel komt altijd tot uiting in het fenotype. Een recessief allel komt alleen tot uiting in
het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.
Homozygoot: twee gelijke allelen voor een bepaald gen (recessief of dominant)
Heterozygoot: twee verschillende allelen voor dezelfde eigenschap (recessief en dominant)
Co-dominantie: een situatie waarin een heterozygoot in gelijke mate het fenotypische effect
laat zien van beide allelen.
Additiviteit: elk allel beïnvloedt een kenmerk op eenzelfde manier, onafhankelijk van het
andere allel dat aanwezig is op hetzelfde locus of andere allelen op andere loci.
Overdominantie: wanneer een heterozygoot een hogere genotypische waarde heeft dan de
beide homozygote ouders.
Meiose is het proces waarbij chromosoomparen uit elkaar worden gehaald, waardoor elke
chromosoom dezelfde kans heeft om in een sperma- of eicel terecht te komen. Hierdoor bestaat
zowel de sperma- als de eicel uit 50% van het DNA van het ouderdier.
Additieve genetische relatie: de hoeveelheid DNA die twee dieren gemeenschappelijk
hebben omdat ze familie van elkaar zijn.
Epistasie: allelen van een gen kunnen reageren op allelen van een ander gen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jorikevandoorn. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.53. You're not tied to anything after your purchase.