HOOFDSTUK 3, transdiagnostische benadering
3.1 Stoornis specifieke benadering
Bij een intakeverslag is het kenmerkend dat het wordt afgesloten met een of meer DSM-
diagnosen en een globaal behandelvoorstel.
Aansluitend wordt bij de start van de behandeling dat globale behandelvoorstel aangevuld
tot een concreet behandelplan dat vervolgens wordt uitgevoerd. Het concrete behandelplan
is gebaseerd op behandelrichtlijnen waarbij de vastgestelde diagnosen vrijwel automatisch
verwijzen naar evidence-based behandelprotocollen.
Deze werkwijze, met de (DSM-)diagnose centraal, staat bekend als stoornis specifieke of
diagnose specifieke benadering en is al zo’n 25 jaar dominant in de ggz. Er zijn een aantal
kritiekpunten op deze aanpak. Allereerst of wat in de DSM een ‘diagnose’ wordt genoemd
die naam eigenlijk wel mag hebben. Ten tweede de vraag wat de behandelaar moet doen
wanneer bij de patiënt gelijktijdig meerdere diagnosen worden vastgesteld. Protocollen zijn
namelijk specifiek per stoornis, maar niet over wat te doen bij comorbiditeit. Bijvoorbeeld,
op welke volgorde interventies uitgevoerd moeten worden.
3.2 DSM en evidence-based behandelingen
In 1980 verscheen de DSM-III. Anders dan zijn voorgangers streefde deze uitgave ernaar om
de classificatie van de paar honderd emotionele stoornissen die zij beschrijft zo veel mogelijk
te objectiveren, door de subjectieve interpretaties van de clinicus slechts een zeer beperkte
rol te geven.
Dat de DSM-III en volgende versies geen diagnostisch maar classificatiesysteem is, wordt
vaak als kritiek op het systeem naar voren gebracht. De DSM doet geen uitspraken over
etiologie, beloop en prognose van een stoornis, zoals bij een ‘echt’ diagnostisch systeem wel
het geval zou zijn geweest. De huidige wijze van classificeren leidt tot veel comorbiditeit.
Een ander kritiekpunt is de categoriale indeling in plaats van dimensionale indeling. Volgens
de DSM heb je een aandoening of je hebt hem niet. In de klinische praktijk wordt dit
probleem geprobeerd te ondermijnen door te spreken van “trekken van…”.
Verdere kritiek richt zich op dat het huidige DSM-systeem heeft geleid tot een wildgroei in
emotionele stoornissen. Door deze wildgroei zijn de prevalentiecijfers omhooggegaan.
Jaarlijks krijgt 25% van de VS-bevolking een diagnose, 50% zal er gedurende het leven een
krijgen. Sommige critici zeggen dat dit tegemoetkomen van de farmaceutische industrie is.
Ondanks de kritiek heeft het DSM-systeem sinds de DSM-III een uiterst belangrijke rol
gespeeld bij de ontwikkeling van de huidige evidence-based protocollen. Het heeft geholpen
met benaming, kenmerken en protocollen.
3.3 Trans diagnostische behandeling
Momenteel wordt geprobeerd effectiviteit en efficiëntie van de (curatieve) ggz te verhogen
door meer te focussen op implementatie en acceptatie van deze stoornis specifieke
evidence-based behandelprotocollen binnen de behandelinstellingen. Een andere beweging
richt zich op een transdiagnostische visie, wat betekent dat men zich meer richt op aspecten
van de problematiek of behandeling die de specifieke stoornissen en behandelingen
,overstijgen of die zij gemeenschappelijk hebben. Dit is niet nieuw, veel
psychotherapeutische behandelingen zijn hier grotendeels op gebaseerd.
3.3.1 Traditionele transdiagnostische elementen
Binnen psychologische behandelingen kunnen naast een aantal therapiefasen die elkaar in
tijd opvolgen en waarbinnen verschillende kenmerkende behandelinhoudelijke accenten
dominant zijn, ook verschillende therapeutische niveaus worden onderscheiden. Dit is met
name binnen de cognitieve gedragstherapie.
Korrelboom en Ten Broeke onderscheiden drie therapeutische niveaus welke simultaan op
allerlei momenten in de behandeling afspelen. De therapeut wordt beschouwd als
veranderingsagent die zich telkens met drie kwesties tegelijk bezighoudt: wat moet cognitief
en/of gedragsmatig bij de cliënt veranderen; hoe kan dat veranderingsproces het beste
worden gefaciliteerd; is het wenselijk om ook andere personen in te schakelen opdat de
veranderingen beter werken.
In CGT wordt het niveau van therapeutisch aangrijpingspunt als belangrijkst beschouwd. Het
gaat over de vraag welke aspecten in het denken en het doen en laten van de patiënt de
problemen veroorzaken en in stand houden, en welke interventies zouden kunnen helpen.
Voorbeeld vraag op dit niveau: moet de patiënt met exposure behandeld worden of werkt
imaginaire rescripting beter? En op welke gebeurtenissen focussen we hierbij?
Na het bepalen van dit aangrijpingspunt moet de therapeut de cliënt stimuleren om die
interventies met de juiste inzet en intensiteit uit te voeren. Hiervoor zijn motivatie,
structureren, organisatie en financiën belangrijke factoren. Dit vormt de therapeutische
context, het tweede niveau.
Tot slot moet de therapeut zich afvragen of het wenselijk is dat ook personen in de
omgeving van de cliënt iets in hun doen of laten veranderen. Dit wordt het therapeutisch
systeem genoemd en vormt het derde niveau. Deze drie niveaus kunnen op verschillende
momenten in meer of mindere mate op de voorgrond staan.
3.3.2 Transdiagnostische aspecten op het niveau van de therapeutische context
Met betrekking tot transdiagnostisch behandelen zijn vooral de niveaus van de
therapeutische context en het therapeutisch aangrijpingspunt relevant. In de therapeutische
context zijn er veel factoren die het behandelproces beïnvloeden, deze storen zich
nauwelijks tot niet aan de diagnose van de cliënt en zijn dus transdiagnostisch.
Therapeutische relatie als transdiagnostische factor
Een belangrijk aspect van de therapeutische context waar de therapeut invloed op heeft, is
de therapeutische relatie. Omdat kenmerken die de therapeutische relatie diagnose-
onafhankelijk zijn, kunnen ze als transdiagnostisch worden beschouwd.
Hoewel de rol ervan minder centraal is dan de inzicht gevende therapieën wordt ook binnen
de cognitieve gedragstherapie belang gehecht aan de kwaliteit van de therapeutische relatie.
Hierbinnen ligt de nadruk op de waarde van collaborative empiricism, binnen de
gedragstherapeutische traditie ligt de focus meer op het didactische coach-pupilmodel. In
beide gevallen gaat de therapeut samen met de patiënt op zoek naar factoren die
problemen veroorzaken en in stand houden. Er zijn accentverschillen in de vormgeving van
deze zoektocht. Bij collaborative empiricism en de daar nauw mee samenhangende
socratische dialoog stelt de therapeut zich vooral nieuwsgierig op en tracht door leidende
vragen te stellen de cliënt zelf op het spoor te brengen van diens disfunctionaliteit. Binnen
het didactische model stelt de therapeut zich eerder als deskundige op die naast
aanmoediging ook uitleg, toelichting en richting geeft.
Common factors als transdiagnostische factor
,De common factors-benadering bestrijkt breder terrein dan de therapeutische relatie. Deze
visie op het veranderingsproces in therapie schrijft aan diagnose specifieke technieken
slechts een zeer beperkte rol toe. Veel belangrijker zijn volgens dit model de
gemeenschappelijke factoren die in elke therapie aanwezig moeten zijn. Volgens dit model
zijn therapieën werkzaam zodra aan de volgende criteria is voldaan:
- Er bestaat een intense en vertrouwelijke relatie tussen cliënt en behandelaar
- Er bestaat een context waarbinnen genezing wordt verwacht
- De behandeling verloopt volgens een voor de cliënt logische rationale
- De behandeling kent een procedure die op de rationale voortborduurt en bij zowel
cliënt als therapeut om actie vraagt
Structuur, patiëntparticipatie en behandelintensiteit als transdiagnostische factor
Gestructureerde behandelingen blijken effectiever dan ongestructureerde. Wanneer heldere
en concrete therapiedoelen worden geformuleerd, waarbij die doelen voortdurend op de
voorgrond staan tijdens frequente tussenevaluaties, is de behandeling effectiever dan
wanneer dergelijke doelen niet of nauwelijks een rol spelen.
Binnen en buiten de sessies is daarnaast actieve patiëntparticipatie van belang. Het
mobiliseren van die inzet is ongeacht de diagnose een belangrijke transdiagnostische factor.
Tot slot maakt de behandelintensiteit uit. Intensief starten en erna frequentie uitdunnen
blijkt effectief. Dit is onafhankelijk van de diagnose, dus transdiagnostisch.
3.3.3 Transdiagnostische interventies op het niveau van het therapeutisch aangrijpingspunt
Op het niveau van het therapeutisch aangrijpingspunt vraagt de therapeut zich af welke
aspecten in denken, doen en laten van de patiënt moeten veranderen om aan diens
hulpvraag tegemoet te komen. Niet alleen wat, maar ook hoe.
Geïndividualiseerde zoekschema’s voor diagnostiek en interventiekeuze als td factor
Behandelprotocollen bieden globale beschrijvingen van de toe te passen interventies. Deze
richtlijnen zijn vaak echter te globaal om ze op iedere cliënt te kunnen toepassen. Ook de
overtuigingskracht van de te gebruiken argumenten ter correctie verschillen per cliënt.
Uiteindelijk moeten alle globale evidence-based protocollen geïndividualiseerd worden.
Hiervoor wordt veelal een beroep gedaan op de traditionele psychotherapeutische
zoekschema’s voor individuele probleemanalyse en interventiekeuze.
In een functieanalyse (FA) wordt een hypothese geformuleerd over de factoren die
problematisch gedrag in stand houden. Door een FA te formuleren kan de therapeut een
geïndividualiseerd therapieplan ontwerpen.
In een betekenisanalyse (BA) wordt een hypothese geformuleerd over de persoonlijke
associaties die verantwoordelijk zijn voor de disfunctionele betekenissen die de patiënt
toekent aan feitelijk niet-problematische situaties of gebeurtenissen. Hierdoor wordt
duidelijk welk aspect van een situatie of gebeurtenis precies triggert, zodat hier therapie op
aangesloten kan worden. De BA is transdiagnostisch. Hetzelfde BA-schema wordt bij patiënt
X als Y gebruikt. De problematische gebeurtenis wordt genoteerd en er wordt nagegaan welk
gevoel die situatie veroorzaakt. Vervolgens wordt een hypothese over de disfunctionele
associaties gevormd.
Toepassen van transdiagnostische behandelinhoudelijke interventies
Generalistische schema’s voor individu specifieke (idiosyncratische) probleemanalyse en
interventies worden soms ook gebruikt om nieuwe aanvullende behandeldoelen aan te
wijzen waarop de rechtstreeks uit de behandelrichtlijnen voortvloeiende interventies niet of
onvoldoende zijn gericht. Soms kan hierdoor worden afgeweken van het protocol. In dit
, geval kan de therapeut ervoor kiezen een andere interventie in te zetten. Reductie van een
andere klacht kan namelijk leiden tot reductie van de hoofdklacht.
Sommige emotionele, cognitieve en gedragsmatige kwetsbaarheden zijn ook
transdiagnostisch. Voorbeelden zijn perfectionisme en intolerantie voor onzekerheid. Verder
kennen we lage zelfwaardering, piekeren en slaapproblemen.
Onderzoek naar deze factoren is nog pril. Er is steeds meer bekend over de rol die zij spelen
in verschillende emotionele stoornissen en hoe ze hierbinnen voorkomen. Minder is bekend
over de mate waarin specifieke stoornissen volgens de DSM afnemen of verdwijnen
naarmate de transdiagnostische factoren succesvol behandeld worden.
Transdiagnostische op informatieverwerkingsprocessen gerichte interventies
Op een meer fundamenteel niveau is er de afgelopen jaren veel bekend geworden over
afwijkende, grotendeels automatisch verlopende informatieverwerkingsprocessen bij
diverse cliëntenpopulaties. Dit biedt aangrijpingspunten voor transdiagnostisch behandelen,
door de inzet van cognitieve biasmodificatie (CBM) trainingen, geautomatiseerde, dikwijls op
de computer gebaseerde trainingen om deze (veelal automatische) processen te
beïnvloeden.
Er bestaan trainingen die interpretatiebias verminderen zodat mensen niet direct het
negatieve in een situatie zien. Daarnaast bestaat memory specifity training (MEST) om
specifieke herinneringen op te halen. Deze beide interventies zijn transdiagnostisch, omdat
ze niet op de stoornis maar een onderliggend mechanisme aangrijpen.
Veerkracht bevorderende transdiagnostische interventies
Ten slotte moet worden gewezen op de transdiagnostische rol die gezonde
persoonskenmerken en gedragingen kunnen spelen. Dergelijke kenmerken en gedragingen
belemmeren mogelijk de ontwikkeling van psychopathologie en emotionele problemen, en
kunnen herstel ervan bevorderen wanneer dit onverhoopt toch in het geding is gekomen.
Voor een deel wordt welbevinden bepaald door sociaal-maatschappelijke factoren, voor een
ander deel gaat het om meer persoonlijke omstandigheden en psychologische factoren.
Welbevinden vormt hierdoor een andere transdiagnostische factor. Toch behoort het
versterken van welbevinden nog niet tot de dagelijkse praktijk van de ggz.
3.4 Recente transdiagnostische ontwikkelingen
3.4.1 Samenvoegen en onderling integreren van afzonderlijke protocollen
Een recente ontwikkeling is het samenvoegen en integreren van bestaande diagnose
specifieke behandelprotocollen. Vaak zijn er raakvlakken tussen de protocollen waardoor
wordt geprobeerd ze te integreren vanuit transdiagnostische visie.
Unified protocol
De sterkste transdiagnostische insteek is op dit moment te vinden bij het unified protocol.
Dit is een poging om de verschillende protocollen die nu nog worden toegepast bij de
diverse angst- en stemmingsstoornissen terug te brengen tor een enkel protocol. Hier liggen
verschillende overwegingen aan ten grondslag. Zo heeft men vastgesteld dat er een hoge
parallelle en sequentiële comorbiditeit bestaat. Ook is duidelijk geworden dat er grote
overeenkomsten bestaan tussen diverse effectief gebleken diagnose-specifieke
behandelprotocollen die bij deze stoornissen worden toegepast. Ten slotte bouwt het
unified protocol voort op het toenemende aantal aanwijzingen dat angst- en
stemmingsstoornissen waarschijnlijk worden gekenmerkt door negatief affect.
De verschillende interventies binnen het unified protocol worden niet in een sessie-tot-
sessieprotocol toegepast, maar zijn verdeeld over een aantal relatief losse behandelmodules
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller novellakdokter. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.13. You're not tied to anything after your purchase.