Handboek
Hoofdstuk 2 – Wat is dat voor vak
2.1 Inleiding
Aardrijkskunde is meer dan alleen topografie, het gaat namelijk over regionale verschillen, globaliseringsprocessen,
de actieve aarde, gebruik en beheer van grondstoffen, natuurlijke risico’s, milieuproblemen, ruimtelijke conflicten,
waterbeheer, klimaatsverandering, transport en infrastructuur. Het bevat onderwerpen vanuit complexe thema’s en
processen op aarde. Het draagt bij aan de bewustwording en burgerschapsvorming in een duurzame maatschappij.
Het is van belang op fascinatie als opstap punt te gebruiken, waarbij een onderzoek naar het hoe en waarom van die
verschillen centraal staat. Op deze manier verwerven leerlingen kennis en inzicht van de wereld om hen heen.
2.3 Schoolaardrijkskunde, wat is dat eigenlijk?
2.3.1 Van wetenschap naar schoolaardrijkskunde
Schoolaardrijkskunde gaat hand in hand met wetenschappelijke geografie. De inhoud van schoolaardrijkskunde
wordt bepaald door:
- ontwikkelingen in de samenleving, bijvoorbeeld de toenemende globalisering en de veranderingen op het
gebied van milieubeleid, maar ook technologische veranderingen zoals digitalisering en internetgebruik;
- ontwikkelingen in de pedagogie, bijvoorbeeld kennis over hoe jongeren leren en over hoe je welke
leerlingen wat het best kunt laten leren;
ontwikkelingen in de wetenschappelijke geografie, zoals de laatste inzichten op het gebied van klimaatverandering,
verstedelijking of ruimtelijke ordening.
Wat die wetenschappelijke geografie betreft, de geografische wetenschappen en de aardwetenschappen bieden een
schat aan kennis op verschillende terreinen. We onderscheiden:
- systematische geografie, die mensen een wereldbeeld bijbrengt, bijvoorbeeld klimatologie, economische
geografie, politieke geografie, culturele geografie en historische geografie;
- toepaste geografie, die inzicht geeft in ruimtelijke vraagstukken, bijvoorbeeld ontwikkelingsvraagstukken,
milieuproblemen en planologie;
- methodisch-geografische kennis, bijvoorbeeld over hoe je kunt regionaliseren, veldwerk kunt doen en
kaarten kunt maken.
2.3.2 Wat willen we met schoolaardrijkskunde bereiken?
Doelstellingen worden bepaald door voortschrijdend inzicht in de vakwetenschap, maatschappelijke ontwikkelingen
en pedagogische inzichten. Een vaak gebruikte doelstelling in het aardrijkskundeonderwijs is dat aardrijkskunde als
doel heeft bij te dragen aan de vorming van jonge mensen tot zelfstandige en kritische burgers door ze systematisch
kennis, inzicht en vaardigheden te laten verwerven waarmee zij zich een mening kunnen vormen over de
dynamische regionale verscheidenheid in de wereld, Europa, Nederland en hun eigen omgeving.
2.3.4 Waar leidt aardrijkskundeonderwijs naartoe?
Via aardrijkskundeonderwijs leren leerlingen over kenmerken van en relaties tussen gebieden en over
veranderingsprocessen. In figuur 6 zie je dat er een onderscheid gemaakt kan worden in drie kerncompetenties:
- Leerlingen verwerven een geografisch wereldbeeld (systematische geografie).
- Leerlingen verwerven kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken (toegepaste geografie).
- Leerlingen leren de geografische benadering hanteren (methodische kennis).
Een leerling die inzicht heeft in ruimtelijke vraagstukken weet bijvoorbeeld waar bepaalde milieuproblemen als
luchtvervuiling in Nederland het grootst zijn, hoe ze veroorzaakt en bestreden worden.
Pagina 1 van 36
,Deze drie kerncompetenties zijn samen te vatten als geografisch besef, stelt Van der Vaart (2001). Daarmee wordt
een combinatie van een bepaalde hoeveelheid kennis en van een bepaalde manier van denken bedoeld. Hierboven
is al uitgelegd dat de kennis dient te bestaan uit een wereldbeeld en kennis van ruimtelijke vraagstukken. De derde
component geografisch besef geografisch wereldbeeld kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken geografische
benadering geografische benadering geografische vragen kunnen stellen geografische werkwijzen kunnen hanteren
met geografische informatie kunnen omgaan en een eenvoudig geografisch onderzoek uitvoeren 19 van geografisch
besef is de manier van denken die geografen toepassen. In de examenprogramma’s wordt dit de geografische
benadering genoemd. In figuur 7 kun je zien dat die bestaat uit drie soorten vaardigheden:
- Leerlingen moeten geografische vragen kunnen stellen.
- Leerlingen moeten de geografische werkwijzen kunnen toepassen.
- Leerlingen moeten met aardrijkskundige informatie om kunnen gaan en een eenvoudig aardrijkskundig
onderzoek kunnen verrichten.
De geografische werkwijzen hanteren betekent het analysemodel van figuur 9 voor ogen hebben. Leerlingen
moeten:
- verschijnselen en gebieden kunnen vergelijken in ruimte en tijd;
- relaties kunnen leggen binnen een gebied en tussen gebieden;
- verschijnselen en gebieden vanuit meerdere dimensies (natuurlijk, sociaaleconomisch, politiek en cultureel)
kunnen beschrijven en analyseren;
- verschijnselen in hun aardrijkskundige context kunnen plaatsen;
- verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke schalen kunnen beschrijven en analyseren;
- verschijnselen en gebieden kunnen beschrijven en analyseren door relaties te leggen tussen het bijzondere
en het algemene.
Pagina 2 van 36
,Met geografische informatie kunnen omgaan, houdt in dat leerlingen locatie gebonden informatie kunnen vinden,
selecteren, verwerken, analyseren en weergeven. Leerlingen moeten: natuurgetrouwe beelden buiten de school,
maar ook in foto’s en films kunnen analyseren en interpreteren;
- atlassen en (digitale) kaarten als informatiebron kunnen gebruiken;
- kaarten kunnen selecteren, lezen, analyseren en interpreteren;
- een eenvoudige kaart kunnen produceren;
- aardrijkskundige verschijnselen en gebieden kunnen lokaliseren met behulp van functionele topografie;
- aardrijkskundige informatie in teksten, beelden en cijfers kunnen selecteren, lezen, analyseren,
interpreteren en produceren;
- beelden die verkregen zijn via aardobservatietechnieken kunnen selecteren, lezen, analyseren en
interpreteren;
- bij het bovenstaande eenvoudige vormen van GIS kunnen gebruiken, al dan niet gecombineerd met andere
informatiebronnen zoals foto’s.
Begrippenlijst
begripsmatige kennis = Kennis van begrippen die geografische verschijnselen of processen aanduiden.
burgerschapsvorming = Leren dat gericht is op het nemen van verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de
samenleving, met oog voor wat mensen bindt in de wereld te staan.
geografisch besef = Bestaat uit een geografisch wereldbeeld, kennis van ruimtelijke vraagstukken en kennis
van de geografische benadering.
geografisch onderzoek = Is onderzoek waarbij geografische vragen en de geografische werkwijzen
gehanteerd worden om vraagstukken in de wereld te analyseren.
geografisch wereldbeeld = Een beeld in je hoofd van de spreiding op hoofdlijnen van mens en natuur in de
wereld.
Geografische benadering = Dit omvat geografische vragen kunnen stellen, geografische werkwijzen kunnen
hanteren en met geografische informatie kunnen omgaan en een eenvoudig geografisch onderzoek kunnen
uitvoeren
geografische informatie = Informatie met een ruimtelijke component.
geografische vragen = Vragen waarin de ruimtelijke componenten een centrale rol spelen, bijvoorbeeld:
Waar? Waarom daar? Wat heeft dat daar voor gevolgen?
geografische werkwijzen = Cognitieve strategieën waarmee geografische vragen beantwoord en
geproduceerd kunnen worden. We onderscheiden: vergelijken, relateren, veranderen van schaal, wisselen
van dimensie en in een geografische context plaatsen.
kapen- en baaienkunde = Betiteling van de ouderwetse aardrijkskunde waarbij leerlingen veel namen van
kapen, baaien, plaatsen, landen en producten uit het hoofd moesten leren.
methodisch-geografische kennis = Kennis van de werkwijze, bijvoorbeeld hoe je gebieden kunt indelen,
veldwerk doen en kaarten kunt maken.
Onderwijsgeografie = Die tak van de geografie die wetenschappelijke inzichten zo probeert te
systematiseren, hergroeperen en herformuleren dat daardoor een voor de onderwijspraktijk wenselijk en
bruikbaar geheel ontstaat.
regionale verscheidenheid = Gaat over verschillen tussen gebieden.
Rentmeesterschap = Zorg dragen voor de ons omringende wereld op een manier die niet gericht is op
verbruik maar op verantwoord gebruik.
ruimtelijke vraagstukken = Vraagstukken waarbij het gebied een centrale rol speelt, zoals bij een
grensconflict of bij de aanleg van een nieuwe woonwijk.
systematische geografie = Geografie die mensen een wereldbeeld bijbrengt, bijvoorbeeld de klimatologie en
de culturele geografie.
thematisering = Het sterk gericht zijn op thema’s of onderwerpen. Thematisering wordt in geografie
tegenover regionalisering gesteld, waarmee het sterk gericht zijn op gebieden wordt bedoeld.
toegepaste geografie = Die geografie die inzicht geeft in ruimtelijke vraagstukken, bijvoorbeeld de planologie
en de milieugeografie.
topografie = De beschrijving van de ligging van plaatsen, bergen, rivieren, gebieden en andere zichtbare
elementen op aarde.
vakdidactiek = De leer van het onderwijzen en leren van een specifiek vak, ook op te vatten als toegepaste
algemene didactiek en toegepaste vakwetenschap.
Pagina 3 van 36
, Hoofdstuk 4 De vormende kant van aardrijkskunde
4.1 Inleiding
Op school bereiden we leerlingen voor op een volwassen deelname aan de samenleving.
Leerlingen ervaren niet alleen invloed, ze hebben ook invloed. Daarnaast zijn ze kiezers én de politici van de
toekomst. Dit biedt ongekende mogelijkheden en tegelijk verplichtingen zoals, het verantwoord omgaan met de
aarde.
Het zoeken naar oplossingen voor grensoverschrijdend langetermijnproblematieken komt voor een groot deel op
het bord van onze leerlingen terecht. Om te leren om hiermee om te gaan, is geografische kennis belangrijk, maar
daarnaast is het ook van belang dat onderwijs zich op de relaties tussen het dagelijkse bestaan en de eigentijdse
mondiale vraagstukken richt.
Leerlingen leren niet alleen over de werking van de aarde en de wereld, maar herkennen ook een eigen plek en rol
erin.
Het analyseren van actuele en complexe onderwerpen vraagt om begrip van natuurlijke en sociale processen,
dichtbij en veraf. Dit leren betekent veranderen; cognitief, fysiek en emotioneel.
In de middelbare schoolleeftijd vragen jongeren zich af hoe de wereld, hun wereld, in elkaar zit.
Leerlingen ervaren tijdens de aardrijkskundelessen een verschil tussen de wereld van de aardrijkskundelessen en
hun eigen wereld dit vraagt om een mix van de belevingswereld en het verruimen van hun blik, het gaat hierbij
dus niet alleen om kennis ook persoonlijke beleving van de wereld en bewustwording van de eigen plek vragen
hierin aandacht en stimulans.
Een essentiële vaardigheid is het krijgen van zicht op de mogelijkheden en bedreigingen die de wereld biedt.
Leerlingen vormen zich een eigen wereldbeeld, waarbij naast kennis en inzicht de blik op zichzelf essentieel is.
4.3 De pedagogische dimensie en aardrijkskunde
De docent moet het volgende in huis hebben voor de pedagogische dimensie:
- Vertrouwd zijn met de leefwereld van zijn leerlingen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de
culturele bepaaldheid daarvan, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan.
- Heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardeontwikkeling bij tieners,
adolescenten en volwassenen én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij
hieraan moet verbinden voor zijn handelen.
Ook in de kerndoelen komt het pedagogische gedeelte duidelijk naar voren (kerndoelen 36 t/m 45 en 47).
De pedagogische dimensie heeft voor aardrijkskundedocenten niet alleen een beroepsmatige kant, maar ook een
vakgebonden lading. Hoe mensen met elkaar omgaan maakt deel uit van ons inhoudelijk domein.
Aardrijkskunde omvat veel dergelijke thema´s die debat uitlokken. Bij sommige thema´s gaat het vanzelf, maar bij de
thema´s die minder voor het oprapen liggen speelt de didactische vertaling door de docent een belangrijke rol.
Controversiële onderwerpen zijn geschikt voor de vormende, pedagogische kant van ons beroep. Dit ´meer dan
cognitief´ levert tegelijk een inhoudelijke verdieping; in een klas borrelt vaak vanzelf een kleur aan verschillende
kijken op een thema boven dat maakt de klas een unieke minimaatschappij. Als een docent die ´samenleving´
benut, ontstaat leerlinggericht onderwijs, waarin geografische thema´s in de volle breedte aan bod komen.
Bij aardrijkskunde wordt er een blik op jezelf vereist, dit zelfonderzoek wordt geplaatst binnen een geografische
context. Leerlingen leren dus, naast kennis, hun persoonlijke kenmerken, gedrag en denken te plaatsen binnen
processen en verschijnselen in de wereld.
De docent voedt dit onderzoeksproces door de kennis toegankelijk te maken en leerlingen te prikkelen tot nieuwe,
uitdagende vragen, hen te wijzen op andere dimensies en schaalniveaus.
Relaties leren zien tussen je eigen bestaan en de mondiale vraagstukken is een essentiële basis voor het zo goed
mogelijk kiezen van een plek op de huidige, hectische aardbol.
Pagina 4 van 36
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marijntijhuis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.